ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9610

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
373485 - KG ZA 10-1013
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering aan Zwitserland en beroep op hardheidsclausule

In deze zaak vordert eiseres primair dat gedaagde, de Staat der Nederlanden, wordt gelast de uitlevering aan Zwitserland niet toe te staan. Subsidiair vraagt eiseres om een psychologische rapportage te laten opmaken. Eiseres beroept zich op de hardheidsclausule van artikel 10 lid 2 van de Uitleveringswet, met betrekking tot haarzelf en haar jongste dochter. De rechtbank heeft op 16 september 2010 geoordeeld dat het beroep van eiseres niet slaagt. De voorzieningenrechter overweegt dat gedaagde voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en dat er geen aanleiding is voor een nader psychologisch onderzoek. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een onbeheersbare situatie of blijvende psychiatrische klachten. De voorzieningenrechter wijst erop dat de minister van Justitie een eigen verantwoordelijkheid heeft bij de beslissing over uitlevering en dat de omstandigheden van de dochter van eiseres niet leiden tot een bijzondere hardheid die de uitlevering zou kunnen verhinderen. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 373485 / KG ZA 10-1013
Vonnis in kort geding van 16 september 2010
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. S.J. Jansen te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 6 september 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij brief van 20 augustus 2008 hebben de Zwitserse autoriteiten om de uitlevering van eiseres gevraagd.
1.2. Het uitleveringsverzoek is aanhangig gemaakt bij de rechtbank Haarlem. Bij tussenbeslissing van 16 juli 2009 is het onderzoek heropend en de uitspraak voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde aanvullende informatie te verkrijgen. Vervolgens heeft de rechtbank Haarlem bij uitspraak van 21 september 2009 de uitlevering gedeeltelijk toelaatbaar verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft eiseres beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 26 januari 2010 het cassatieberoep verworpen.
1.4. Bij brieven van 11 maart en 6 april 2010 hebben de Zwitserse autoriteiten op vragen van de minister bericht dat het in Nederland rogatoir horen van eiseres al heeft plaatsgevonden, maar dat dit zonder resultaat is gebleven.
1.5. De raadsman van eiseres heeft forensisch adviseur C. Vrugteveen (hierna: Vrugteveen) verzocht een forensisch onderzoek uit te voeren bij eiseres. Vrugteveen heeft op 6 juli 2010 een rapportage uitgebracht, waarin de navolgende relevante passages staan:
"(...)Psychische gezondheidssituatie betrokkene
(Voorzieningenrechter: eiseres) maakt een erg emotionele indruk tijdens de gesprekken met ondergetekende. Betrokkene lijkt zeker niet het type te zijn dat snel haar beklag doet maar ze is eerlijk over het feit dat de afgelopen jaren een zware wissel op haar en haar gezin hebben getrokken. (voorzieningenrechter: eiseres) geeft aan dat ze zich de laatste tijd vaak neerslachtig en gespannen voelt. Betrokkene zegt een enkele keer ook suïcidale gedachten te hebben, al is zij tot nu toe gelukkig in staat gebleken zichzelf dan weer te corrigeren en motiveren, zo vertelt zij. (Voorzieningenrechter: Eiseres) zegt ook geplaagd te worden door schuldgevoelens jegens haar gezin. (voorzieningenrechter: eiseres) neemt een centrale rol in binnen het gezin en zij maakt zich met name zorgen omtrent haar jongste dochter, bij wie zij ook bepaalde gedragsveranderingen heeft waargenomen de laatste tijd.
Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat betrokkene klachten van depressieve aard en spanningsklachten heeft ontwikkeld ten gevolge van de thans ontstane situatie. Met name de voortdurende onzekerheid omtrent de uitlevering lijkt zwaar op betrokkene te drukken, hetgeen haar gemoedstoestand zeker geen goed doet.
Betrokkene geeft aan graag hulp te willen bij het verwerken (...) durft daar echter nu, in het licht van de uitlevering, niet mee te starten. Ondergetekende is echter van mening dat een spoedige behandeling / begeleiding wel geïndiceerd is, gelet op de klachten van betrokkene.
Visie rapporteur
(...)
Ondanks alle gebeurtenissen en spanningen heeft betrokkene haar gehele detentiefasering prima doorlopen. (...)
(...) komt ook wel degelijk over als een doortastende dame, al is wel duidelijk dat zij aan vechtlust en positiviteit heeft ingeboet door hetgeen zij tot op heden meemaakt.
De immer voortdurende onzekerheid voor (voorzieningenrechter: eiseres) en haar gezin zijn psychisch gezien buitengewoon belastend en belemmeren haar bij de verwerking van alle gebeurtenissen van de afgelopen jaren. (...)
