vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 22 september 2010
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: 332488 / HA ZA 09-818 van
1. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap
[X.] VASTGOED B.V.,
statutair gevestigd te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
eiseressen,
advocaat mr. D. Tap te 's-Gravenhage,
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Blaauw te 's-Gravenhage,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer 346349 / HA ZA 09-2888 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE PROVINCIE ZUID-HOLLAND,
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te 's-Gravenhage,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Blaauw te 's-Gravenhage.
Eiseressen in de hoofdzaak worden [eiseres] en [X.] Vastgoed (en tezamen: [eiseres] c.s.) genoemd, de overige partijen de Gemeente en de Provincie.
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in het vrijwaringsincident van 22 juli 2009 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord van 2 september 2009 aan de zijde van de Provincie met vijf producties;
- het tussenvonnis van 9 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 juni 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 augustus 2009 met vier producties;
- de conclusie van antwoord in vrijwaring van 25 november 2009;
- het tussenvonnis van 9 december 2009, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 juni 2010.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3. De feiten (in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak)
3.1. De Provincie is eigenaar van de [a-straat] te 's-Gravenhage (hierna ook: de weg). De weg is bedoeld voor doorgaand verkeer.
3.2. Bij besluit van 29 oktober 1992, nr. 22, van de provinciale staten van Zuid-Holland is het wegbeheer overgegaan van de Provincie naar de toenmalige gemeente Leidschendam. De Gemeente is sinds 2002 de rechtsopvolger van de gemeente Leidschendam.
3.3. [eiseres] c.s. is vanaf 1994 eigenaar van drie percelen gelegen aan de [a-straat] te 's-Gravenhage. Op een of meer van deze percelen, die deels aan [eiseres] en deels aan [X.] Vastgoed toebehoren, staat onder andere al meer dan honderd jaar een woonhuis. In dit woonhuis wonen [eiseres] en haar levenspartner [X.]), de directeur van [X.] Vastgoed. Op de percelen van [eiseres] c.s. bevindt zich voorts, evenwijdig aan de erfgrens van die percelen met de [a-straat], een oud hekwerk uit 1878 (of eerder), dat is geplaatst op een gemetselde fundering (hierna: het hekwerk). De weg bevindt zich op korte afstand (enkele tientallen centimeters) van het hekwerk. Achter het hekwerk bevindt zich een smalle strook grond van naar schatting enkele meters en vervolgens het woonhuis. De weg is hoger gelegen dan de grond waarop het hekwerk en het woonhuis zijn geplaatst.
3.4. Het hekwerk staat scheef. Dit was (in elk geval) ook al zo in 1994, toen [eiseres] c.s. de percelen met het woonhuis en het hekwerk in eigendom hebben verkregen.
3.5. De [a-straat] is ter plaatse van het woonhuis van [eiseres] en [X.] een rechte weg. De maximumsnelheid op dit rechte stuk bedraagt 50 kilometer per uur. Deze limiet wordt door het verkeer niet altijd in acht genomen.
3.6. De weg is in de loop van de jaren, ook al vóór 1994, meermalen verbreed en verhoogd. Er zijn ook onderhoudswerkzaamheden aan de weg uitgevoerd. Daarvoor zijn, voor zover nodig, telkens de vereiste vergunningen verleend. Deze hebben formele rechtskracht. Het laatst zijn in 2007 werkzaamheden aan de weg uitgevoerd.
3.7. In de nabijheid van het woonhuis van [eiseres] en [X.] is in het recente verleden ten minste driemaal een auto van de [a-straat] geraakt en in de berm (of een naast de weg gelegen sloot) terechtgekomen.
3.8. Bij brief van 12 juli 1996 heeft [eiseres] aan de gemeente Leidschendam het volgende bericht:
'(...) Tussen mijn tuin en de openbareweg staat op mijn grond een monumentaal ijzer hekwerk wat rond het jaar 1860 is geplaatst.
(...) In de loop der jaren is de weg opgehoogd en verbreed en daardoor is de complete fundering van z'n plaats geschoven waardoor het hek verplaatst is en naar binnen is komen te hangen. Ook is door het vele ophogen de rondgemetselde rand en de onderkant van het hek compleet onder de grond verdwenen.
