Vonnis
Rechtbank 's-gravenhage
Zaaknummer / rolnummer: 346511 / ha za 09-2927
Vonnis van 15 september 2010
[eiser]
wonende te [woonplaats]
Eiser,
Advocaat mr. R.a. van Weelderen te Amstelveen,
De publiekrechtelijke rechtspersoon
De Gemeente Den Haag,
Zetelend te Den Haag,
Gedaagde,
Advocaat mr. J.C.W. de Sauvage Nolting te den haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
De dagvaarding van 19 augustus 2009 met producties;
De conclusie van antwoord met producties;
Het tussenvonnis van 11 november 2009;
Het proces-verbaal van comparitie van 4 augustus 2010 met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Op 1 juli 2004 heeft [eiser] bij de gemeente een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij besluit van 8 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (hierna: het college) deze aanvraag afgewezen op de grond dat [eiser] niet had voldaan aan de op hem rustende inlichtingenplicht waardoor zijn recht op bijstand niet was vast te stellen alsmede dat [eiser] weigerde mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot scholing dan wel arbeidsinschakeling. Vervolgaanvragen van [eiser] om een bijstandsuitkering zijn bij besluiten van 3 januari 2005 en 10 mei 2005 afgewezen.
2.2. Bij vonnis van 14 juni 2005 heeft de kantonrechter van deze rechtbank [eiser] veroordeeld tot ontruiming van zijn woning vanwege een huurachterstand.
2.3. Bij beslissing op bezwaar van 9 november 2005 heeft het college [eisers] bezwaren tegen de besluiten van 8 november 2004 en 3 januari 2005 ongegrond verklaard. Bij beslissing op bezwaar van 29 november 2005 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 10 mei 2005 eveneens ongegrond verklaard.
2.4. Bij uitspraak van 28 december 2006 heeft de rechtbank de beroepen tegen bovengenoemde beslissingen op bezwaar gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en het college opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren. Hierbij is de gemeente veroordeeld in vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
2.5. Bij beslissing op bezwaar van 19 februari 2007 heeft het college [eiser]s bezwaren tegen de drie besluiten van 8 november 2004, 3 januari 2005 en 10 mei 2005 gegrond verklaard en is aan [eiser] alsnog een bijstandsuitkering verstrekt over de periode van 1 juli 2004 tot 1 maart 2006.
2.6. Bij besluit van 8 mei 2007 heeft de gemeente aan [eiser] vertragingsschade toegekend in de vorm van wettelijke rente.
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Een verklaring voor recht dat de gemeente jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door bij besluiten van 8 november 2004, 3 januari 2005, 10 mei 2005, 9 november 2005 en 29 november 2005 de gevraagde bijstandsuitkering te weigeren;
Ii. Een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade ten gevolge van dit onrechtmatige handelen;
Iii. Veroordeling van de gemeente tot betaling van een bedrag van € 37.137,11, althans een in goede justitie te bepalen schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag de onder 2.1 tot en met 2.6 weergegeven feiten alsmede het volgende. Door de gemeente is onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld doordat zijn aanvragen om een bijstandsuitkering ten onrechte zijn geweigerd en de uitkering pas na lang procederen is toegekend en uitbetaald. [eiser] beschikte hierdoor ruim twee jaar niet over een inkomen om in zijn levenonderhoud te voorzien. De gemeente is aansprakelijk voor de schade die [eiser] als gevolg hiervan heeft geleden. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
- huurschulden plus bijkomende kosten die zijn ontstaan door [eisers] gebrek aan inkomen ten bedrage van € 6.378,55;
- schade aan [eisers] interieur inclusief container- verhuiskosten door de gedwongen ontruiming van zijn woning ten bedrage van € 4.131,-;
- schade bestaande uit kosten van rechtsbijstand die [eiser] heeft moeten maken in verband met de hiervoor genoemde procedures ten bedrage van € 1.627,56;
- immateriële schade ten bedrage van € 25.000,-.
De volledige schade van [eiser] dient te worden vergoed aangezien de enkele vergoeding van wettelijke rente geen adequate schadeloosstelling vormt voor het feit dat hij ruim twee jaar heeft moeten wachten op zijn bijstandsuitkering.
