Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/37599 (beroep)
AWB 09/27275 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1989, van gestelde Burundische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Bij besluit van 22 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 7 april 2009 om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 28 juli 2009 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft eiser op 28 juli 2009 een verzoek om voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend om de uitzetting te verbieden tot op het bezwaar is beslist. Bij besluit van 17 september 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 15 oktober 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 16 oktober 2009 heeft de rechtbank eiser bericht dat het petitum van het verzoek om voorlopige voorziening is gewijzigd, zodat het ertoe strekt de uitzetting te verbieden tot op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig E. Nsabimbona, tolk Swahili.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 17 mei 2010, verzonden op 19 mei 2010, met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de uitspraak bij het Bureau medische advisering (BMA) navraag te doen in verband met een uitgebracht advies en naar aanleiding daarvan een nieuw besluit te nemen. Het BMA heeft op 18 augustus 2010 het advies aangevuld. Verweerder heeft op 31 augustus 2010 een aanvullend besluit genomen. Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 7 september 2010. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft op 9 september 2010 het onderzoek gesloten.
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het BMA-advies blijkt dat eiser kan reizen. Er zijn wel reisvoorwaarden gesteld waaraan kan worden voldaan. Eiser dient tot aan zijn land van herkomst te worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en hij dient tijdens zijn reis medicatie in te nemen. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat er bij terugkeer in het land van herkomst op korte termijn een medische noodsituatie zal ontstaan. Het BMA heeft eiser op het speekuur gezien en met hem gesproken in de aanwezigheid van een tolk Swahili.
2. Eiser heeft in de beroepsgronden het volgende aangevoerd.
Het BMA-advies is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat het BMA geen navraag heeft gedaan bij eisers behandelaars over de vraag of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie. Voorts is de inhoud van het BMA-advies niet duidelijk over de vraag of ook medische voorzieningen direct na de reis noodzakelijk zijn. Ook heeft eiser aangevoerd dat verweerder het BMA opnieuw om advies had moeten vragen omdat een BMA-advies maar voor zes maanden geldig is, zoals ook blijkt uit het aanvullend advies van het BMA van 18 augustus 2010. Ten slotte had verweerder eiser moeten horen.
Wet- en regelgevend kader
3. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
4. Volgens paragraaf A7/7.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor zover hier van belang, kan het voorkomen dat de medisch adviseur in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een voorraad aan medicijnen van de vreemdeling tijdens en na de reis of het meenemen van medische gegevens. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet.
5.1 Verweerder heeft, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000, op 27 mei 2009 het BMA verzocht hieromtrent advies uit te brengen. Het BMA heeft een onderzoek ingesteld en heeft advies uitgebracht op 15 juni 2009. Het advies bevat de volgende passage:
“Indien betrokkene gaat reizen, gebeurt dit in de regel per vliegtuig, trein, auto of boot.
Kan betrokkene reizen, met bovengenoemde vervoersmiddelen, met of zonder medische reisvoorwaarden? (Kunt u hierbij aangeven welke medische reisvoorwaarden bij de reis vooraf, tijdens of direct na de reis noodzakelijk zijn?
Ja. Gezien de huidige medische inzichten acht ik betrokkene wel in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen als boot, trein, bus, auto en vliegtuig. Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is, namelijk begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige en de beschikking over de medicatie.”
5.2. Op 18 augustus 2010 heeft het BMA zijn advies - zakelijk weergegeven - als volgt aangevuld:
Op 15 juni 2009 bleek uit de informatie over eiser dat er op dat moment geen specifieke indicatoren waren voor het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn bij uitblijven van de behandeling. Zo was er geen sprake van psychotische verschijnselen dan wel een reëel suïcidegevaar in het kader van een psychiatrisch ziektebeeld. Wel waren er suïcidegedachten. Verder was er sprake van psychiatrische problematiek die een voortgezette behandeling behoefde. Psychiatrische behandelmogelijkheden waren aanwezig in het land van herkomst c.q. bestemming. In dat kader was het gewenst betrokkene bij een mogelijke reis te doen begeleiden door een psychiatrisch verpleegkundige en te voorzien van de medicatie. De specifieke overdracht na aankomst is niet aangegeven omdat een reëel suïcidegevaar op dat moment niet kon worden aangetoond.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer de uitspraak van 25 juli 2006 (JV 2006,351), is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Niettemin dient verweerder, indien en voor zover hij tot het inwinnen van advies bij het BMA overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er ingevolge artikel 3:2 van de Awb van te vergewissen dat het BMA-advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van 18 januari 2010 (LJN: BL0260) van de Afdeling.