Daarnaast acht ondergetekende ht van belang dat zij na een lange periode van detentie haar leven weer inhoud en structuur kan geven, hetgeen haar nu niet afdoende lukt vanwege de dreigende uitlevering.
Ondergetekende is van mening dat de klachten van (voorzieningenrechter: eiseres) verder zouden moeten worden onderzocht en dat er indien mogelijk zo spoedig mogelijk zou moeten worden gestart met een behandeling/begeleiding.
Advies
Gelet op bovenstaande adviseert ondergetekende om betrokkene zo spoedig mogelijk aan te melden bij De Waag, teneinde te kunnen starten met een behandeling.(...)"
1.6. Op 27 juli 2010 heeft Vrugteveen een aanvulling op voormelde rapportage uitgebracht, waarin het volgende is opgenomen, voor zover relevant:
"(...) heeft ondergetekende op vrijdag 23 juli nogmaals telefonisch contact met betrokkene gehad, teneinde de huidige situatie met betrekking tot de jongste dochter van betrokkene in kaart te brengen. (...)
Ondergetekende is van mening dat (voorzieningenrechter: eiseres) in de gelegenheid gesteld moet worden om zo spoedig mogelijk de hulp te vinden voor haar dochter die noodzakelijk is. Gelet op het feit dat de angsten van haar dochtertje hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt worden door de op handen zijnde uitlevering en de afgelopen detentieperiode van betrokkene is ondergetekende van mening dat het vervolgens in het belang van moeder en kind is om (voorzieningenrechter: eiseres) actief deel te laten uitmaken van een eventueel behandeltraject. Voor het overige conformeert ondergetekende zich aan haar eerder uitgebrachte advies. (...)"
1.7. Bij beschikking van 9 juli 2010 heeft de minister van Justitie besloten de uitlevering, overeenkomstig de gedeeltelijke toelaatbaarverklaring door de rechtbank, toe te staan.
2. Het geschil
2.1. Eiseres vordert - zakelijk weergegeven en na wijziging van eis - primair dat gedaagde wordt gelast de uitlevering aan Zwitserland niet toe te staan. Subsidiair vordert eiseres dat gedaagde wordt bevolen om alsnog een psychologische rapportage te laten opmaken door het NIFP alsmede gedaagde te bevelen om in de tussentijd niet over te gaan tot feitelijke uitlevering en de zaak aan te houden voor (on)bepaalde tijd.
2.2. Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiseres door de uitlevering aan Zwitserland toe te staan. De gevolgen van een uitlevering zijn voor eiseres en voor haar jongste dochter van zo een hardheid dat het gedaagde niet moet worden toegestaan om eiseres uit te leveren. Eiseres verwijst naar de rapportages van Vrugteveen. Daarnaast kunnen de Zwitserse autoriteiten het strafrechtelijke onderzoek ook zonder uitlevering van eiseres op een andere (minder ingrijpende) manier voltooien.
Verder is het noodzakelijk dat een aanvullend psychologisch onderzoek wordt gedaan door het NIFP. Gedaagde heeft dit ook aangeboden maar dat aanbod direct weer ingetrokken.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiseres legt aan haar vorderingen ten grondslag dat gedaagde jegens haar onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
3.2. In dit kort geding dient primair te worden beoordeeld de stelling van eiseres dat gedaagde onrechtmatig jegens haar handelt door te beslissen dat eiseres moet worden uitgeleverd. Vooropgesteld dient te worden dat de minister, als orgaan van gedaagde, volgens vaste jurisprudentie een eigen verantwoordelijkheid heeft om al dan niet tot uitlevering te besluiten. Het gaat hier derhalve om een marginale toetsing.
3.3. Eiseres doet in dit verband een beroep op de hardheidsclausule ingevolge artikel 10 lid 2 van de Uitleveringswet (Uw). Eiseres heeft in dat verband betoogd dat zij inmiddels is afgestraft, inclusief fasering en re-integratietraject, en dat zij thans druk doende is om haar privé-leven weer op de rit te krijgen. Uitlevering zou dit alles tenietdoen. Eiseres verwijst naar de rapportages van Vrugteveen ter onderbouwing van haar stelling dat haar privé-situatie heel kwetsbaar is met name ten aanzien van haar jongste dochter en dat de gevolgen onomkeerbaar zullen zijn.
