ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0026

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10 / 32766 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en verblijf in Aanmeldcentrum Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2010 uitspraak gedaan over de vreemdelingenbewaring van eiseres, die de Rwandese nationaliteit heeft. Eiseres was in vreemdelingenbewaring gesteld door de Minister van Justitie, en zij heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbewaringstelling niet onrechtmatig was, ondanks de schending van de inspanningsverplichting door verweerder. Eiseres stelde dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat het Openbaar Ministerie in een eerder strafrechtelijk voortraject niet ontvankelijk was verklaard. Dit had volgens haar gevolgen voor de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde echter dat er geen formele samenhang was tussen het strafrechtelijk voortraject en de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling, waardoor de eerdere uitspraak van de politierechter geen invloed had op de beoordeling van de inbewaringstelling.

Daarnaast werd er door eiseres aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in het strafrechtelijk voortraject, waardoor zij pas op 6 september 2010 haar asielaanvraag kon indienen, terwijl zij dit al op 16 augustus 2010 had willen doen. De rechtbank oordeelde dat de inspanningsverplichting van verweerder was geschonden, maar dat dit niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiseres uitviel, omdat de gronden voor de inbewaringstelling niet waren betwist en de belangenafweging redelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij de termijn voor het instellen van hoger beroep één week bedraagt na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudend te MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10 / 32766 VRONTN
Uitspraak
in het geding tussen
[eiseres] eiseres,
en
de Minister van Justitie, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 september 2010
Kenmerk: 1008.16.1533
V-nummer: [xxx]
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit heeft verweerder eiseres in vreemdelingenbewaring gesteld.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 september 2010. Ter zitting is eiseres in persoon verschenen, gehoord met behulp van een tolk in de taal Kinyarwanda en bijgestaan door M.M.G. Helgers-Crompvoets, advocaat te Maastricht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.A.M. Janssen, werkzaam bij het Ministerie van Justitie.
2. Overwegingen
Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Rwandese nationaliteit te hebben.
Op grond van artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) moet de rechtbank beoordelen of, voor zover bestreden, de bewaring in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Eiseres stelt dat de inbewaringstelling onrechtmatig is, nu het Openbaar Ministerie op 24 september 2010 (zaaknummer 03/700370-10) in het strafrechtelijk voortraject dat aan de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling ten grondslag lag, gelet op een in het kader van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag onrechtmatige staandehouding, door de politierechter niet ontvankelijk is verklaard. De vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling had, indien verweerder de wetten en regels met betrekking tot het strafrechtelijke voortraject had nageleefd, niet plaatsgehad met als gevolg dat de inbewaringstelling ook onrechtmatig is geschied.
Voorts stelt eiseres dat verweerder gedurende het strafrechtelijk voortraject onvoldoende voortvarend heeft gehandeld nu zij ten onrechte eerst op 6 september 2010 haar asielaanvraag heeft kunnen indienen, terwijl ze reeds op 16 augustus 2010 te kennen heeft gegeven een asielaanvraag te willen indienen. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 februari 2009 (LJN BH6168).
Ten slotte stelt eiseres onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 30 juli 2010 (AWB 10/24589), dat Aanmeldcentrum Schiphol - waar eiseres thans nog steeds verblijft - niet is aangewezen als locatie waar detentie mag plaatsvinden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de (on)rechtmatigheid van de inbewaringstelling als volgt.
De rechtbank merkt op dat het strafrechtelijk voortraject niet ter toetsing van de vreemdelingenrechter in bewaringszaken voorligt. Tussen het strafrechtelijk voortraject en de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling bestaat immers formeel geen samenhang. Aan het feit dat de politierechter het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk heeft verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het ontbreken van deze samenhang, voor de beoordeling van de vreemdelingenrechtelijke inbewaringstelling geen consequenties worden verbonden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de voortvarendheid gedurende het strafrechtelijk voortraject als volgt.