Ik verzoek u vriendelijk om eens te kijken of U met een oplossing kan komen om het hek weer z'n oorspronkelijke aanzien te geven.
(...)'
3.9. Bij brief van 13 oktober 1997 heeft de gemeente Leidschendam aan [X.] het volgende bericht:
'(...) Met betrekking tot de problematiek rondom het hekwerk langs de [a-straat] zal overleg worden gestart met de provincie om spoedig tot een oplossing te kunnen komen. (...)'
3.10 Bij brief van 18 januari 1999 heeft [eiseres] de gemeente Leidschendam meegedeeld dat het aantoonbaar is dat de schade aan de fundering van het hekwerk is veroorzaakt door het almaar verbreden en ophogen van de weg. Zij heeft de gemeente Leidschendam in deze brief aansprakelijk gesteld voor de complete kosten van herstel van de fundering van het hekwerk.
3.11 [eiseres] c.s. en de Gemeente hebben met elkaar gecorrespondeerd over de kwestie, onder meer in de hierna te noemen brieven.
3.12. Bij brief van 16 juli 2007 hebben [eiseres] en [X.] de Dienst Stadsbeheer van de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade die aan de totale fundering van het hekwerk is toegebracht door de druk van de weg.
3.13. Bij brief van 13 augustus 2007 heeft de Gemeente aan [eiseres] en [X.] bericht dat de Gemeente voor de schade aan het hekwerk niet aansprakelijk kan worden gesteld, omdat de schade in het verleden is ontstaan en een claim niet tijdig bij de gemeente Leidschendam is ingediend.
3.14. Bij brief van 9 april 2008 heeft mr. Slieker namens [eiseres] en [X.] aan de Gemeente het volgende bericht:
'(...) Namens cliënten behoud ik mij reeds nu ondubbelzinnig en uitdrukkelijk het recht voor op nakoming van de bij de Gemeente Den Haag bekende vordering tot vergoeding van de door cliënten geleden schade. Anders gezegd dient deze brief gezien te worden als een stuitingbrief, zoals bedoel in artikel 3:317 BW. (...)'
3.15. Bij brief van 2 juli 2008 heeft de gemeente Leidschendam-Voorburg, in reactie op een brief van mr. Slieker van 23 juni 2008, aan mr. Slieker het volgende bericht:
'(...) Sinds 2002 is de gemeente Leidschendam-Voorburg geen eigenaar meer van de weg. De eigendom is door de herindeling van de gemeente Leidschendam overgegaan naar Den Haag.
De Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) regelt de gevolgen van een dergelijke overgang.
Ingevolge artikel 44 gaan alle rechten en verplichtingen van een gemeente, betrekking hebbende op van die gemeente overgaand gebied, op de datum van de herindeling over op de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
Wij stellen ons dan ook op het standpunt dat de vordering, die u meent te hebben tegen de gemeente Leidschendam-Voorburg is overgegaan op de gemeente Den Haag. Het komt ons voor dat het daarom niet in de rede ligt om de gemeente Leidschendam-Voorburg te betrekken in de procedure. (...)'
3.16 Bij brief van 23 oktober 2008 heeft de door [eiseres] ingeschakelde externe adviseur Geomet Advies aan [eiseres] en [X.] het volgende bericht:
'(...) Hierbij doen wij u een beschouwing toekomen van de schade die aanwezig is bij de tuinmuur met hekwerk op de erf afscheiding. Naast de beschikbaar gestelde informatie en foto's van de situatie, is ter plekke de situatie ook visueel beoordeeld.
(...)
In aanvang bevond alleen de toplaag van de muur zich net boven het maaiveld en was buiten de erfgrens eerst een grasstrook aanwezig met bomen aan de rand van de weg die op een afstand lag van ca 4 meter uit het hek. De grasstrook lag op gelijke hoogte met het binnenterrein en verliep langzaam in hoogte naar de weg toe. De weg had nog slechts een beperkte breedte en het verkeer was gering met een lage wegbelasting.