3.3. De gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Kern van het geschil is de vraag of de gemeente onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld doordat zij ook in bezwaar heeft geweigerd [eiser] een bijstandsuitkering toe te kennen.
4.2. Allereerst stelt de rechtbank vast dat de besluiten van het college van 9 november 2005 en 29 november 2005 onrechtmatig zijn jegens [eiser], nu deze besluiten, genomen op de bezwaren van [eiser] tegen de besluiten van 8 november 2004, 3 januari 2005 en 10 mei 2005, zijn vernietigd door de rechtbank bij uitspraak van 28 december 2006. In geschil is dan nog de vraag of het college [eisers] aanvragen om een bijstandsuitkering bij de primaire besluiten terecht heeft afgewezen. De gemeente heeft hierover aangevoerd dat de bijstandsuitkering bij besluit van 8 november 2004 wel degelijk terecht was geweigerd op de primaire grond dat [eiser] onvoldoende informatie had verstrekt over de auto die op zijn naam stond en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Dat de subsidiaire grond tot weigering van de uitkering in rechte geen stand heeft kunnen houden, betekende volgens de gemeente niet dat dit primaire besluit onrechtmatig was. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit de beslissing op bezwaar van 19 februari 2007 blijkt dat het recht op bijstand reeds op 1 juli 2004 vastgesteld had kunnen worden. Op pagina 5 van deze beslissing wordt hierop uitgebreid ingegaan. Het college heeft in dit besluit overwogen dat de auto op 1 juli 2004 tot het vermogen van [eiser] gerekend had moeten worden, maar dat dit vermogen, gelet op overige schulden, niet aan bijstandverlening in de weg stond. In de laatste regel van de eerste alinea van pagina 5 overweegt het college:
"wij zijn dan ook van mening dat een afwijzing van de aanvraag op grond van artikel 65 abw, thans artikel 17 wwb, juncto artikel 11 wwb eveneens geen stand kan houden en dat de uitkering met ingang van 1 juli 2004 toegekend dient te worden".
Gelet hierop heeft het college het primaire besluit van 8 november 2004 op zowel de primaire als de subsidiaire grond herroepen, waaruit volgt dat dit besluit is gegeven in strijd met de wet. Indien het besluit berust op een verkeerde uitleg van de wet, zoals hier, is dat besluit onrechtmatig en moet deze onrechtmatigheid aan de gemeente worden toegerekend (zie hr 20 februari 1998, nj 1998, 526). Naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit eveneens uit de overweging van het college op pagina 6 van het besluit van 19 februari 2007 waarin, voor zover hier van belang, is gesteld dat een vergoeding van de proceskosten op zijn plaats nu in dit geval sprake is van het herroepen van het bestreden besluit wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dat het [eiser] te verwijten viel dat hij het vrijwaringsbewijs niet eerder heeft verstrekt, voor zover dit het geval was, leidt niet tot een ander oordeel, nu uit het besluit van 19 februari 2007 blijkt dat het recht op bijstand ook zonder het gevraagde vrijwaringsbewijs wel degelijk kon worden vastgesteld met ingang van 1 juli 2004. De bezwaren tegen de besluiten van 3 januari 2005 en 10 mei 2005 zijn bij besluit van 19 februari 2007 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Niet is gebleken dat deze besluiten andere of meer materiële schade hebben veroorzaakt dan het besluit van 8 november 2004, nu de gevraagde uitkering met ingang van 1 juli 2004 toegekend. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over de besluiten van 3 januari 2005 en 10 mei 2005.
4.3. Gelet op het bovenstaande zijn de vorderingen i en ii in beginsel toewijsbaar. Het geschil betreft dan de vraag of, en zo ja in hoeverre, [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van de gemeente.
4.4. [eiser] heeft gesteld dat hij als gevolg van het uitblijven van een bijstandsuitkering niet meer in staat was zijn huur te betalen, waardoor een huurachterstand ontstond met de uiteindelijke ontruiming van zijn woning tot gevolg. Naar het oordeel van de rechtbank is de gestelde schade, waartoe de incasso- en deurwaarderskosten behoren, terug te voeren op de vertraagde uitbetaling van zijn bijstandsuitkering. De vergoeding van dergelijke vertragingsschade is krachtens artikel 6:119 bw gefixeerd op de wettelijke rente. Dat de schade van [eiser] hoger zou zijn dan de wettelijke rente, zo dit al het geval is, brengt niet mee dat toepassing van artikel 6:119 bw in strijd met de redelijkheid en billijkheid moet worden geacht (zie hr 14-01-2005, nj 2007, 482). Met betrekking tot de gestelde schade aan [eisers] inboedel ten gevolge van de ontruiming van de woning oordeelt de rechtbank met de gemeente dat het verband tussen het handelen van de gemeente en deze schade onvoldoende duidelijk is. Het vereiste verband kan in deze zaak niet zonder meer als een gegeven worden beschouwd.
