ECLI:NL:RBSGR:2010:BN9936

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
375859 -KG ZA 10-1141
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opschorting vervangende hechtenis in kader van tenuitvoerlegging schadevergoedingsmaatregelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2010 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiseres] vorderingen heeft ingediend tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). De vorderingen van [eiseres] betroffen de opschorting van de vervangende hechtenis die was opgelegd in het kader van schadevergoedingsmaatregelen. De achtergrond van de zaak ligt in een eerdere veroordeling van [eiseres] door het gerechtshof te Arnhem op 23 januari 2004, waarbij zij was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en schadevergoedingsmaatregelen ter hoogte van € 101.347,27. De tenuitvoerlegging van deze maatregelen was overgedragen aan het CJIB, dat verschillende betalingsregelingen met [eiseres] heeft getroffen.

Tijdens de zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat zij de betalingsregelingen, behoudens één keer, steeds stipt is nagekomen. De Staat heeft echter betwist dat [eiseres] aan haar verplichtingen heeft voldaan en heeft gesteld dat zij slechts sporadisch betalingen heeft gedaan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het CJIB de vervangende hechtenis niet onrechtmatig ten uitvoer legt, aangezien de schadevergoedingsmaatregelen zijn opgelegd door de strafrechter en het CJIB de verantwoordelijkheid heeft om deze maatregelen te executeren. De rechter heeft ook opgemerkt dat de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] niet kunnen leiden tot een andere conclusie, omdat de rechter bij de veroordeling rekening heeft gehouden met deze omstandigheden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het CJIB niet onrechtmatig handelt door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, en heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Tevens is [eiseres] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het CJIB om schadevergoedingsmaatregelen te executeren, ook als de veroordeelde in financiële problemen verkeert, en bevestigt de beleidsvrijheid van het CJIB in het treffen van betalingsregelingen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 375859 / KG ZA 10-1141
Vonnis in kort geding van 6 oktober 2010
in de zaak van
[eiseres],
thans verblijvende in de [X] te [verblijfplaats],
eiseres,
advocaat mr. J.M.M. Pater te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Gijselaar te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk "[eiseres]" en "de Staat".
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 29 september 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij arrest van 23 januari 2004 heeft het gerechtshof te Arnhem [eiseres] - wegens oplichting (meermalen gepleegd) - veroordeeld tot (i) een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaar en onder de bijzondere voorwaarden dat [eiseres] zich (a) gedurende de proeftijd stelt onder toezicht van de reclassering en (b) gedurende 6 maanden stelt onder Elektronisch Toezicht, (ii) een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uur, en (iii) betaling van een drietal vorderingen van benadeelde partijen tot in totaal € 101.347,27. Met het oog op dit laatste werd [eiseres] voorts een drietal schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht ("Sr") opgelegd van in totaal € 101.347,27, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis. Het arrest is op 7 februari 2004 onherroepelijk geworden.
1.2. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregelen is - door het openbaar ministerie - overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna "CJIB").
1.3. Op 2 juni 2004 heeft het CJIB - onder meer - het volgende bericht aan [eiseres]:
"Ik ben bereid om u een voorlopige betalingsregeling in 6 maandelijkse termijnen van € 40,- toe te staan. De eerste termijn dient uiterlijk 2 juli 2004 op girorekening 116107 ten name van het CJIB te Leeuwarden te zijn bijgeschreven. De vervaldatum van de overige termijnen is telkens de 2-e van elke volgende maand.
(.....)
"Na deze periode ben ik eventueel bereid wederom betaling in termijnen toe te staan. U kunt dan een hernieuwd verzoek indienen, aangepast aan uw nieuwe financiële situatie.
Voor 2 december 2004 kunt u opnieuw met een voorstel komen, vergezeld van alle informatie over uw inkomsten en uitgaven (bewijsstukken bijsluiten).
De hoogte van de maandelijkse termijnen zal ik dan opnieuw beoordelen. Indien ik voor deze datum geen nieuw afbetalingsvoorstel c.q. volledige betaling (van het restant) heb ontvangen, wordt het restant ineens opeisbaar.
Voor de goede orde wijs ik u erop dat het gehele bedrag van de schade vergoedingsmaatregel moet zijn voldaan binnen een termijn van twee jaar en drie maanden.
Ik wijs u er nadrukkelijk op dat bij niet, niet tijdige of niet volledige betaling van de termijnen de regeling vervalt. Het bedrag wordt dan ineens opeisbaar en verhoogd"
1.4. Bij brieven van 5 en 24 januari 2005 heeft [eiseres] aan het CJIB verzocht andermaal een betalingsregeling van € 40,-- per maand te treffen, welke verzoeken het CJIB bij brieven van 14 januari 2005 en 1 februari 2005 heeft afgewezen.
1.5. Medio 2005 heeft het CJIB de zaak ter verdere incasso overdragen aan deurwaarderskantoor Jepma. Op 22 mei 2008 was in totaal een bedrag van € 1.187,30 geïncasseerd. Nadat het deurwaarderskantoor het dossier had gesloten, heeft het CJIB begin juni 2008 een "waarschuwing arrestatiebevel" verzonden.
1.6. Op 4 november 2008 heeft het CJIB - onder andere - het volgende bericht aan de advocate van [eiseres]:
"Naar aanleiding van uw faxbrief d.d. 31 oktober 2008 bericht ik u als volgt.
(.....)
Na de waarschuwing arrestatiebevel die aan uw cliënte werd verzonden heeft uw cliënte, en diverse personen namens haar, getracht alsnog een betalingsregeling te bewerkstelligen. Dit heeft echter niet tot redelijk en adequaat voorstel geleid, zodat het CJIB werd genoodzaakt de executie te vervolgen en een arrestatiebevel uit te vaardigen. Sinds mei 2008 werd geen enkele betaling meer van uw cliënte ontvangen.
Gelet op de inhoud van uw brief en concept-dagvaarding is het CJIB bereid bij hoge uitzondering nogmaals een voorlopige betalingsregeling aan uw cliënte toe te staan onder de navolgende voorwaarden. Bij niet naleving van de voorwaarden zal de executie onverkort worden vervolgd.
In het kader van de voorlopige betalingsregeling dient door uw cliënte met ingang van november 2008 de som van € 100,00 per maand te worden overgemaakt op de rekening van het CJIB. (.....)
Het betreft hier een voorlopige betalingsregeling. Voor het verstrijken van de periode van zes maanden, derhalve voor 28 april 2009, dient uw cliënte een nieuw verzoek voor een betalingsregeling in te dienen, voorzien van alle informatie over de inkomsten en uitgaven (bewijsstukken bijsluiten). Een eventuele nieuwe voorlopige betalingsregeling, alsmede de hoogte van de maandelijkse termijnen zullen alsdan opnieuw worden beoordeeld.
Ik wijs u er nadrukkelijk op dat het hier een voorlopige betalingsregeling betreft. Van uw cliënte wordt verwacht dat zij de komende zes maanden alles in het werk stelt om er voor zorg te dragen dat het aflossingsbedrag omhoog kan, dan wel dat op andere wijze tot een oplossing wordt gekomen.
In verband hiermee wijs ik u op het volgende. Sinds enige tijd is het mogelijk om ter zake openstaande CJIB-vorderingen een regeling te treffen in het kader van de minnelijke schuldsanering.
(.....)".
1.7. Op 28 augustus 2009 heeft [eiseres] aan het CJIB bericht dat haar verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsanering is afgewezen en verzocht om een betalingsregeling van € 45,-- per maand, welk verzoek bij brief van 13 november 2009 is afgewezen door het CJIB.
1.8. Op 27 maart 2010 is aan [eiseres] andermaal een "waarschuwing arrestatiebevel" verzonden.
1.9. Vanaf 15 april 2010 bevindt [eiseres] zich in de penitentiaire inrichting Nieuwersluis wegens de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis ter zake van de schadevergoedingsmaatregelen.
1.10. Op dit moment staat nog een bedrag van (in totaal) € 118.613,42 open uit hoofde van de schadevergoedingsmaatregelen.