In de loop der decennia is de weg uitgebreid waarbij de zwaarte en intensiteit van het verkeer eveneens fors is toegenomen. In de huidige situatie is na de laatste renovatie de weg met de rand gekomen op een afstand van ca. 0,4 meter uit de muur en op een niveau van ca 0,45 m boven de kop van de muur. Daarnaast is er sprake van regelmatig passeren van zwaar vrachtverkeer. (...)
Het hekwerk kent momenteel een forse scheefstand richting de woning. Bij een door u uitgevoerde inspectie van de muur door het graven van een gat is vastgesteld dat deze is gekanteld en gescheurd op ca 1 meter diepte. Overduidelijk is de muur naar binnen gedrukt.
De oorzaak ligt in de verbreding en ophoging van de weg waarbij nu op korte afstand van de muur (ca 0,4 meter) aan de buitenzijde het maaiveld ca 0,45 meter hoger ligt dan het oorspronkelijke niveau van de grasstrook ter plekke van de muur. Daarbij is door de fundering van de weg de grootte van de druk op de ondergrond toegenomen alsmede dat de veel hogere verkeersbelasting horizontale druk tegen de muur geeft. Verkeersbelasting is dynamisch met hoge puntlasten (aslast van 150 tot 200 kN bij verkeersklasse 45 tot 60) die herhaald kortdurend aanwezig zijn.
Bij het ontwerp voor het verbreden en verhogen van de weg lijkt er geen rekening te zijn gehouden met de effecten op aangrenzende constructies. Het toepassen van een grondkering waardoor geen belasting op de muur en fundering optreedt, is achterwege gebleven. Een gebrek in het ontwerp en uitvoering waar de beheerder van de weg ons inziens verantwoordelijk voor is (gevolgschade van handelen).
(...)
Conclusies
De in de loop der jaren toegenomen belasting van en op het wegdek ter plaatse van de [a-straat] heeft geleid tot een kanteling van de tuinmuur op de erf scheiding van perceel 83 waarbij het hekwerk fors scheef is komen te staan en breuk in de voegen van de muur aannemelijk is geworden. Bij de aanpassing van de weg en het ontwerp van de zich steeds wijzigende verkeerssituatie is onvoldoende of geen rekening gehouden met de consequenties voor de muur. Een indicatieve beschouwing van het mogelijk verloop van het proces geeft de gevoeligheid aan indien tot op korte afstand van de muur zwaar verkeer. Het verklaart de scheefstand van het hek en de aanwezige schade aan de muur.
(...)'
3.17 Bij brief van 13 januari 2009 heeft mr. Tap namens [eiseres] c.s. aan de Provincie het volgende bericht:
'(...) Omdat de provincie Zuid-Holland als eigenaar [van de weg, toevoeging rechtbank] een eigen verantwoordelijkheid heeft voor schade die vanaf haar grond wordt veroorzaakt, zal tevens de provincie worden gedagvaard [naast de Gemeente, toevoeging rechtbank]. Bijgaand treft u een afschrift aan van de concept dagvaarding waarvan cliënten voornemens zijn deze op korte termijn te laten uitbrengen. Bij brief van heden heb ik de gemeente Den Haag nog twee weken de tijd gegeven om een voorstel te doen voor een oplossing. Indien de provincie zelf een oplossing wil trachten te bewerkstelligen, verneem ik dat graag eveneens binnen twee weken na heden. (...)'
3.18 Bij brief van 6 februari 2009 heeft de Provincie aan mr. Tap bericht dat er, voor zover zij dat op grond van de haar ter beschikking staande gegevens kan opmaken, geen sprake is van (al dan niet verwijtbaar) onrechtmatig handelen van de kant van de Provincie.
3.19 Bij memo van 15 mei 2009 heeft de externe adviseur Advin regio Noordwest aan de Gemeente een second opinion ten aanzien van het onder 3.16 genoemde rapport van Geomet van 23 oktober 2008 gegeven. Hierin is het volgende vermeld:
'(...)
