ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8695

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/30618
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring van vreemdeling uit Somaliland met voorgenomen uitzetting naar Mogadishu

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling uit Somaliland, die in het uitzetcentrum Schiphol verblijft. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.J.P. Lemmen, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Justitie om hem in bewaring te stellen op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de uitzetting van de vreemdeling naar Mogadishu, Somalië, niet onrechtmatig was, ondanks de zorgen over de veiligheidssituatie in het land en de onzekere termijn van de uitzetting. De rechtbank benadrukte dat de voorlopige voorziening die op 23 augustus 2010 was toegewezen, slechts een tijdelijke opschorting van de uitzetting betekende en dat er voldoende zicht op uitzetting naar Mogadishu bestond. De rechtbank verwierp de stelling van de vreemdeling dat er geen zicht op uitzetting was en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door griffier B. de Vogel. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/30618 VRONTN S4
Uitspraak van 27 september 2010 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[...],
geboren [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
thans verblijvende in het uitzetcentrum Schiphol,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J.P. Lemmen, advocaat te Heerlen,
tegen
de minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Bijsterbosch,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2010 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 12 augustus 2010 heeft de rechtbank geoordeeld dat de oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Eiser heeft op 1 september 2010 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 16 september 2010. Eiser is niet verschenen. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Aangezien de rechtbank van oordeel is dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest, is het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), heropend.
Bij faxbericht van 17 september 2010 zijn partijen hiervan op de hoogte gesteld en is verweerder verzocht door de rechtbank noodzakelijk geachte vragen te beantwoorden.
Op 20 september 2010 heeft gemachtigde van verweerder deze vragen schriftelijk beantwoord. Gemachtigde van eiser heeft bij faxbericht van 21 september 2010 daarop gereageerd. Tevens hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 Awb zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak te doen, waarna het onderzoek is gesloten.
Overwegingen
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
De rechtbank is van oordeel dat - anders dan namens eiser is betoogd - verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt en dat thans nog voldoende zicht op uitzetting van eiser naar Mogadishu bestaat.
Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser op 7 juli 2010 is aangemeld bij de afdeling bijzonder vertrek van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), zodat zijn uitzetting naar Somalië kan worden gerealiseerd middels een EU-staat. Op 20 augustus 2010 is een vlucht aangevraagd, die op 24 augustus 2010 is geaccordeerd. De vluchten (Amsterdam-Nairobi en Nairobi-Mogadishu) zijn gepland op 25 en 26 augustus 2010. In verband met een toewijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 augustus 2010 (zaaknummer AWB 10/29364) zijn de vluchten op 24 augustus 2010 geannuleerd.
De omstandigheid dat door toewijzing van de voorlopige voorziening op 23 augustus 2010 verweerder is verboden eiser uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist, betekent slechts een tijdelijke opschorting van de uitzetting. Eisers stelling, dat de procedure met betrekking tot de voorgenomen uitzetting van eiser naar Mogadishu nog geruime tijd in beslag kan nemen, betreft een onzekere toekomstige omstandigheid en kan niet leiden tot een ander oordeel.
Met betrekking tot eisers stelling dat zicht op uitzetting binnen een overzienbare termijn naar Mogadishu ontbreekt, gelet op de veiligheidssituatie aldaar, en de situatie voor ontheemden in het bijzonder, overweegt de rechtbank dat die stelling niet kan leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring van eiser. De vraag of eiser kan worden uitgezet naar Mogadishu, zal worden beoordeeld naar aanleiding van het door eiser gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting.
Ten aanzien van de vraag of zicht op uitzetting naar Somaliland bestaat, overweegt de rechtbank voorts het volgende. In antwoord op de vragen van de rechtbank, heeft verweerder op 20 september 2010 laten weten dat verweerder voornemens is om eiser – zodra hij weer uitzetbaar is – uit te zetten naar Mogadishu (Somalië) en niet naar Somaliland. De omstandigheid dat eiser een financiële bijdrage ter beschikking wordt gesteld om vanuit Mogadishu door te reizen naar Noord-Somalië, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daardoor sprake is van gedwongen terugkeer naar Somaliland. Gelet daarop kan de vraag of er zicht bestaat op uitzetting naar Somaliland buiten beschouwing blijven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 niet onrechtmatig is. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Het verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door B. de Vogel, griffier. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
B. de Vogel
mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 27 september 2010
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: