ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8606

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
369870 - KG ZA 10-820
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van subsidies met superheffingen en de ontvankelijkheid van bezwaar in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, gaat het om de vraag of eiseres, Vrebamelkvee B.V., ontvankelijk is in haar vorderingen tegen de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) met betrekking tot de verrekening van subsidies met superheffingen. Eiseres, die een melkveebedrijf exploiteert, heeft in het heffingsjaar 2008-2009 meer melk geproduceerd dan haar toebedeelde quotum, waardoor zij een superheffing verschuldigd is. De minister van LNV heeft echter subsidies die aan eiseres zijn toegekend, verrekend met deze superheffing zonder haar te informeren over de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen deze besluiten.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de besluiten van de minister om de subsidies te verrekenen, kwalificeren als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiseres de mogelijkheid had om hiertegen bezwaar te maken. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat zij een andere rechtsgang had kunnen volgen, namelijk het indienen van een bestuursrechtelijk bezwaar. Echter, omdat de minister niet heeft voldaan aan de verplichting om eiseres te informeren over de mogelijkheid van bezwaar, wordt eiseres alsnog een termijn gegund om bezwaar te maken tegen de verrekeningsbesluiten.

De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat gedaagde in de proceskosten wordt veroordeeld, omdat eiseres door het handelen van gedaagde in een onjuiste rechtsgang is beland. De kosten zijn vastgesteld op € 3.298,93, inclusief nakosten. Dit vonnis is uitgesproken op 13 september 2010.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 369870 / KG ZA 10-820
Vonnis in kort geding van 13 september 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vrebamelkvee B.V.,
statutair gevestigd te Vredepeel (gemeente Venray),
eiseres,
advocaat mr. F.W. van Dijk te Wageningen,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.J.M. van den Tweel te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 3 september 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres exploiteert een melkveebedrijf te Vredepeel.
1.2. Voor melkveebedrijven geldt een Europees melkquoteringssysteem. Dit betekent dat melkproducenten een superheffing verschuldigd zijn indien zij méér melk produceren en afleveren dan het melkquotum waarover zij beschikken.
1.3. Voor het heffingsjaar 2008-2009 beschikte eiseres over een melkquotum van 10.000 kilogram. Zij heeft in dit heffingsjaar ongeveer 13.254.679 kilogram melk geleverd.
1.4. Eiseres ontvangt ten behoeve van haar bedrijfsvoering jaarlijks een bedrijfstoeslag en een slachtpremie voor het laten slachten van volwassen runderen. Zij ontvangt die subsidies op grond van de rechtstreekse steunverlening in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid van de Europese Unie.
1.5. Bij beschikking van 24 november 2009 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) aan eiseres voor het jaar 2009 een voorschot slachtpremie toegekend van € 15.519,84. Op 6 mei 2010 is de slachtpremie definitief vastgesteld op € 24.962,13.
1.6. Bij twee afzonderlijke brieven van 24 december 2009 heeft de minister van LNV aan eiseres meegedeeld dat de aan eiseres toekomende voorschotbedragen voor het jaar 2009 ter zake van de bedrijfstoeslag en de slachtpremie van respectievelijk € 93.396,93 en € 15.519,84 zijn verrekend met de door eiseres verschuldigde superheffing vanwege overschrijding van het melkquotum. In deze brieven is aan eiseres geen mededeling gedaan over de mogelijkheid van het maken van bezwaar tegen de verrekeningsbeslissingen.
1.7. Bij beschikking van 28 december 2009 heeft de minister van LNV aan eiseres een voorschot bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 toegekend van 93.396,93. Op 30 juni 2010 is de bedrijfstoeslag definitief vastgesteld overeenkomstig het voorschot.
2. Het geschil
2.1. Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 108.916,74 (€ 15.519,84 en € 93.396,90), vermeerderd met de wettelijke rente.
2.2. Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiseres nu hij niet tot uitkering overgaat van de bij beschikkingen van 6 mei 2010 respectievelijk 30 juni 2010 definitief toegekende subsidiebedragen. Aan de wettelijke voorwaarden om tot verrekening te kunnen overgaan is niet voldaan.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiseres legt aan haar vorderingen ten grondslag dat gedaagde jegens haar onrechtmatig handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of eiseres ook in haar vordering ontvankelijk is, nu voor hetgeen zij wil bereiken wellicht een andere mogelijkheid - in het bijzonder bestuursrechtelijk bezwaar en vervolgens beroep - ten dienste staat. Ter beoordeling van deze vraag is van belang of de mededelingen van gedaagde bij brieven van 24 december 2009, hiervoor genoemd onder 1.6, besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3. Per 1 juli 2009 is titel 4.4 'Bestuursrechtelijke geldschulden' van de Awb in werking getreden. In artikel III van de vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is het overgangsrecht bij titel 4.4 opgenomen. Dit artikel luidt als volgt:
1. Op een verplichting tot betaling van een geldsom aan of door een bestuursorgaan die is vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2. Op een verplichting tot betaling door een bestuursorgaan in verband met een subsidie die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is verleend, blijft het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
Niet in geschil is dat op 24 november 2009 respectievelijk 28 december 2009, dus na 1 juli 2009, de afzonderlijke subsidies zijn verleend en de verplichting tot betaling van voorschotten is ontstaan. Hieruit volgt dat het overgangsrecht op de onderhavige geldschulden aan eiseres niet van toepassing is.
3.4. In artikel 4:93 Awb heeft de wetgever bepaald dat een bestuursorgaan slechts bevoegd is om een geldschuld met een bestaande vordering te verrekenen, wanneer in die bevoegdheid bij wettelijk voorschrift is voorzien. De beslissing van het bestuursorgaan om een geldschuld te verrekenen moet derhalve gekwalificeerd worden als een besluit in de zin van de Awb. Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat eiseres niet kan worden ontvangen in haar vorderingen, nu haar een andere mogelijkheid - die van bestuursrechtelijk bezwaar en beroep - ten dienste heeft gestaan.
3.5. Op grond van artikel 3:45 Awb is het bestuursorgaan verplicht om bij bekendmaking van een besluit melding te doen dat tegen dat besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld. Niet in geschil is dat de minister van LNV, in strijd met voormelde wettelijke verplichting, geen melding heeft gemaakt van de mogelijke bezwaar- en beroepsprocedure, terwijl die rechtsgang toen wel openstond. Nu de niet-ontvankelijkheid daardoor voor eiseres, die toen nog niet werd bijgestaan door een advocaat, naar voorlopig oordeel onduidelijk kon zijn, zal de voorzieningenrechter bepalen dat eiseres alsnog een termijn gegund krijgt voor het indienen van een bezwaarschrift bij de minister van LNV tegen eerdergenoemde besluiten van 24 december 2009. De termijn vangt aan conform artikel 70 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.6. Gedaagde zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding, nu eiseres door zijn toedoen de onjuiste rechtsgang heeft gevolgd.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart eiseres niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
- bepaalt dat eiseres alsnog bezwaar kan maken tegen de verrekeningsbesluiten van 24 december 2009 bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van eiseres begroot op € 3.298,93, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat, € 2.395,-- aan griffierecht en € 87,93 aan dagvaardingskosten;
- veroordeelt gedaagde tevens in de nakosten, forfaitair begroot op € 131,-- aan salaris advocaat;
- bepaalt dat, indien en voor zover gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de proceskostenveroordeling heeft voldaan en het vonnis om die reden door eiseres aan gedaagde is betekend, de nakosten worden vermeerderd met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en met de explootkosten van de betekening van dit vonnis;
- verklaart dit vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2010.