Algemeen
(...) Op basis van de inspectieresultaten moet worden geconcludeerd dat de fundatie van het hekwerk ten gevolge van de aangetroffen schadebeelden is bezweken.
De inspectieresultaten zijn niet gecontroleerd maar zijn aannemelijk. De resultaten geven echter niet aan of het metselwerk zich behoudens de aangetroffen scheur, nog in goede staat bevindt. Er is bijvoorbeeld geen melding gemaakt van mogelijke veroudering of verbrokkeling van de gemetselde muur. Daarnaast is de algemene kwaliteit van de voegen en metselstenen niet beoordeeld. Dit is een leemte in het gehouden inspectie onderzoek.
Er mag/kan niet worden aangenomen dat het metselwerk van de fundatie zich in goede staat bevindt.
Levensduur
De levensduur van gemetselde fundatiemuren in grond bedragen circa 60 tot 70 jaar, maximaal 100 jaar, een en ander afhankelijk van de grondwaterstanden en zettingsgevoeligheid van de ondergrond ter plaatse. Na deze levensduurperiode is groot herstel c.q. renovatie van het metselwerk nodig. De beschouwing van Geomet is niet op dit aspect ingegaan, terwijl de ouderdom van de fundatie een essentieel onderdeel uitmaakt van de robuustheid en standzekerheid van de gemetselde muur.
Verkeersbelasting
Bij de voor de berekeningen aangehouden verkeersbelasting valt op dat dit type verkeer niet zo maar op de openbare weg mag komen. Hiervoor is ontheffing nodig. (...)
De genoemde waarden in de rapportage van Geomet zijn waarden die voor bruggen en viaducten gelden waarbij rekening wordt gehouden met voldoende veiligheid voor het bepalen van de constructiedikte. Voor wegen mogen deze waarden niet gebruikt worden.
De aan te houden rekenwaarden (115 kN) zijn extreme waarden die slechts in een beperkt aantal gevallen zullen optreden. Dit is afhankelijk van het type vrachtwagen en de mate van de belading. Het percentage vrachtverkeer op de [a-straat] is ons onbekend maar vergelijkbare wegen komen niet boven de 10% van het totale verkeer. Dus een verdere reductie van de rekenwaarden is legitiem.
(...)
Uitgaande van de maximale aslast van 115 kN zal per strekkende meter maximaal 57,5 kN/m¹ kunnen optreden. Het is onjuist om gebruikmakend van deze belasting, als continue aanwezige belasting, de vervorming van de muur te berekenen. Hierin schiet de berekening van Geomet voorbij het doel. (...) Als gevolg van de aanwezigheid van een robuuste verhardingsconstructie treedt dus grote spreiding van de verkeerslasten op. De verkeerslasten leiden slechts tot marginale toename van de horizontale grondbelasting op de gemetselde muur.
Overigens zijn de in de beschouwing weergegeven M-sheet berekeningen bedoeld om de gevoeligheid van de gemetselde muur in de functie van een grondkerende constructie aan te tonen. Deze rekenprocedure is op zich juist, maar de ingevoerde belastingparameters zijn extreem zwaar ("conservatief") aangehouden en schiet voorbij zijn doel.
Naar onze mening moet worden geconcludeerd dat de in de beschouwing van Geomet aangehouden horizontale belasting op de gemetselde muur in werkelijkheid veel lager uitkomt dan is berekend.
Wegonderhoud door gemeente Den Haag
In het kader van de laatste reconstructie van de [a-straat] uitgevoerd door de gemeente Den Haag is door u aangegeven dat de hoogteligging van de weg ten opzichte van voor de reconstructie niet is gewijzigd. Het uitgevoerde onderhoud kan naar onze mening dan ook niet de oorzaak zijn van de scheefstand van het hekwerk. Het verkeer rijdt niet dichter bij het hekwerk dan voor de reconstructie.
Samenvattend
Onze indruk is dat het bezwijken van de fundering van het hekwerk het directe gevolg is van:
- de ouderdom van de gemetselde muur;
- enige toename van de horizontale grondbelasting op de gemetselde muur als gevolg van in het verleden aangebrachte grondophoging langs de [a-straat].
