ECLI:NL:RBSGR:2010:BN5477

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/44288
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie van leges in vreemdelingenzaken en de mogelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft eiser op 22 juli 2009 een verzoek ingediend om restitutie van leges, welke door verweerder op 29 september 2009 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en de zaak werd op 16 juli 2010 openbaar behandeld. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 29 juli 2010 geoordeeld dat de legesheffing onderdeel uitmaakt van de beslissing op de aanvraag en dat deze beslissing onherroepelijk was. Eiser had geen lopende procedure meer bij de IND en kon geen rechtsmiddelen meer aanwenden tegen de beslissing van de IND. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om restitutie van leges gelijkgesteld moet worden met een herhaalde aanvraag, en dat de leges niet als onverschuldigd betaald kunnen worden beschouwd, ook al bleek achteraf dat de aanvraag niet nodig was geweest.

De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken en het beleid van de Vreemdelingencirculaire, waaruit blijkt dat bezwaren tegen legesheffing naar voren kunnen worden gebracht in het kader van een verzoek om restitutie. Eiser had ervoor gekozen om zowel bezwaar te maken tegen het niet doen van een aanbod in het kader van de pardonregeling als een aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de keuze aan eiser was en dat verweerder ten onrechte had gesteld dat het verzoek om restitutie in de lopende procedure van de vergunningverlening ingediend had moeten worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er waren geen gronden om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 44288 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 juli 2010
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Burkinabese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Singh, advocaat te Hoofddorp,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de staatsecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Wantenaar, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 22 juli 2009 een verzoek ingediend om restitutie van leges. Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 29 september 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 20 oktober 2009 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 30 november 2009 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 30 november 2009 beroep ingesteld en op 29 december 2009 gronden ingediend.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Verweerder heeft de rechtbank erop gewezen dat eiser ten tijde van het restitutieverzoek op 22 juli 2009 geen aanvraag procedure meer had lopen bij de IND, dan wel geen rechtsmiddelen meer kon aanwenden tegen de beslissing van de IND. Omdat de legesheffing onderdeel is van de beslissing op de aanvraag en die beslissing onherroepelijk was, is dit onderdeel van het besluit in rechte komen vast te staan en komt eiser, nu geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden niet in aanmerking voor restitutie van leges. Het onderhavige verzoek om restitutie van leges moet in wezen gelijk gesteld worden met een herhaalde aanvraag.
2.2 De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet en verwijst naar de uitspraak van 9 juli 2010 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (AWB 09/29339), in welke zaak verweerder zich ook op het standpunt had gesteld dat restitutie van leges alleen plaats kan hebben in de lopende procedure waar de legesheffing betrekking op heeft. In rechtsoverweging 2.7 van deze uitspraak staat het volgende.
De rechtbank leest in het in B1/9.6.4 Vc vastgestelde beleid niet dat restitutie van leges beperkt is in de zin als verweerder thans betoogt. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 29 april 2009 (LJN:BI4040) overwogen dat bezwaren tegen de legesheffing naar voren kunnen worden gebracht in het kader van het besluit op de aanvraag tot het verlenen van de gevraagde verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd dan wel in het kader van een verzoek om restitutie. De rechtbank leidt uit deze uitspraak af dat de keuze aan eiser is. Nu eiser ervoor heeft gekozen om zijn bezwaar tegen de hoogte van de leges in het kader van een verzoek om restitutie naar voren te brengen, heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser het verzoek om restitutie in had moeten dienen in de lopende procedure van de vergunningverlening.
2.3 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de leges die zijn betaald op 12 augustus 2008 voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier gerestitueerd dienen te worden. Eiser is bij brief van de IND van 10 juli 2008 bekend geworden dat hem geen aanbod zal worden gedaan op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (pardonregeling) neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11. In deze brief wordt door de IND vermeld dat indien eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling, hij een reguliere aanvraag bij het IND loket kan indienen. Verweerder heeft eiser in eerdergenoemde brief onjuist voorgelicht door hem niet te wijzen op de mogelijkheid van bezwaar tegen de beschikking van 10 juli 2008 en eiser acht derhalve het gevoerde beleid van verweerder onjuist. Daarnaast heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder onterecht van horen heeft afgezien. De bestreden beschikking is om die reden onzorgvuldig tot stand gekomen.
2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hem vóór de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2008, 200803104/1, LJN: BG5956, nog niet bekend was dat tegen het niet doen van een aanbod op grond van de pardonregeling geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Ingevolge het beleid B1/9.6.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) hebben ontwikkelingen na het indienen van een aanvraag geen invloed op de legesverplichting. Eiser is bij brief van 10 juli 2008 niet op de mogelijke rechtsmiddelen gewezen omdat die er op dat moment niet waren. Eiser is ter overweging gegeven om een aanvraag in te dienen. Dat eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend is zijn eigen keuze en verantwoordelijkheid geweest. Op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder van horen mogen afzien.
2.5 Uit het dossier blijkt dat eiser op 9 juli 2008 een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat deze aanvraag, gelet op de datum, niet zal zijn ingegeven door de brief van 10 juli 2008, maar door andere brieven in soortgelijke zaken zoals die bij de gemachtigde van eiser bekend waren. Voorts is ter zitting gebleken dat de gemachtigde van eiser zich door de brief van 10 juli 2008 en soortgelijke brieven in andere zaken niet heeft laten (mis)leiden. Namens eiser is immers ook bezwaar gemaakt tegen het niet doen van een aanbod op 8 juli 2008.
2.6 Uit vorenstaande blijkt dat eiser ervoor heeft gekozen om zowel tegen het niet doen van een aanbod bezwaar te maken als (voor de zekerheid) afzonderlijk een aanvraag om verlening van een vergunning op grond van de pardonregeling in te dienen.
2.7 Op grond van de Vreemdelingenwet 2000 is voor het in behandeling nemen van een aanvraag leges verschuldigd. Dat achteraf is gebleken dat de (voor de zekerheid ingediende) aanvraag niet nodig was geweest is geen reden om de leges als onverschuldigd betaald te beschouwen.
2.8 Eisers beroep op de hoorplicht faalt in het licht van vorenstaande.
2.9 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.10 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Baat, griffier. De beslissing is in het openbaar uit gesproken op 29 juli 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.