Ingevolge paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) geldt als uitgangspunt dat de vreemdelingenrechter in bewaringszaken erop moet toezien dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een vreemdeling na strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld wordt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (LJN AE2317), behelst paragraaf A6/5.3.7.1 van de Vc 2000 een inspanningsverplichting voor verweerder. Nu een vreemdeling in bewaring wordt gesteld ter fine van uitzetting, is de genoemde inspanningsverplichting primair gericht op het tijdens de strafrechtelijke detentie voorbereiden van de uitzetting van de betrokken vreemdeling. In dat kader is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 juni 2010 (LJN BN0229), ook van belang dat een vreemdeling zo spoedig mogelijk in staat wordt gesteld een asielaanvraag in te dienen, wanneer daartoe de wens is geuit. Het tijdsverloop tussen het uiten van deze wens en het daadwerkelijk indienen van de asielaanvraag kan van invloed zijn op de voorbereiding van de uitzetting en daarmee op de noodzaak van de inbewaringstelling en/of de duur van deze maatregel.
Het verzoek van eiseres schriftelijk haar asielaanvraag te mogen indienen is eerst na beëindiging van het strafrechtelijk voortraject gehonoreerd, ondanks het feit dat zij reeds gedurende het strafrechtelijk voortraject kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag in te willen dienen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder hiermee de inspanningsverplichting heeft geschonden.
De enkele omstandigheid dat niet zoveel als mogelijk is gedaan om te voorkomen dat een vreemdeling na strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring wordt gesteld, maakt de inbewaringstelling echter niet onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft als gronden van de inbewaringstelling aangevoerd dat eiseres verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, veroordeeld is ter zake een misdrijf, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000
(Vb 2000), gebruik maakt(e) van een vals/vervalst document, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Nu deze gronden door eiseres niet zijn betwist, deze daarmee vaststaan en voor het overige geen belangen zijn gesteld waarmee de belangenafweging anders dient uit te vallen, valt de belangenafweging naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid in het nadeel van eiseres uit en heeft de inbewaringstelling, ondanks schending van de inspanningsverplichting, niet onrechtmatig plaatsgehad.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewaringslocatie als volgt.
Op grond van artikel 5.4 van het Vb 2000, dat een uitwerking vormt in de zin van artikel 60 van de Vw 2000, mag bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 ten uitvoer worden gelegd op een politiebureau, een cel van de Koninklijke Marechaussee, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000. Artikel 6, tweede lid, van de Vw 2000 verwijst naar het eerste lid van dit artikel en stelt een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats gelijk met een ruimte als bedoeld in artikel 5.4 van het Vb 2000. Artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat ook de Minister van Justitie een plaats of ruimte, beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, kan aanwijzen.
Anders dan deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, is de rechtbank van oordeel dat het hierboven geschetste wettelijke kader zich niet verzet tegen het verblijf van eiseres in Aanmeldcentrum Schiphol, met dien verstande dat dit verblijf beperkt blijft voor de duur van de afwikkeling van haar aanvraag ter verkrijging van een verblijfsvergunning asiel. Het ‘aanwijzen’ waar in de artikelen 6, tweede lid, en artikel 58, eerste lid, van de Vw 2000 op wordt gedoeld, is van feitelijke aard. Verweerder heeft, zo blijkt, Aanmeldcentrum Schiphol feitelijk aangewezen als locatie waar eiseres, mede gelet op haar asielaanvraag, gedurende de vreemdelingenrechtelijke bewaring zal verblijven.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.J.G.H. Seerden, rechter, in tegenwoordigheid van Y.L.J. Kuypers-Damoiseaux, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2010.
w.g. Y. Kuypers-Damoiseaux
w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Verzonden: 4 oktober 2010
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt één week na de datum van verzending van deze uitspraak. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan artikel 85, eerste of tweede lid, van de Vw 2000.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 88 van de Vw 2000 juncto artikel 8:81 van de Awb de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.