Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummers: JE RK 10-671 (zaak 1), FA RK 10-4301 (zaak 2), JE RK 10-1632 (zaak 3)
Zaaknummers: 361664 (zaak 1), 367762 (zaak 2), 368703 (zaak 3)
Datum beschikking: 26 augustus 2010
Vervallen verklaren schriftelijke aanwijzing, gezag, ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing
op het op 11 maart 2010 ingekomen verzoek (zaak 1) van:
[verzoekster]
de moeder,
wonende te [plaats A],
advocaat: mr. H.H. Keereweer te Zoetermeer,
waarin als belanghebbenden worden aangemerkt:
[de heer A],
de biologische vader,
wonende te [plaats A],
[mevrouw B]
de pleegmoeder,
wonende te Delft,
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
vestiging Leidschendam-Voorburg (hierna ook: Bureau Jeugdzorg),
de uitvoerende instantie in het kader van de ondertoezichtstelling en de beoogd voogdes;
en het op 31 mei 2010 ingekomen verzoek (zaak 2) van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging 's-Gravenhage (hierna ook: de Raad),
waarin als belanghebbenden worden aangemerkt:
de moeder, de biologische vader, de pleegmoeder en Bureau Jeugdzorg voornoemd;
alsmede het op 14 juni 2010 ingekomen verzoek (zaak 3) van Bureau Jeugdzorg met betrekking tot de hierna te noemen minderjarige,
in deze zaak worden als belanghebbenden aangemerkt:
de moeder, de biologische vader en de pleegmoeder voornoemd.
Procedure
De rechtbank heeft in bovengenoemde zaken kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het op 11 maart 2010 ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de moeder (zaak 1), strekkende tot vervallenverklaring van de aanwijzing(en) van Bureau Jeugdzorg;
- het verweerschrift van Bureau Jeugdzorg op dit verzoekschrift;
- het verzoekschrift van de Raad (zaak 2), strekkende tot ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag met bijlagen, waaronder het Raadsrapport d.d. 4 mei 2010, kenmerk KZ-1-5S9D3N;
- het verzoekschrift met bijlagen van Bureau Jeugdzorg (zaak 3), strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.
Op 5 augustus 2010 zijn de verzoeken van de moeder, de Raad en Bureau Jeugdzorg gecombineerd ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld door mr. J.A. van Steen als rechter-commissaris. Hierbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de biologische vader,
- de pleegmoeder,
- mevrouw M.F. de Vries namens de Raad,
- de heer A. Broos en mevrouw M. Teeuwessen namens Bureau Jeugdzorg.
Van de zijde van de moeder zijn pleitnotities overgelegd.
Het verzoek van de moeder (zaak 1) strekt ertoe:
- de beslissing van Bureau Jeugdzorg op het primaire verzoek van de moeder (ter zake de uithuisplaatsing) geheel vervallen te verklaren en daarbij te bepalen dat Bureau Jeugdzorg met inachtname van de beschikking van de rechtbank (een) nieuwe beslissing(en) dient te nemen;
- de beslissing van Bureau Jeugdzorg op het subsidiaire verzoek van de moeder (ter zake van de bezoekregeling) geheel vervallen te verklaren en daarbij een zodanige contactregeling tussen de moeder en de minderjarige vast te stellen als de rechtbank in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
Bureau Jeugdzorg heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Het verzoek van de Raad (zaak 2) strekt ertoe de moeder (gedwongen) te ontheffen van het ouderlijk gezag over [C]. De Raad heeft voorgesteld om Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, vestiging Leidschendam-Voorburg, tot voogdes te benoemen.
Het verzoek van Bureau Jeugdzorg (zaak 3) strekt ertoe de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [C] voor de duur van een jaar te verlengen.
De moeder en de biologische vader hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad en Bureau Jeugdzorg (zaak 2 en 3), welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
- Uit de moeder is op [datum] 2005 te [plaats A] geboren de thans nog minderjarige [C].
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [C] belast. De biologische vader heeft [C] niet erkend.
- Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 29 augustus 2006 is [C] voor de duur van een jaar, van 29 augustus 2006 tot 29 augustus 2007 onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg.
- Bij beschikking d.d. 10 juli 2007 is aan Bureau Jeugdzorg machtiging verleend om [C] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor crisisopvang, van 10 juli 2007 tot 29 augustus 2007.
- Bij beschikking d.d. 25 augustus 2009 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [C] laatstelijk verlengd van 29 augustus 2009 tot 29 augustus 2010.
- Bij brief van 5 maart 2010 heeft Bureau Jeugdzorg het primaire verzoek van de moeder tot beëindiging van de uithuisplaatsing, alsmede het subsidiaire verzoek tot uitbreiding van de omgangscontacten, afgewezen.
- Bij beschikking van 17 mei 2010 is het verzoek van de moeder, onder meer houdende een verzoek tot vervallenverklaring van de aanwijzing van Bureau Jeugdzorg, aangehouden onder meer om Bureau Jeugdzorg in de gelegenheid te stellen om de ter terechtzitting bedoelde verlengingsverzoek(en) en bijbehorende bescheiden bij de rechtbank in te dienen.
- [C] verblijft sinds 10 augustus 2007 in het huidige pleeggezin van mevrouw [B] voornoemd, haar (biologische) kinderen en een tweede pleegkind.
- De moeder en de biologische vader hebben thans ieder afzonderlijk eenmaal per twee maanden een begeleid bezoekcontact en eenmaal per twee maanden (de andere maand) belcontact met [C].
De rechtbank zal allereerst het verzoek van de Raad (zaak 2) tot ontheffing van de moeder bespreken.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank is anders dan de moeder van oordeel dat uit de thans voorliggende onderzoeksresultaten van de Raad voldoende is gebleken dat de moeder nu en in de toekomst ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.
[C] is sinds 10 juli 2007 uit huis geplaatst en hij ontwikkelt zich goed in het huidige pleeggezin - waar hij sinds 10 augustus 2007 verblijft en hem veiligheid, regelmaat en structuur wordt geboden. [C] is goed gehecht in het pleeggezin. De rechtbank acht het onvoldoende aannemelijk dat de moeder - gezien haar belaste verleden van huiselijk geweld, drugsgebruik en relatieproblemen, alsmede gelet op haar eigen problematiek en gebrek aan pedagogisch inzicht - in staat zal zijn om op voldoende adequate wijze de verzorging en opvoeding van [C] (weer) op zich te nemen en aldus de in gang gezette positieve ontwikkeling te continueren. De moeder heeft zich (in het verleden) herhaaldelijk niet aan de bezoekafspraken met [C] gehouden. De mislukte terugplaatsing bij de moeder in 2008 heeft grote impact gehad en is zeer beschadigend geweest voor de basisveiligheid van [C]. Als gevolg hiervan is er bij hem grote verwarring en onzekerheid ontstaan over zijn verblijfplaats, heeft hij last van verlatingsangst en heeft hij een gebrek aan vertrouwen in volwassenen.
Nu de afgelopen jaren is gebleken dat er geen redelijk perspectief bestaat op terugplaatsing van [C], worden de doelen van de ondertoezichtstelling niet behaald. Om de positieve ontwikkeling in het pleeggezin te kunnen voortzetten dient er voor [C], na de verwarring die hierover is ontstaan na de mislukte thuisplaatsing, duidelijkheid te bestaan over zijn opvoedings- en ontwikkelingsperspectief. De houding van de moeder, die [C] belast met de door haar gewenste thuisplaatsing, houdt de onrust en onduidelijkheid in stand. Nu aannemelijk is dat de moeder zich zal blijven verzetten tegen verlenging van de uithuisplaatsing, is zij kennelijk niet in staat bij te dragen aan een onverstoord verloop van de emotionele ontwikkeling van [C]. Deze houding van de moeder maakt dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de bedreiging wegens welke [C] onder toezicht staat af te wenden. Ontheffing van de moeder is in het belang van [C], omdat deze hem rust en duidelijkheid geeft over zijn toekomstperspectief, hetgeen zijn positieve ontwikkeling zal continueren.
De stelling van de moeder dat zij de afspraken de laatste anderhalf jaar goed is nagekomen en dat haar thuissituatie al enige tijd stabiel is doet aan het voorgaande niet af, nu deze omstandigheden alleen onvoldoende zijn voor een thuisplaatsing van [C]. Immers, zelfs als de moeder inmiddels een stabiel leven heeft, kan van een (nieuwe) terugplaatsing van [C] om eerdergenoemde redenen geen sprake zijn. Hoewel de rechtbank de wijze waarop de moeder zich de afgelopen periode heeft ingespannen om haar leven weer op orde te krijgen waardeert, weegt het belang van [C] bij continuering van de huidige stabiele opvoedingssituatie, een ongestoorde voortzetting van het hechtingsproces en respect van het gegroeide family life tussen [C] en het pleeggezin zwaarder dan het belang bij hereniging in de vorm van thuisplaatsing en daarmee bij voortduring van haar ouderlijk gezag.
De relevantie van een door de moeder gewenst nader onafhankelijk onderzoek naar de vraag of zij op dit moment in staat is om [C] zelf op te voeden is - nog daargelaten of het thans voorliggende Raadsrapport onvoldoende grondslag vormt voor het antwoord op die vraag - naar het oordeel van de rechtbank komen te vervallen. Immers, terugplaatsing bij de moeder is zoals hierboven reeds is overwogen een gepasseerd station.
Nu de moeder zich tegen de verzochte ontheffing verzet, kan deze slechts worden uitgesproken indien er sprake is van een uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 1:268, tweede lid, BW. De rechtbank is van oordeel dat er in onderhavige zaak sprake is van de in het tweede lid onder a. bedoelde uitzonderingssituatie. De ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing is er reeds langer dan een jaar en zes maanden en er bestaat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, tevens gegronde vrees dat deze maatregel onvoldoende is om de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van [C] als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over [C] aanwezig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat - mede gezien de verstandhouding tussen de moeder en de pleegmoeder - het belang van [C] met zich brengt dat een onafhankelijke instelling met de voogdij wordt belast. Teneinde voortzetting en - zo mogelijk - uitbreiding van de omgang tussen [C] en zijn moeder en zijn biologische vader ook in de toekomst te waarborgen, zal de rechtbank Bureau Jeugdzorg - die zich schriftelijk bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden - benoemen tot voogdes.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad als na te melden toewijzen.
De verlenging van ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing (zaak 3)
Nu het verzoek tot ontheffing zal worden toegewezen, zal de rechtbank het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [C] bij gebrek aan belang afwijzen.
De vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing (zaak 1)
De uithuisplaatsing
Nu het verzoek tot ontheffing zal worden toegewezen, overweegt de rechtbank dat hiermee het belang van het verzoek tot vervallenverklaring van de machtiging tot uithuisplaatsing van [C] is komen te vervallen aangezien deze op 29 augustus 2010 zal expireren. De rechtbank zal dit verzoek derhalve afwijzen.
De bezoekregeling
De rechtbank overweegt dat met de ontheffing van de moeder het belang van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing ten aanzien van het contact tussen de moeder en [C] op grond van artikel 1:259 BW is komen te vervallen. Immers, van een ondertoezichtstelling is niet langer sprake, nu Bureau Jeugdzorg de voogdij over [C] heeft. De rechtbank begrijpt het verzoek van de moeder thans aldus dat zij op grond van artikel 1:377a BW verzoekt een (meer uitgebreide) bezoekregeling tussen haar en [C] vast te stellen. De rechtbank stelt voorop dat het kind ingevolge het bepaalde in dit artikel recht heeft op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Dit is slechts anders indien omgang conform het bepaald in het derde lid van artikel 1:377a BW in strijd is met de zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank stelt voorop dat de draagkracht van [C] leidend is voor het vormgeven van het contact met zijn moeder. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat de huidige begeleide bezoekregeling tussen de moeder en [C] met een frequentie van eenmaal per twee maanden goed verloopt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de moeder graag vaker contact wil met [C], is de rechtbank - mede gelet op de overwegingen die ten grondslag liggen aan de ontheffing van de moeder van het gezag - van oordeel dat er voor [C] duidelijkheid moet worden gecreëerd over zijn toekomstige thuissituatie in het pleeggezin. De rechtbank acht het om die reden (vooralsnog) niet in het belang van [C] om de huidige bezoek- en belregeling verder uit te breiden. De rechtbank zal het verzoek van de moeder derhalve afwijzen en gaat er vanuit dat de huidige regeling, waarbij de moeder eenmaal per twee maanden een begeleid bezoekcontact en eenmaal per twee maanden (de andere maand) belcontact met [C] heeft, (voorlopig) wordt gecontinueerd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op het moment dat de voogdes daartoe aanleiding ziet, deze regeling verder kan worden uitgebreid.
ontheft de moeder, [verzoekster] van het ouderlijk gezag over de minderjarige [C], geboren op [datum] 2005 te [plaats A];
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de verzoeken van de moeder tot vervallenverklaring van de aanwijzing(en) van Bureau Jeugdzorg, alsmede het verzoek van Bureau Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige.
Aldus gegeven door mrs. M. van Loenhoud, B. Meijer, J.A. van Steen, kinderrechters, bijgestaan door mr. E. Noorlander als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2010.