7. De rechtbank verwerpt de beroepsgrond dat het BMA ten onrechte geen navraag heeft gedaan bij eisers behandelaars in verband met een dreigende medische noodsituatie. Het BMA heeft eiser gezien in een spreekuurcontact en heeft bij de beantwoording van de vraagstelling de door eiser overgelegde brieven van zijn behandelaars betrokken. Onder deze omstandigheden hoefde het BMA, gelet op zijn deskundigheid, geen verdere navraag bij de behandelaars van eiser te doen. De beroepsgrond dat de geldigheidsduur van het BMA-advies is verlopen slaagt evenmin, gelet op de ex-tunctoetsing die de rechtbank in beroep dient te verrichten. Ten tijde van het bestreden besluit (17 september 2009) was het BMA-advies van 15 juni 2009 nog voldoende actueel.
8. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008 (LJN: BF0506) geldt, ten aanzien van de door het BMA in zijn advies van 15 juni 2009 gestelde voorwaarde dat eiser bij zijn uitzetting dient te worden begeleid door een psychiatrische verpleegkundige, dat geen grond bestaat om aan te nemen dat het niet mogelijk moet worden geacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarde wordt voldaan. In zoverre kan verweerder volstaan met de overneming van het advies van het BMA en de toezegging dat de DT&V toe zal zien op de naleving van deze voorwaarde. Dit zou evenwel anders zijn indien er een voorwaarde is gesteld dat na aankomst van de vreemdeling in zijn land van herkomst de overdracht en directe voortzetting van diens behandeling gegarandeerd dienen te zijn. In dat geval dient verweerder zich ervan te vergewissen dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan deze voorwaarde wordt voldaan.
9. De rechtbank stelt vast dat het geschil zich heeft toegespitst op de vraag of verweerder heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. De rechtbank heeft, ter vaststelling van de omvang van de vergewisplicht, verweerder bij tussenuitspraak van 19 mei 2010 in de gelegenheid gesteld bij het BMA navraag te doen naar de voorwaarden waaronder eiser in staat wordt geacht te kunnen reizen, omdat de reisvoorwaarde zoals vermeld in het BMA-advies van 15 juni 2009 onvoldoende duidelijk was. Uit de op 18 augustus 2010 gegeven aanvulling op het BMA-advies blijkt dat eiser tijdens de reis dient te worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en dient te zijn voorzien van de medicatie. De specifieke overdracht na aankomst is niet aangegeven omdat een reëel suïcidegevaar op dat moment niet kon worden aangetoond, aldus het BMA. De rechtbank concludeert dat, nu het BMA geen reisvoorwaarde heeft gesteld voor overdracht na aankomst, de vergewisplicht zoals weergegeven in voornoemde uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008 niet was vereist. Verweerder heeft dan ook kunnen volstaan met de overneming van het advies van het BMA en de toezegging dat de DT&V toe zal zien op de naleving van de in het BMA-advies genoemde voorwaarde. De beroepsgrond slaagt dan ook niet
10. Ten slotte heeft verweerder het bezwaar, gelet op het vorenstaande en gelet op hetgeen eiser in zijn bezwaarschrift naar voren heeft gebracht, terecht kennelijk ongegrond geacht. Verweerder heeft dan ook op grond van artikel 7:3 van de Awb ervan kunnen afzien eiser te horen.
11. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Proceskosten en griffiegeld
13. Aangezien de rechtbank in haar tussenuitspraak heeft geoordeeld dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, vastgesteld op € 1311,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
14. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de recht¬bank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 300,-- (te weten € 150,-- voor het beroep en € 150,-- voor het verzoek), vergoedt.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder AWB 09/37599:
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder AWB 09/27275:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1311,-- (dertienhonderdelf euro), te betalen aan de griffier;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffiegeld ad € 300,-- (driehonderd euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.E. van Wiggen - van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2010.
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.