Rijdend vrachtverkeer op de [a-straat] zal slechts tot een marginale toename van de horizontale grondbelasting op de gemetselde muur leiden.'
3.20 Bij e-mail van 8 juni 2010 aan mr. Tap heeft Geomet het volgende bericht:
'(...)
Hierbij enige opmerkingen ten aanzien van de rapportage van Advin.
Het door ons ingestelde onderzoek heeft niet ingehouden een ontgraving en inspectie van de tuinmuur. Enige tijd geleden was dit al eens gedaan door de eigenaar zelf. De bevindingen die in onze rapportage zijn genoemd komen vanuit zijn waarnemingen. De muur is gekanteld op zijn scheurvlak liggend op ca 1 meter onder maaiveld. Om dat punt is de muur gekanteld en is het bovendeel naar binnen gekomen. Het onderste deel en de fundering van de muur is min of meer op zijn plaats gebleven. De muur is niet onderheid maar voorzien van een fundering op staal met uitgemetselde voet. De waarneming betrof een gekantelde muur en niet een uiteengevallen muur zoals Advin suggereert in het kader van levensduur die overigens mede afhankelijk is van steensoort en dikte van de muur. Ook zonder renovatie kent ons land nog vele dragende en gemetselde muren van grotere ouderdom.
Omtrent de verkeersbelasting zijn diverse belastingen beschouwd waarbij wij de opmerking van Advin onderschrijven dat de aller zwaarste belasting slechts onder voorwaarden in incidentele situaties voorkomen. Echter ook in onze berekening met de gehalveerde waarde van 32,5 kN/m², die slechts werkt over 1m' haaks op de muur (...) is een topvervorming van 26 mm aanwezig. Een horizontale verplaatsing die voor metselwerk leidt tot scheurvorming. Deze verticale waarde geeft een lagere druk op de wand ten opzichte van de waarde die Advin noemt als ontwikkelde horizontale spanning van 34,5 kN/m² (...) op 0,45 meter onder de verharding.
Over de wel of niet wijziging van de hoogteligging bij de laatste renovatie van de weg durf ik niet direct een uitspraak te doen. Wel over het feit dat de wegrand en dus ook het verkeer dichter naar de tuinmuur is gebracht. Ophoging van het wegdek heeft bij voortgaande renovaties zonder meer plaats gevonden. Ten opzichte van oorspronkelijke situatie is naast de tuinmuur een verhoging van het grondniveau ontstaan van ca 0,4 meter met in de uiteindelijke fase ook nog een zwaarder constructiemateriaal. Ook dit heeft gezorgd voor extra horizontale druk op de muur.
De intensiteit van het verkeer en ook zwaardere belasting, is daarbij in de laatste decennia aanmerkelijk toegenomen, waardoor de herhaling van lasten op de weg en dus belasting tegen de muur toenam. Hoe de discussie omtrent grootte van de belasting op de weg ook kan zijn, niet te ontkennen valt dat dit steeds dichter op de muur is gekomen met daarbij ophoging van het maaiveld met zwaardere materialen die hogere horizontale drukken geeft dan waar de muur voor is opgezet. (...)'
4. Enkele relevante regels
In de Wet herverdeling wegenbeheer is - voor zover relevant - het volgende bepaald:
'(...)
Artikel 10
1. Met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen datum
a. gaat elk van de in de herverdelingsplannen aangewezen en nader aangeduide wegen in beheer over naar de in het herverdelingsplan aangewezen nieuwe beheerder.
(...)
Artikel 11
1. Met ingang van de overgangsdatum gaan de rechten en plichten die betrekking hebben op de weg en de overgaande bijbehorende werken en voorzieningen, met uitzondering van lopende vorderingen ontstaan voor de overgangsdatum uit een of meer overeenkomsten of krachtens de wet, van de oude beheerder over op de nieuwe beheerder, onverminderd het bepaalde in de artikelen 13, 14 en 16. (...)'
In de Wet algemene regels herindeling is - voor zover relevant - het volgende bepaald:
'(...)
