ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9575

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
368968 - HA ZA 10-2160
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake overeenkomst van geldlening tussen eiser en gedaagde

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een bevoegdheidsincident tussen een eiser en een gedaagde uit het Verenigd Koninkrijk. De eiser stelt dat er een overeenkomst van geldlening is gesloten, waarbij hij van 31 oktober 2005 tot 3 juli 2007 in totaal € 24.750,- aan de gedaagde heeft verstrekt. De gedaagde betwist echter het bestaan van deze overeenkomst en stelt dat het om een overeenkomst tot opdracht gaat voor de ontwikkeling van software. De rechtbank moet beoordelen of zij bevoegd is om van de zaak kennis te nemen op basis van de EEX-verordening, die bepaalt dat de rechter bevoegd is van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.

De rechtbank overweegt dat, volgens de EEX-verordening, de hoofdregel is dat de gedaagde voor het gerecht van zijn woonplaats in het Verenigd Koninkrijk moet worden opgeroepen. Echter, de rechtbank kan ook bevoegd zijn op basis van alternatieve bevoegdheidsregels. De rechtbank gaat uit van de stelling van de eiser dat er sprake is van een overeenkomst van geldlening, en dat de terugbetaling van deze lening moet plaatsvinden aan de woonplaats van de eiser in Nederland. Dit betekent dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.

De rechtbank wijst de incidentele vordering van de gedaagde tot onbevoegdheid af en veroordeelt de gedaagde in de proceskosten. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rolzitting voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde. Dit vonnis is uitgesproken op 22 september 2010 door mr. P. Joele in het openbaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 368968 / HA ZA 10-2160
Vonnis in het bevoegdheidsincident van 22 september 2010
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.W. Janssens te Bunschoten-Spakenburg,
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats] Verenigd Koninkrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.F.M.J. Mathijsen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 april 2010, met producties;
- de incidentele conclusie van onbevoegdheid, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid.
1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.
2. Vordering en grondslag in de hoofdzaak
2.1. [eiser] vordert - zakelijk weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 24.750,-, te vermeerderen met rente en (na)kosten.
2.2. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] - verkort weergegeven - dat hij [gedaagde] vanaf 31 oktober 2005 tot 3 juli 2007 maandelijkse bedragen in de vorm van een lening heeft verstrekt voor een totaalbedrag van € 24.750,-. Volgens [eiser] weigert [gedaagde] deze leningen terug te betalen.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter (en de Haagse rechtbank) grondt [eiser] op artikel 5 lid 1 sub a Verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-verordening). Volgens dit artikellid is de rechter bevoegd van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Ingeval van een overeenkomst tot geldlening moet volgens artikel 6:116 BW worden betaald aan de woonplaats van de schuldeiser, aldus [eiser].
3. De beoordeling in het incident
3.1. [gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij stelt daartoe dat aan het door [eiser] betaalde geldbedrag geen overeenkomst van geldlening ten grondslag heeft gelegen. Het betrof een overeenkomst tot opdracht, te weten het ontwikkelen van software door [gedaagde] en het leveren van het betreffende softwareprogramma aan [eiser] die voor verkoop in Nederland zou zorgdragen. Daar volgens artikel 4 lid 2 Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: EVO) de ontwikkeling en levering van de software als 'kenmerkende prestatie' moet worden aangemerkt, is de rechter van het Verenigd Koninkrijk bevoegd van de vordering kennis te nemen, aldus [gedaagde].
3.2. De rechtbank constateert - met [eiser] - dat de EEX-verordening materieel toepasselijk is op grond van de preambule en artikel 1 van deze verordening. De rechtbank stelt voorop dat op grond van de hoofdregel in artikel 2 lid 1 EEX-verordening [gedaagde] in beginsel voor het gerecht van zijn woonplaats in het Verenigd Koninkrijk opgeroepen dient te worden.
3.3. Dat laat onverlet dat de Nederlandse rechter bevoegd kan zijn op basis van één van de alternatieve bevoegdheidsregels van de EEX-verordening. In navolging van het arrest van het HvJ EG van 4 maart 1982, NJ 1983, 508 (Effer / Kantner) gaat de rechtbank voor de beantwoording van de bevoegdheidsvraag uit van de stelling van [eiser] dat sprake is van een overeenkomst van geldlening. De betwisting van [gedaagde] van de totstandkoming van een dergelijke overeenkomst komt pas in de hoofdzaak voor de alsdan bevoegde rechter aan de orde. Nu [eiser] een overeenkomst van geldlening aan zijn vordering ten grondslag legt, dient de alternatieve bevoegdheid gevonden te worden aan de hand van artikel 5 lid 1 sub a EEX-verordening: alternatief bevoegd is het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die aan de onderhavige eis ten grondslag ligt is de terugbetaling van de door [eiser] gestelde geldlening.
3.4. Om de plaats te bepalen waar de voornoemde verbintenis dient te worden uitgevoerd, dient allereerst te worden beoordeeld wat het toepasselijke recht is dat volgens het internationaal privaatrecht van de aangezochte rechter (in dit geval de Nederlandse rechter) op de onderhavige overeenkomst van toepassing is (vergelijk HvJ EG 6 oktober 1976, NJ 1977, 169 (Tessili / Dunlop)). Het toepasselijke recht moet worden vastgesteld aan de hand van het EVO. Volgens artikel 4 lid 2 EVO is de overeenkomst het nauwst verbonden met het land van de partij die de voor de overeenkomst kenmerkende prestatie moet verrichten. De kenmerkende prestatie bij een geldlening wordt geleverd door degene die het geld uitleent. Nu [eiser] als uitlener in Nederland woonachtig is, is Nederlands recht van toepassing op de overeenkomst van geldlening.
3.5. Zoals [eiser] terecht heeft opgemerkt dient de terugbetaling van de door hem gestelde geldlening conform artikel 6:116 lid 1 BW te geschieden aan zijn woonplaats in Den Haag. Dat betekent dat op grond van artikel 5 lid 1 sub a EEX-Verordening de onderhavige rechtbank bevoegd is van de vordering van [eiser] kennis te nemen. De incidentele vordering ligt daarmee voor afwijzing gereed.
3.6. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af;
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,- aan salaris advocaat,
in de hoofdzaak
4.3. verwijst de hoofdzaak naar de rolzitting van woensdag 3 november 2010 voor het nemen van een conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde].
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.