ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9492

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372607 KG ZA 10-959
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op invoering van beheersingsmodel voor medisch specialistische zorg

In deze zaak, die op 6 oktober 2010 door de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderden eisers, waaronder de stichting Stichting Bezorgd, een verbod op de invoering van een beheersingsmodel voor de medisch specialistische zorg. Dit model was voorgesteld door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en zou pas over 15 maanden in werking treden. Eisers stelden dat zij reeds nu nadelige financiële gevolgen ondervonden van de voorgenomen plannen en dat de vordering niet prematuur was. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering van eisers prematuur was, omdat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel nog niet ver gevorderd was en er nog geen definitieve beslissing was genomen over de invoering van het model. De rechtbank volgde het verweer van gedaagden, waaronder de Staat der Nederlanden en de Nederlandse Zorgautoriteit, dat de vordering van eisers niet voor toewijzing vatbaar was. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde eisers in de proceskosten, die op € 1.079,-- werden begroot. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. R.J. Paris.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 372607 / KG ZA 10-959
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2010
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [plaats],
2. de stichting Stichting Bezorgd,
statutair gevestigd te Delft,
eisers,
advocaat mr. T.R.M. van Helmond te Amsterdam,
tegen:
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport),
zetelend te ’s-Gravenhage,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon de Nederlandse Zorgautoriteit,
zetelend te Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. G.R.J. de Groot te ’s-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 27 september 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij brief van 26 april 2010 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal geïnformeerd over zijn voornemen tot het geven van een aanwijzing aan de Nederlandse Zorgautoriteit betreffende de invoering van een beheersingsmodel voor de medisch specialistische zorg.
1.2. Vervolgens is bij brief van 25 mei 2010 aan de Tweede Kamer een voorstel van wet houdende wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) en enkele andere wetten in verband met de aanvulling met instrumenten voor bekostiging (hierna ook: het beheersingsmodel) met memorie van toelichting (MvT) toegezonden.
1.3. In de MvT staat in paragraaf 1.1 ten aanzien van doel en achtergrond van het voorstel onder het kopje “samenvatting” onder meer vermeld dat het wetsvoorstel voorziet in een wijziging van de WMG ten behoeve van de bekostiging van zorg en een beheerste kostenontwikkeling daarvan. Ook staat in deze paragraaf vermeld dat de noodzaak om de overheidsfinanciën op orde te houden voor een kwalitatief goede, betaalbare en toegankelijke gezondheidszorg evident is en dat de macrobudgettaire problematiek bij medisch specialisten en zelfstandige behandelcentra (zbc’s) dient te worden opgelost.
2. Het geschil
2.1. Eisers vorderen – zakelijk weergegeven –
primair:
a) gedaagden te verbieden om het beheersingsmodel, of een daarmee vergelijkbaar stelsel, in te voeren totdat in een onafhankelijk, zorgvuldig uitgevoerd deskundigenonderzoek vast is komen te staan dat invoering van het beheersingsmodel leidt tot betere kwaliteit van zorg en zo ja, of het beheersingsmodel geschikt en noodzakelijk is om de doelstellingen van de Minister van VWS voor de medisch specialistische zorg te bereiken;
b) gedaagden te gebieden om eiseres 2 als belangenbehartiger van de vrijgevestigde medisch specialisten de gelegenheid te geven op voormeld onderzoek haar zienswijze te geven;
subsidiair:
a) gedaagden te gebieden om binnen drie weken na dit vonnis opdracht te geven voor een onafhankelijk, zorgvuldig uitgevoerd deskundigenonderzoek door middel waarvan onderzocht wordt of het beheersingsmodel of een daarmee vergelijkbaar stelsel, leidt tot betere kwaliteit van zorg en zo ja, of het beheersingsmodel geschikt en noodzakelijk is om de doelstellingen van de Minister van VWS voor de medisch specialistische zorg te bereiken, en welk onderzoek binnen zes maanden na opdrachtverlening gereed dient te zijn en publiekelijk bekend wordt gemaakt;
b) gedaagden te gebieden om eiseres 2 als belangenbehartiger van de vrijgevestigde medisch specialisten de gelegenheid te geven op voormeld onderzoek haar zienswijze te geven;
een en ander op verbeurte van een dwangsom.
2.2. Daartoe voeren eisers onder meer het volgende aan.
Het beheersingsmodel dat gedaagden voornemens zijn in te voeren is onrechtmatig. Dit omdat er juridisch gezien alternatieven voor het beheersingsmodel beschikbaar zijn die minder verstrekkend zijn dan dat model. Gedaagden hebben tot de dag van vandaag serieus onderzoek achterwege gelaten naar alternatieven. Eisers hebben een spoedeisend belang bij hun vordering omdat zij onder meer tengevolge van de plannen van de Minister van VWS nu al geconfronteerd worden met lagere goodwillvergoedingen voor uittredende medisch specialisten. In deze zaak zijn er bijkomende omstandigheden die maken dat er nu reeds sprake is van onrechtmatig handelen. Gedaagden kondigen immers te pas en te onpas aan medisch specialisten te willen beknotten in hun rechten en hun declaratierecht af te nemen; daarmee vestigen zij het vertrouwen dat het model ongewijzigd tot stand zal komen.
2.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Gedaagden hebben allereerst als verweer aangevoerd dat eisers geen spoedeisend belang bij hun vordering hebben. Geoordeeld wordt evenwel dat eisers een spoedeisend belang niet ontzegd kan worden gelet op hun stelling dat zij reeds nu nadelige financiële consequenties ervaren van de voorgenomen plannen.
3.2. Voorts hebben gedaagden aangevoerd dat de vordering van eisers prematuur is omdat de maatregel –gebaseerd op het onder 1.2 genoemde wetsvoorstel– waartegen eisers zich verzetten pas over ruim 15 maanden zal kunnen ingaan. In dat verband hebben gedaagden er onweersproken op gewezen dat de parlementaire behandeling van het betreffende wetsvoorstel nog niet ver is gevorderd en dat nog moet worden afgewacht welke opvatting het nieuw te vormen kabinet over het beheersingsmodel heeft. Geoordeeld wordt dat ook eisers gesteld hebben zich te realiseren dat het uitvaardigen van conceptwetgeving in beginsel niet onrechtmatig is. De door eisers gestelde bijkomende omstandigheden zijn niet van zodanige aard dat daaruit moet worden geconcludeerd dat gedaagden op voorhand reeds onrechtmatig handelen jegens eisers. Gedaagden worden gevolgd in hun verweer dat de vordering van eisers prematuur en daarom al niet voor toewijzing vatbaar is.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van eisers dient te worden afgewezen. Eisers zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eisers hoofdelijk om binnen veertien dagen na dit vonnis de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagden begroot op € 1.079,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht, aan gedaagden te betalen;
bepaalt dat eisers bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten van gedaagden verschuldigd is;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.
AB