Artikel 44
1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid en in de artikelen 45 en 48 gaan op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd, dan wel, wanneer het gebied naar meer dan één gemeente overgaat, naar de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
2. Alle rechten en verplichtingen van een gemeente, betrekking hebbende op van die gemeente overgaand gebied, gaan op de datum van herindeling over op de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
3. Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een gemeente, van welke gebied overgaat, betrokken is, worden met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, voor zover krachtens het in het eerste en tweede lid bepaalde de in deze leden bedoelde rechten en verplichtingen op die gemeente overgaan. Ten aanzien van de rechtsgedingen is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
(...)'
5. Het geschil
in de hoofdzaak
5.1. [eiseres] c.s. vordert, samengevat:
primair:
a. veroordeling van de Gemeente en de Provincie om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de op onrechtmatige wijze schadeveroorzakende situatie op de [a-straat] grenzende aan de onroerende zaken van [eiseres] c.s. op te heffen, door middel van de daartoe benodigde aanpassingen aan de weg en door herstel van het hek en de tuinmuur, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
b. de gemeente als wegbeheerder te verplichten om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis een verkeerssituatie te creëren die voldoet aan minimale veiligheidseisen;
subsidiair:
indien de Gemeente en de Provincie niet worden veroordeeld tot herstel van het hek en de tuinmuur gedaagden ieder hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade nader op te maken bij staat, bestaande uit de kosten van herstelwerkzaamheden van het hek en de tuinmuur en het doen aansluiten van de wegen en de paden op de erven van [eiseres] c.s. op de [a-straat];
primair en subsidiair:
een en ander met hoofdelijke veroordeling van de Gemeente en de Provincie tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, de kosten van het deskundigenonderzoek en de kosten van het geding.
5.2. [eiseres] c.s. voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Als gevolg van verschillende verhogingen en verbredingen van de [a-straat] zijn het antieke hekwerk en de fundering daarvan op de erfgrens beschadigd. Het hekwerk biedt hierdoor geen bescherming tegen het vlak langs de woning rijdende verkeer en door de verhoging van de weg zal een voertuig dat van de weg afraakt worden gelanceerd in de woning. De schade is ontstaan als gevolg van een onrechtmatige gedraging door of vanwege de Provincie. De Provincie is als eigenaar op grond van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang beoordeeld met artikel 6:162 BW gehouden de ontstane schade te vergoeden. Op grond van artikel 3:296 BW dient de Provicie de schadeveroorzakende situatie op te heffen. De Gemeente is als wegbeheerder feitelijk verantwoordelijk voor een veilige situatie. Als rechtsopvolger van de gemeente Leidschendam is de Gemeente aan te merken als de publiekrechtelijke rechtspersoon die de verhoging en de verbreding van de weg heeft uitgevoerd. In die hoedanigheid heeft de gemeente een eigen verantwoordelijkheid voor de ontstane schade (artikel 6:162 BW) en voor de gevaarlijke situatie (artikel 6:174 lid 2 BW).
5.3. De Gemeente en de Provincie voeren verweer.
5.4. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
5.5. De Provincie vordert - samengevat - dat de Gemeente wordt veroordeeld om aan de Provincie te betalen al hetgeen waartoe de Provincie in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van de vrijwaring.
5.6. De Provincie voert daartoe - samengevat - het volgende aan. De Gemeente is als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 lid 2 BW volledig aansprakelijk voor de door [eiseres] c.s. beweerdelijk geleden schade. Indien de wegbeheerder (risico)aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade voortvloeiend uit een gebrekkige opstal, is er geen ruimte om de eigenaar van die (gebrekkige) opstal eveneens aansprakelijk te houden. Voor zover al sprake is van schade aan de zijde van [eiseres] c.s. is die niet ontstaan ten gevolge van het handelen dan wel nalaten van de Provincie, aangezien zij, de Provincie, vanaf 1992 niet betrokken is geweest bij het verhogen en verbreden van de [a-straat]. De Provincie had geen invloed op de wijze waarop de gemeente Leidschendam en de Gemeente hun beheerstaak uitvoerden. Schade die zou zijn ontstaan voor de overdracht van het wegbeheer door de Provincie maar waarvoor geen vordering loopt, valt onder de overgang van de rechten en plichten ingevolge artikel 11 van de Wet herverdeling wegenbeheer. Ten tijde van de overdracht van het wegbeheer door de Provincie was er nog geen lopende vordering. Ingevolge artikel 44 Wet algemene regels herindeling zijn vanaf 2002 alle rechten en verplichtingen van de gemeente Leidschendam overgegaan op de Gemeente.
