ECLI:NL:RBSGR:2010:BN8721

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293270 / FA RK 07-4893
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging gezamenlijk gezag en verblijfplaats van minderjarige afgewezen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader tot wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag en wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige naar de vader. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen. De minderjarige was onder toezicht gesteld en de rechtbank oordeelde dat een gezagswijziging niet in het belang van de minderjarige zou zijn, mede op basis van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank concludeerde dat contactherstel met de vader op dat moment te belastend en spanningsvol was voor de minderjarige, wat in strijd zou zijn met haar zwaarwegende belangen. De rechtbank benadrukte dat de gezinsvoogd verantwoordelijk is voor het onderzoeken van mogelijkheden voor geleidelijk contactherstel in de toekomst.

De vader was niet ter terechtzitting verschenen, maar zijn verzoeken werden wel behandeld. De rechtbank handhaafde eerdere beslissingen en oordeelde dat de huidige situatie, waarin de moeder de hoofdverzorgster is, niet veranderde door de verzoeken van de vader. De rechtbank concludeerde dat de band tussen de vader en de minderjarige te minimaal was om de verzochte wijziging van het gezag of de hoofdverblijfplaats te rechtvaardigen. De rechtbank gaf aan dat de zorgregeling, zoals vastgesteld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, in beginsel geldig blijft, maar dat de gezinsvoogd de mogelijkheden voor contactherstel moet onderzoeken.

