ECLI:NL:RBSGR:2010:BO1098

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8656 GGH
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onroerendezaaksbelasting en rioolheffing: recht van vruchtgebruik en bezit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [X], en de heffingsambtenaar van de gemeente [P] over de onroerendezaaksbelasting en rioolheffing voor het jaar 2009. Eiseres had het recht van vruchtgebruik van een woning gelegateerd gekregen bij testament van haar overleden echtgenoot, maar stelde dat dit recht nooit aan haar was geleverd. Eiseres heeft tot december 2006 in de woning gewoond, maar heeft onweersproken gesteld dat zij na haar verhuizing geen toegang meer had tot de woning en dat het recht van vruchtgebruik nooit aan haar is overgedragen. De rechtbank oordeelde dat eiseres op 1 januari 2009 geen bezit of recht van vruchtgebruik had van de woning, waardoor de aanslagen onterecht aan haar waren opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning op 1 januari 2008 had vastgesteld op € 321.000 en dat de aanslagen voor de onroerendezaakbelasting en rioolheffing in één geschrift waren bekendgemaakt. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar dit bezwaar was afgewezen. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de aanslagen terecht aan eiseres waren opgelegd. Eiseres voerde aan dat zij op de peildatum geen bezit of recht van vruchtgebruik had, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de enkele vermelding in de kadastrale registratie niet voldoende was om te concluderen dat eiseres het recht van vruchtgebruik had.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de aanslagen en de beschikking, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 874. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 door de verweerder moest worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09/8656 GGH
Uitspraakdatum: 29 juli 2010
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 5 november 2009 op het bezwaar van eiseres tegen de na te noemen beschikking en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslagen voor het jaar 2009.
I ZITTING
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2010.
Namens eiseres zijn verschenen mr. [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en mr. [D].
II BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen en de beschikking;
- veroordeelt verweerder de kosten van het beroep ten bedrage van € 874 aan eiseres te voldoen;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
III OVERWEGINGEN
3.1. Eiseres was getrouwd met [Y] (hierna: de echtgenoot). De echtgenoot is overleden op [datum] 1999. Bij testament heeft de echtgenoot zijn twee dochters benoemd tot zijn enige erfgenamen. Aan eiseres heeft hij het recht van vruchtgebruik van de bovenwoning aan de [adres] (hierna: de woning) gelegateerd. Eiseres heeft tot december 2006 in de woning gewoond.
3.2. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2009 (hierna: de beschikking) de waarde van de woning, op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2008 voor het kalenderjaar 2009 vastgesteld op € 321.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelasting en de rioolheffing voor het jaar 2009 (hierna: de aanslagen).
3.3. Eiseres heeft tegen de voormelde aanslagen en beschikking bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar afgewezen.
3.4. Tussen partijen is in geschil of de aanslagen terecht aan eiseres zijn opgelegd en of de beschikking terecht ten name van eiseres is gesteld. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe aan dat zij op 1 januari 2009 het bezit noch het recht van vruchtgebruik van de woning had.
3.5. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en letter b, van de Verordening onroerende-zaakbelastingen van de gemeente Den Haag wordt onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken een eigenarenbelasting geheven van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
3.6. In artikel 1, derde lid, van voormelde verordening is bepaald: "Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat deze op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is."
3.7. Ingevolge het bepaalde in artikel 3, aanhef en letter a, van de Verordening rioolheffing 2009 van de gemeente Den Haag, wordt rioolheffing geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
3.8. In het tweede lid van artikel 3 van voormelde verordening is bepaald:
"Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is."
3.9. Tussen partijen is niet in geschil dat in de kadastrale registratie was vermeld dat eiseres op 1 januari 2009 het recht van vruchtgebruik had van de woning. Eiseres heeft echter onweersproken gesteld dat zij vanwege het conflict met haar stiefdochters nooit afgifte van het recht van vruchtgebruik heeft gevorderd en dat het recht van vruchtgebruik ook nooit aan haar is geleverd. In het Kadaster was dan ook ten onrechte aangetekend dat eiseres het recht van vruchtgebruik had. De aantekening in het Kadaster is inmiddels doorgehaald. Bij akte van 24 juli 2009, waarvan een kopie aan de rechtbank is overgelegd, heeft eiseres om niet afstand gedaan van het recht op afgifte van het vruchtgebruik. In deze akte, die mede namens de stiefdochters is ondertekend, wordt uitdrukkelijk vermeld dat het legaat nooit is afgegeven.
3.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij nooit het recht van vruchtgebruik van de woning heeft gehad. Eiseres had slechts een vorderingsrecht uit hoofde van het legaat. Anders dan verweerder kennelijk meent, brengt de enkele omstandigheid dat eiseres een vorderingsrecht had uit hoofde van het legaat niet mee dat zij ook een beperkt recht had. Daarvoor is vereist dat het recht van vruchtgebruik wordt geleverd en eiseres heeft onweersproken gesteld dat zulks niet het geval is.
3.11. Verweerder heeft ter zitting voorts het standpunt ingenomen dat eiseres op 1 januari 2009 in wezen het bezit had van de woning. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat eiseres tot december 2006 in de woning heeft gewoond, dat zij vrijwillig is verhuisd en dat zij ook in de woning had kunnen blijven wonen. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
3.12. Met "bezit" is in de hiervoor onder 3.5 en 3.7 vermelde bepalingen bedoeld het bezit in de zin van het burgerlijk recht. In artikel 3:107 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald: "Bezit is het houden van een goed voor zichzelf." Eiseres heeft onweersproken gesteld dat zij in december 2006 is verhuisd en dat zij vanaf dat moment geen toegang meer had tot de woning omdat zij de sleutels aan haar stiefdochters heeft gegeven. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat eiseres op 1 januari 2009 de woning nog in bezit had.
3.13. Nu uit het voorgaande volgt dat eiseres na december 2006, maar in ieder geval op 1 januari 2009 het bezit noch het recht van vruchtgebruik had van de woning, zijn de hiervoor onder 3.2 vermelde aanslagen derhalve ten onrechte aan haar opgelegd. Uit het overwogene in 3.10 en 3.12 volgt voorts dat eiseres niet als genothebbende in de zin van artikel 24, derde lid, onder a, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna Wet WOZ) kan worden aangemerkt. Nu evenmin is gebleken dat eiseres de woning op 1 januari 2009 heeft gebruikt (artikel 24, derde lid, onder b, van de Wet WOZ), is aan haar ten onrechte de onder 3.2 vermelde beschikking afgegeven. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
3.14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Aldus vastgesteld door mr. S.K.A. Efstratiades, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. W.M.M.A. van der Vegt.
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.