4.5. Een en ander brengt mee dat er in dit geval voor zelfstandige vergoeding van de uit de vertraagde betaling van de bijstand voortgevloeide incasso- en deurwaarderskosten, ontruimingskosten, verhuis- en opslagkosten geen plaats is en dat de gemeente heeft kunnen volstaan met vergoeding van de wettelijke rente. Nu vaststaat, gezien het besluit van 8 mei 2007, dat de gemeente de verschuldigde wettelijke rente reeds heeft voldaan, moet dan ook worden geconcludeerd dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de overige schade die [eiser] stelt te hebben geleden ten gevolge van het uitblijven van tijdige voldoening van de bijstandsuitkering.
4.6. [eiser] heeft voorts aangevoerd schade te hebben geleden bestaande uit proceskosten - de eigen bijdrage voor rechtsbijstand - en kosten voor griffierechten in verband met de gevoerde bestuursrechtelijke procedures. Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet is gebleken dat [eiser] kosten heeft gemaakt bestaande uit het betalen van griffierechten die nog niet vergoed zouden zijn. In bezwaarprocedures is geen griffierecht verschuldigd en bij uitspraak van 28 december 2006 is de gemeente opgedragen het verschuldigde griffierecht aan [eiser] te vergoeden. Overig door [eiser] opgevoerde griffierechten houden geen verband met deze procedure. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat de door [eiser] gevorderde proceskosten zijn gemaakt voor bezwaar- en beroepsprocedures. Voor dergelijke kosten bevat de algemene wet bestuursrecht een uitsluitende regeling waaraan in de uitspraak van 28 december 2006 en in de beslissing op bezwaar van 19 februari 2007 uitvoering is gegeven. Dat hij kosten heeft gemaakt die niet voor vergoeding in aanmerking komen, hangt samen met de keuze van de wetgever om binnen bestuursrechtelijke (voor)procedures slechts forfaitaire bedragen toe te kennen. Voor een verdergaande vergoeding in een civiele proceure is dan ook geen ruimte. [eiser] heeft tegenover het verweer van de gemeente, dat alle proceskosten zijn vergoed, ook niet voldoende duidelijk gemaakt dat hij kosten heeft gemaakt die hem binnen de bestuursrechtelijke kaders vergoed hadden moeten worden, maar die hij niet vergoed heeft gekregen.
4.7. De gevorderde vergoeding van de immateriële schade is niet toewijsbaar reeds omdat [eiser] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan hij recht zou hebben op vergoeding van immateriële schade als bedoeld in artikel 6:106 bw. De rechtbank acht aannemelijk dat bij [eiser] psychisch onbehagen is ontstaan en dat hij zich gekwetst voelt door de onrechtmatig besluiten van de gemeente. De rechtbank is evenwel van oordeel dat [eiser] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij dientengevolge zodanig heeft geleden dat sprake was van geestelijk letsel dat kan worden beschouwd als een ernstige inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer dan wel op andere persoonlijkheidsrechten. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet aannemelijk geworden dat [eiser] immateriële schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente.
4.8. Het bovenstaande brengt mee dat er geen sprake (meer) is van schade bij [eiser] als gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente. Daarom zal de gevorderde veroordeling van de gemeente tot betaling van schadevergoeding (vordering iii) worden afgewezen. Onder deze omstandigheden heeft [eiser] geen belang bij de gevorderde verklaringen voor recht (vorderingen i en ii). Een zodanig (ander) belang is in elk geval niet gesteld noch gebleken. Deze vorderingen zullen dus ook worden afgewezen.
Nu echter wel is gebleken dat de gemeente jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door hem in eerste instantie een bijstandsuitkering te weigeren, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van het geding in die zin te compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2010.