2. Het geschil
2.1. [eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
I. de vervangende hechtenis met onmiddellijke ingang op te schorten in die zin dat zij
in staat wordt gesteld gedurende een langere termijn de aflossingen ter zake van de
opgelegde schadevergoedingsmaatregelen te verrichten;
II. de vervangende hechtenis te schorsen.
2.2. Samengevat voert [eiseres] daartoe het volgende aan.
[Eiseres] heeft het Elektronisch Toezicht ondergaan, de werkstraf volledig en naar behoren verricht en zich aan de verplichte reclasseringscontacten gehouden. Alleen de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen heeft zij nog niet kunnen voldoen, hetgeen - gelet op haar financiële situatie - van meet af aan te verwachten viel. Met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregelen is [eiseres] tot tweemaal toe een betalingsregeling overeengekomen met het CJIB, die zij - behoudens één enkele keer (buiten haar schuld) - steeds is nagekomen. Het gerechtshof te Arnhem heeft destijds vanwege de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] afgezien van het opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Die omstandigheden zijn nog steeds aanwezig. Gelet op een en ander past het niet dat [eiseres] door middel van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis alsnog van haar vrijheid wordt beroofd. Door dat wel te doen handelt het CJIB dan ook onrechtmatig. Te meer waar het CJIB bij [eiseres] het vertrouwen had gewekt dat zij de vervangende hechtenis niet behoefde te ondergaan en dat een nieuwe betalingsregeling zou worden overeengekomen, waarvoor zij openstaat.
2.3. De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Kern van het geschil betreft de vraag of de Staat (door middel van het CJIB) onrechtmatig handelt jegens [eiseres] door de vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.
3.2. Vooropgesteld wordt dat in het wettelijke stelsel besloten ligt dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet worden ten uitvoer gelegd. In opdracht van het openbaar ministerie is het CJIB belast met de executie van onder meer schadevergoedingsmaatregelen.
3.3. Uit artikel 561 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering ("Sv") volgt dat een schadevergoedingsmaatregel zo spoedig mogelijk ten uitvoer wordt gelegd. Uit het derde en vierde lid van artikel 561 Sv volgt dat het openbaar ministerie uitstel van betaling kan verlenen of betaling in termijnen kan toestaan, maar dat het totale bedrag in ieder geval binnen twee jaar en drie maanden na de dag waarop het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, moet zijn voldaan. De wijze waarop het CJIB zo'n maatregel ten uitvoer legt, is neergelegd in de Aanwijzing executie (vervangende) vrijheidsstraffen, taakstraffen van meerderjarigen, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, Europese geldelijke sancties en toepassing voorwaardelijke invrijheidsstelling (Staatscourant 2008, 118; hierna "de Aanwijzing"). In de Aanwijzing is ten aanzien van betalingsregelingen opgenomen dat de verantwoordelijkheid voor het aangaan daarvan exclusief is voorbehouden aan het CJIB, alsmede dat het CJIB in beginsel geen afbetalingsregelingen treft, tenzij een verzoek om een afbetalingsregeling op grond van bijzondere omstandigheden gehonoreerd kan worden. Verder bepaalt de Aanwijzing als uitgangspunt dat een arrestatiebevel wordt uitgevaardigd indien verhaal niet succesvol kan worden afgesloten. Het CJIB heeft in deze een ruime beleidsvrijheid, wat - ingevolge vaste jurisprudentie - meebrengt dat de voorzieningenrechter in kort geding deze beslissingen in beginsel slechts marginaal kan toetsen.
3.4. [Eiseres] heeft gesteld dat zij de met het CJIB overeengekomen betalingsregelingen - behoudens één enkele keer (buiten haar schuld) - steeds stipt is nagekomen. Van de zijde van de Staat is op de zitting echter aangevoerd dat [eiseres] binnen de termijn van zes maanden waarvoor de eerste regeling, zoals vastgelegd in de brief van het CJIB van 2 juni 2004, was overeengekomen, slechts éénmaal een bedrag van € 40,-- heeft voldaan en dat zij na het verstrijken van die termijn en dus ook na de beëindiging van de regeling (in de maanden maart en april 2005) nog driemaal een bedrag van € 40,-- heeft betaald. Met betrekking tot de tweede regeling, zoals vastgelegd in de brief van het CJIB van 4 november 2008, heeft de Staat gesteld dat vanaf november 2008 in totaal 13 maal een bedrag van € 100,-- is betaald, voor het laatst op 26 januari 2010. Van de zijde van [eiseres] is een en ander - in tweede termijn op de zitting - niet weersproken. Gelet hierop en nu het verweer van de Staat zich niet (geheel) verhoudt met voormelde stelling van [eiseres], kan niet worden uitgegaan van de juistheid van die stelling.