5.7. De Gemeente voert verweer.
5.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De beoordeling
in de hoofdzaak
6.1. [eiseres] c.s. vordert primair onder meer de veroordeling van de Gemeente en de Provincie om de schadeveroorzakende situatie op de weg op te heffen, door middel van de daartoe benodigde aanpassingen aan de weg. Ter zitting heeft [eiseres] c.s. deze vordering nader toegelicht door te stellen dat zij bijvoorbeeld denkt aan het slaan van een damwand.
Deze vordering is niet voor toewijzing vatbaar, omdat zij te onbepaald is. [eiseres] c.s. heeft niet toegelicht of uitgewerkt welke aanpassingen aan de weg nodig zijn om de volgens haar schadeveroorzakende situatie op te heffen en wat zij in dit verband van de Gemeente en de Provincie precies verlangt. Dit is voor toewijzing van de vordering wel vereist. Ten aanzien van de door [eiseres] c.s. genoemde mogelijkheid om een damwand te slaan, overweegt de rechtbank dat uit niets blijkt dat daarmee de volgens [eiseres] c.s. schadeveroorzakende situatie zou zijn opgeheven. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek naar dit door [eiseres] c.s. genoemde voorbeeld, nog daargelaten het feit dat zij, [eiseres] c.s., heeft nagelaten haar vordering dienovereenkomstig te wijzigen of te preciseren.
6.2. Voorts vordert [eiseres] c.s. primair de Gemeente als wegbeheerder te verplichten een verkeerssituatie te creëren die voldoet aan 'minimale veiligheidseisen'. Ter zitting heeft [eiseres] c.s. deze vordering nader toegelicht door te stellen dat zij bijvoorbeeld denkt aan het aanbrengen van een berm of talud.
Ook deze vordering is te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Allereerst heeft [eiseres] c.s. niet gesteld aan welke minimale veiligheidseisen een weg dient te voldoen en heeft zij niet concreet gevorderd wat van de gemeente in dit verband wordt verlangd. Ten aanzien van de door [eiseres] c.s. genoemde voorbeelden overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat door de aanleg van een berm of talud de weg wel aan de 'minimale veiligheidseisen' voldoet. Ook heeft [eiseres] c.s. niet gesteld hoe breed de berm of hoe hoog het talud in dat geval zou moeten zijn en waaraan deze aanpassingen verder zouden moeten voldoen. De rechtbank ziet ook hier onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek, nog daargelaten het feit dat [eiseres] c.s. heeft nagelaten haar vordering dienovereenkomstig te wijzigen of te preciseren.
6.3. [eiseres] c.s. heeft ten aanzien van het hekwerk primair gevorderd dat de Gemeente en de Provincie worden veroordeeld de schadeveroorzakende situatie op de weg op te heffen door herstel van het hek en de tuinmuur. Subsidiair heeft [eiseres] c.s. gevorderd de Gemeente en de Provincie hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, bestaande uit de kosten van herstelwerkzaamheden van het hek en de tuinmuur.
Voorwaarde voor toewijzing van zowel deze primaire als deze subsidiaire vordering is onder meer dat [eiseres] c.s. schade hebben geleden als gevolg van het handelen van de Gemeente en/of de Provincie. Dit is niet komen vast te staan. Het staat vast dat het hekwerk ten tijde van de koop van de onroerende zaken door [eiseres] c.s. in 1994 al scheef stond. [eiseres] c.s. heeft het hekwerk dan ook in die staat aanvaard, zodat ervan kan worden uitgegaan dat schade aan het hekwerk in de koopprijs is verdisconteerd. [eiseres] c.s. heeft dan ook geen schade geleden door de scheefstand van het hek. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat het eventueel verder scheefgezakt zijn van het hek na 1994 - voor zover daarvan al sprake is - leidt tot hogere herstelkosten.