De beslissing werd genomen door kinderrechter mr. J.A. van Steen, bijgestaan door griffier mr. E. Noorlander, en werd uitgesproken tijdens een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: 293270
Zaaknummer: FA RK 07-4893
Datum beschikking: 2 september 2010
Gezagsuitoefening
Beschikking op het op 10 augustus 2007 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats A],
advocaat: mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats B],
advocaat: mr. M.L. Groeneveld te Rotterdam.
Procedure
Bij beschikking van 18 november 2009 van deze rechtbank is iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], aangehouden en is de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht met spoed een onderzoek te verrichten, alsmede de rechtbank te rapporteren en te adviseren over de vragen:
- wat de mogelijkheden zijn tot het herstellen van contact tussen de vader en [de minderjarige],
- wat het belang van [de minderjarige] met zich meebrengt ten aanzien van contactherstel en of de houding van de moeder - welke wordt gekenmerkt door het stelselmatig naast zich neerleggen van rechterlijke uitspraken inzake contact tussen de vader en [de minderjarige] - met zich meebrengt dat er een gezagswijziging zou moeten plaatsvinden, dan wel dat een ondertoezichtstelling zou moeten worden verzocht.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de brief d.d. 20 november 2009 van de zijde van de Raad;
- het Raadsrapport d.d. 24 juni 2010, kenmerk KZ-1-5K1D25;
- het faxbericht d.d. 16 juli 2010 van de zijde van de vader.
Op 19 augustus 2010 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet. Op deze terechtzitting heeft er een gecombineerde behandeling plaatsgevonden van zowel de onderhavige verzoeken van de vader, als het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] (370113, JE RK 10-1816). Op laatstgenoemd verzoek is bij afzonderlijke beschikking d.d. 19 augustus 2010 beslist, in die zin dat [de minderjarige] van 19 augustus 2010 tot 19 augustus 2011 onder toezicht is gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (hierna: Bureau Jeugdzorg).
Op de terechtzitting van 19 augustus 2010 zijn verschenen:
- de advocaat van de vader,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de heer V. van den Berg namens de Raad,
- mevrouw H. van de Hoeven namens Bureau Jeugdzorg.
De vader is conform de wettelijke vereisten via zijn advocaat opgeroepen, doch niet ter terechtzitting verschenen.
Beoordeling
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking d.d. 18 november 2009 is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Thans liggen nog voor de verzoeken van de vader - uitvoerbaar bij voorraad -:
- primair het ouderlijk gezag te wijzigen, in die zin dat de vader met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, met bepaling dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader zal zijn;
- subsidiair: het ouderlijk gezag te wijzigen, in die zin dat de vader met het gezag over [de minderjarige] wordt belast, met bepaling dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder zal zijn, een en ander met inachtneming van hetgeen is bepaald de beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 7 februari 2001;
- meer subsidiair: te bepalen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader zal zijn.
De Raad heeft in voornoemd rapport ten aanzien van de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) en het gezag geadviseerd om de behandeling voor de periode van één jaar aan te houden om de ouders en [de minderjarige] de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode van de gedwongen hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling te profiteren.
De rechtbank stelt voorop dat de ouders thans op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige]. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n, eerste en tweede lid, jo. artikel 1:251a, eerste lid, BW, dient te worden beoordeeld of er bij handhaving van het gezamenlijk gezag al dan niet sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten valt dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen of, wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
De vader heeft reeds in een eerder stadium van deze procedure verklaard dat zijn verzoek tot het eenhoofdig gezag ertoe strekt om het contact tussen hem en [de minderjarige] - wat de moeder al jarenlang frustreert - op gang te brengen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de vader zich genoodzaakt voelt om met dit verzoek de ontstane patstelling te doorbreken, acht zij een gezagswijziging niet in het belang van [de minderjarige]. De rechtbank overweegt hiertoe dat mede uit het Raadsrapport is gebleken dat een gezagswijziging het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] niet zal oplossen, maar eerder zal versterken. Voorts staat als onweersproken vast dat het eenhoofdig gezag van de vader geen recht doet aan de huidige situatie waarin de moeder sinds het uiteengaan van de ouders onafgebroken de hoofdverzorgster van [de minderjarige] is (geweest). Hoewel deze situatie door het - naar het oordeel van de rechtbank - afkeurenswaardige gedrag van de moeder in het leven is geroepen, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de band tussen [de minderjarige] en de vader te minimaal is om over te gaan tot de verzochte wijziging van het gezag of een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige]. De verzoeken van de vader dienaangaande zullen derhalve worden afgewezen.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om conform het advies van de Raad de zaak voor wat betreft het gezag en de zorgregeling voor een jaar aan te houden. De rechtbank ziet niet in dat de situatie als gevolg van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling over een jaar tot een ander oordeel ten aanzien van de door de vader verzochte gezagswijziging zal kunnen leiden.
Hoewel de rechtbank de gang van zaken ten zeerste betreurt, is zij met de Raad van oordeel dat contactherstel met de vader op dit moment te belastend en spanningsvol is voor [de minderjarige] en derhalve in strijd moet worden geacht met haar zwaarwegende belangen. Uit het Raadsrapport blijkt dat contact met de vader ernstig nadeel voor de ontwikkeling van [de minderjarige] zal opleveren, in die zin dat het de thans bestaande ontwikkelingszorgen mogelijk zal versterken.
De rechtbank overweegt dat, nu de verzoeken van de vader worden afgewezen en er aangaande de zorgregeling geen (ander) verzoek voorligt, de zorgregeling - zoals vastgesteld bij beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch d.d. 7 februari 2001 - in beginsel haar geldigheid behoudt. Hoewel de vader volgens deze beschikking recht heeft om eenmaal per veertien dagen op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur contact te hebben met [de minderjarige], ziet de rechtbank het als de taak van de gezinsvoogd om in het kader van de ondertoezichtstelling het komende jaar de mogelijkheden te bezien voor een geleidelijk contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader.
De rechtbank merkt ten slotte nog op dat de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling op grond van het bepaalde in artikel 1:258, eerste lid, BW, ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen kan geven betreffende de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en derhalve ook ten aanzien van het contact tussen de vader en [de minderjarige]. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien de moeder zich niet houdt aan deze aanwijzingen van de gezinsvoogd, zij op verzoek van de vader of de Raad uit het ouderlijk gezag kan worden ontzet (artikel 1:269, eerste lid sub d, jo. artikel 1:270 BW).
Beslissing
De rechtbank:
wijst af de verzoeken van de vader.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A. van Steen, kinderrechter, bijgestaan door
mr. E. Noorlander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2010.