3.4. Dit betoog dient te worden verworpen. Het mag dan zo zijn dat de in artikel 10 lid 2 Uw genoemde weigeringsgronden niet limitatief zijn, maar dit kan er niet toe leiden dat het beroep van eiseres slaagt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. Gedaagde heeft onweersproken gesteld, onder verwijzing naar een reclasseringsrapport van 9 juni 2009, dat niet aannemelijk is geworden dat bij eiseres sprake is geweest van vóór de uitleveringszaak bestaande psychische klachten. Voor wat betreft de huidige situatie geeft Vrugteveen in haar rapportage (rechtsoverweging 1.5) weliswaar aan dat eiseres waarschijnlijk klachten van depressieve aard en spanningsklachten heeft ontwikkeld als gevolg van de thans ontstane situatie, maar dit rechtvaardigt naar voorlopig oordeel geen beroep op de hardheidsclausule. Niet is immers aannemelijk geworden dat sprake is van een onbeheersbare situatie, in die zin dat sprake is van klachten van blijvende psychiatrische aard of suïcidale neigingen. Vrugteveen geeft immers aan dat eiseres de enkele suïcidale gedachten die zij heeft, goed weet te verwerken. Voorts is de voorzieningenrechter met gedaagde van oordeel dat eiseres haar klachten reeds thans kan laten behandelen, bijvoorbeeld door gesprekken bij De Waag.
3.5. Voor wat betreft het beroep van eiseres op de hardheidsclausule ten aanzien van haar jongste dochter overweegt de voorzieningenrechter dat dit evenmin kan slagen. Daartoe wordt het volgende overwogen. Vooropgesteld wordt dat de in het tweede lid van artikel 10 Uw genoemde omstandigheden zien op de opgeëiste persoon zelf en niet op de gezondheidstoestand van haar familieleden, de dochter van eiseres. Ter zitting is bovendien duidelijk geworden dat de vader, met wie eiseres al zeven jaar samenwoont, de zorg en opvoeding van de dochter op zich kan nemen. Verder is duidelijk geworden dat de grootouders hem in die zorg bijstaan. In die zin verschilt de onderhavige situatie dan ook van de uitspraak waaraan eiseres refereert (rechtbank Den Haag, 27 juni 2000, KG 00/261). De omstandigheid dat de dochter als gevolg van de uitlevering van eiseres gescheiden zal zijn en dat dit voor hen de nodige problemen met zich zal brengen, is inherent aan de uitlevering en overigens ook aan iedere detentiesituatie waar deze ook plaatsvindt. Voorts is er thans reeds de mogelijkheid om de eventuele klachten van de dochter te behandelen, omdat de feitelijke uitlevering nog wel een half jaar op zich zal laten wachten. Een en ander leidt ertoe dat de situatie van de dochter evenmin een bijzondere hardheid oplevert als bedoeld in artikel 10 lid 2 Uw.
3.6. Het betoog van eiseres dat het strafrechtelijk onderzoek door de Zwitserse autoriteiten op een andere manier, namelijk via een rogatoire commissie uitgevoerd kan worden, kan alleen daarom al niet slagen omdat deze, zo heeft gedaagde onweersproken gesteld, reeds heeft plaatsgevonden, evenwel zonder resultaat. Daar komt bij dat gedaagde ter zitting onweersproken heeft aangevoerd dat hij de Zwitserse autoriteiten allerlei verzoeken heeft gedaan ter wille van eiseres, maar dat de Zwitserse autoriteiten daarop niet hebben willen en kunnen ingaan. Daarmee is gedaagde naar voorlopig oordeel zoveel als redelijkerwijs mogelijk tegemoetgekomen aan de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Op grond van deze omstandigheden is genoegzaam vast komen te staan dat er geen reële alternatieven voor de uitlevering zijn.
3.7. Het vorenoverwogene leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat gedaagde in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de uitlevering van eiseres aan Zwitserland toe te staan. Van onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake. De primaire vordering zal daarom worden afgewezen.
3.8. Subsidiair vordert eiseres dat een aanvullend psychologisch onderzoek dient plaats te vinden. Met gedaagde is de voorzieningenrechter van oordeel dat voor een dergelijk onderzoek voldoende aanleiding moet bestaan, voor de beoordeling waarvan wordt aangeknoopt bij de geest van de Uitleveringswet. Het moet dan gaan om ernstige psychiatrisch lijden of een reëel suïciderisico en van onvoldoende vertrouwen dat de uit te leveren persoon in de verzoekende staat adequaat zal worden opgevangen. Dit heeft eiseres, gelet op het overwogene in 3.4, niet aannemelijk gemaakt. Naar voorlopig oordeel is dan ook geen sprake van feiten of omstandigheden die een dergelijk aanvullend onderzoek rechtvaardigen. Het enkele feit dat gedaagde dit aanbod op enig moment heeft gedaan en vervolgens weer ingetrokken, biedt onvoldoende grond om dat onderzoek alsnog te laten plaatsvinden. De subsidiaire vordering zal derhalve eveneens worden afgewezen.
3.9. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.079,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2010.
ib