3.5. De omstandigheden dat het gerechtshof te Arnhem destijds uitdrukkelijk geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf heeft opgelegd wegens de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] en dat in feite van meet af aan vaststond dat [eiseres] financieel niet in staat zou zijn om (binnen de wettelijke termijn) aan de schadevergoedingsmaatregelen te voldoen, kunnen [eiseres] niet baten. Immers, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [eiseres], waaronder begrepen haar financiële situatie, heeft het gerechtshof de schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. Aangenomen moet worden dat het Hof daarbij onder ogen heeft gezien dat tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zou kunnen worden overgegaan, ook bij ongewijzigde persoonlijke omstandigheden. Te meer waar uit de regeling betreffende de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr volgt dat de vervangende hechtenis ook ten uitvoer wordt gelegd in situaties waarin de veroordeelde de schadevergoedingsmaatregel niet kan voldoen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 juni 2000 (NJ 2000, 634) ook geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat dit door de wetgever onder ogen is gezien.
3.6. De voorzieningenrechter kan [eiseres] niet volgen in haar stelling dat het CJIB bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij de vervangende hechtenis niet behoefde te ondergaan en dat een nieuwe betalingsregeling zou worden afgesproken. Ten aanzien van beide betalingsregelingen heeft het CJIB uitdrukkelijk aangegeven dat sprake was van een voorlopige regeling voor een beperkte tijd (6 maanden) en dat na het verstrijken van de termijn eventueel een nieuwe regeling zou kunnen worden overeengekomen. Verder heeft het CJIB in verschillende brieven aangegeven aanspraak te maken op betaling van het volledige bedrag (binnen een niet al te lange termijn). Ook heeft het CJIB begin juni 2008 een eerste "waarschuwing arrestatiebevel" doen uitgaan. Voorts moet worden aangenomen dat het CJIB de tweede regeling langer dan de afgesproken termijn heeft laten voortduren in afwachting van de poging van [eiseres] om te worden toegelaten tot de schuldsanering. Aan die coulance van het CJIB kan [eiseres] geen rechten ontlenen. Redelijk snel nadat [eiseres] op 28 augustus 2009 kenbaar had gemaakt niet in aanmerking te kunnen komen voor de schuldsanering, heeft het CJIB aangegeven aanspraak te maken op betaling ineens van het volledige - nog openstaande - bedrag. Op grond van een en ander mocht [eiseres] er geenszins van uitgaan dat het CJIB niet zou overgaan tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, noch dat een nieuwe betalingsregeling tot stand zou (kunnen) komen. Dit laatste te minder, gelet op de inhoud van de brief van het CJIB van 4 november 2008, waarin duidelijk wordt gemaakt dat een eventuele nieuwe regeling een hoger termijnbedrag zal moeten inhouden dan € 100,-- per maand. Gelet hierop, de inmiddels verstreken tijd sedert het onherroepelijk worden van het arrest van 23 januari 2004 en de in artikel 561 lid 4 Sv vastgelegde termijn van twee jaar en drie maanden, afgezet tegen het nog openstaande bedrag, behoefde het CJIB dan ook niet in te gaan op het voorstel van [eiseres], inhoudende een betalingsregeling van € 45,-- per maand.
3.7. Tot slot zij nog opgemerkt dat met de huidige persoonlijke omstandigheden van [eiseres] geen rekening kan worden gehouden omdat deze - mede bezien in het licht van het vorenstaande en de betwisting door de Staat - niet voldoende nader zijn onderbouwd.
3.8. Op grond van het bovenstaande luidt de slotsom dat niet kan worden aangenomen dat het CJIB onrechtmatig handelt jegens [eiseres] door tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis over te gaan. Van invrijheidstelling van [eiseres], al dan niet onder voorwaarden, kan dan ook geen sprake zijn.
3.9. De vorderingen van [eiseres] zullen dus worden afgewezen, met veroordeling van haar - als de in het ongelijk gestelde partij - in de proceskosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot op dit vonnis aan de zijde van de Staat begroot op € 1.079,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 263,-- aan griffierrecht;
- verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.
jvl