ECLI:NL:RBSGR:2010:BO0458
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I. Obbink-Reijngoud
- U.A. Salomons
- Rechtspraak.nl
Waardering van een landgoed in het kader van de Wet WOZ
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 september 2010 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak, gelegen op een landgoed, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser, een eigenaar van een vrijstaande woning op het landgoed, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van het object, die was vastgesteld op € 1.155.000. Eiser stelde dat de waarde van het object op € 400.000 moest worden vastgesteld, waarbij alleen de gebouwde eigendommen zonder de tuin in aanmerking genomen zouden moeten worden. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank wees erop dat de tuin als ongebouwd eigendom moet worden aangemerkt en dat de waarde van het object, in overeenstemming met de Wet WOZ, moet worden bepaald op basis van de bestemmingswaarde. De rechtbank concludeerde dat de waarde van het object op de waardepeildatum moest worden vastgesteld op € 595.400, rekening houdend met de waarde van de opstallen en de ondergrond.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en wijzigde de beschikking zodanig dat de vastgestelde waarde werd verminderd tot € 595.400. Tevens werd de aanslag onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig verlaagd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 september 2010.