Nu niet is komen vast te staan dat [eiseres] c.s. schade heeft geleden doordat het hek scheef staat, moeten de primaire en subsidiaire vorderingen voor zover die zien op (de kosten van) herstel van het hek en de tuinmuur reeds om die reden worden afgewezen. De rechtbank komt niet toe aan beoordeling van hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, zoals de vraag of de vorderingen van [eiseres] c.s. in dit opzicht zijn verjaard.
6.4. [eiseres] c.s. heeft voorts subsidiair gevorderd de Gemeente en de Provincie hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, bestaande uit de kosten van het doen aansluiten van de wegen en de paden op de erven van [eiseres] c.s. op de weg. Deze vordering is door [eiseres] c.s. in het geheel niet toegelicht, zodat zij zal worden afgewezen.
6.5. [eiseres] c.s. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, met uitzondering van de kosten van het incident, en te vermeerderen met de wettelijke rente hierover. Deze kosten worden zowel aan de zijde van de Gemeente als aan de zijde van de Provincie tot dusverre begroot op € 1.166,-, waarvan € 262,- aan griffierecht en € 904,- aan salaris advocaat (twee punten à € 452,-, volgens tarief II). [eiseres] c.s. zal voorts worden veroordeeld in de nakosten aan de zijde van de Provincie.
6.6. De Provincie zal, gelet op hetgeen hierna in de vrijwaringszaak wordt overwogen, in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiseres] c.s. tot dusverre begroot op € 452,- (één punt, volgens tarief II).
in de vrijwaringszaak
6.7. Nu de vordering tegen de Provincie (in de hoofdzaak) niet slaagt, is de voorwaarde waaronder de vrijwaring is ingesteld niet vervuld. Op de vordering in deze vrijwaring behoeft dus niet te worden beslist.
6.8. Ten aanzien van de proceskosten geldt het volgende. Gegeven de uitkomst in de hoofdzaak is de vordering in vrijwaring overbodig. Dit leidt in beginsel tot de veroordeling van de eisende partij in de vrijwaringszaak, in dit geval dus de Provincie, in de kosten van deze zaak. Er kan ook reden zijn om de kosten van de beide partijen in de vrijwaring ten laste van de eiser in de hoofdzaak te brengen. In dit geval, bij een geschil tussen twee overheden, die ook andere mogelijkheden hebben om een dergelijk geschil op te lossen, acht de rechtbank geen termen aanwezig om voor deze laatste mogelijkheid te kiezen.
6.9. De Provincie zal dan ook in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de Gemeente tot dusverre begroot op € 904,- aan salaris advocaat (twee punten à € 452,-, volgens tarief II).
7. De beslissing
De rechtbank:
7.1. wijst de vorderingen af;
7.2. veroordeelt [eiseres] c.s. in de kosten van deze procedure met uitzondering van de kosten van het incident, aan de zijde van de Gemeente en aan de zijde van de Provincie tot op heden telkens begroot op € 1.166,-, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, berekend vanaf veertien dagen na de dag van uitspraak van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
7.3. veroordeelt de Provincie in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] c.s. tot op heden begroot op € 452,-;
7.4. veroordeelt [eiseres] c.s. in de nakosten aan de zijde van de Provincie ten bedrage van € 131,- zonder betekening en € 199,- in geval van betekening van dit vonnis, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, berekend vanaf veertien dagen na de dag van uitspraak van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
7.5. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
7.6. wijst de vorderingen af;
7.7. veroordeelt de Provincie in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 904,-, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, berekend vanaf veertien dagen na de dag van uitspraak van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
7.8. veroordeelt de Provincie in de nakosten aan de zijde van de Gemeente ten bedrage van € 131,- zonder betekening en € 199,- in geval van betekening van dit vonnis, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, berekend vanaf veertien dagen na de dag van uitspraak van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
7.9. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2010.