ECLI:NL:RBSGR:2010:BO2024

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/33449 BEPTDN (beroep)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor gezinshereniging met grootmoeder

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, ingediend door eiseres, een Ghanese minderjarige. De aanvraag was gericht op gezinshereniging met haar grootmoeder, waarbij de vraag centraal stond of eiseres vrijgesteld kon worden van het mvv-vereiste, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 8 januari 2009 was ingediend en dat het bezwaar tegen de afwijzing op 7 september 2009 ongegrond was verklaard. Eiseres, die sinds haar zevende bij haar grootmoeder in Nederland woont, heeft ter zitting haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet en het EVRM in overweging genomen, en geconcludeerd dat de term 'hoofdpersoon' in de wet niet uitsluitend een ouder kan zijn, maar ook een grootouder kan omvatten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, de proceskosten van eiseres vergoed en bepaald dat het betaalde griffierecht door verweerder moet worden terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering door de overheid bij besluiten die de rechten van vreemdelingen raken.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/33449 BEPTDN (beroep)
V-nr: [xxx]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1991, van Ghanese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. R.L. Braakman, advocaat te Amsterdam
en:
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 8 januari 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking “verruimde gezinshereniging” afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 7 september 2009 ongegrond verklaard.
Op 15 september 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig mevrouw [naam 1], grootmoeder van eiseres.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een mvv.
3. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef, en onder k, van het Vb 2000 is van het vereiste van een mvv vrijgesteld de vreemdeling die minderjarig is, schoolgaand is en drie jaar ononderbroken hoofdverblijf in Nederland heeft en een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Vw 2000.
4. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou zijn.
5. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
6. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan de minister het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule).
7.1 Eiseres beschikt niet over een geldige mvv. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten eiseres niet van het mvv-vereiste vrij te stellen.
7.2 Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verweerder thans uitgaat van een familierechtelijke band tussen eiseres en [naam 1], haar grootmoeder.
7.3 Verweerder stelt zich allereerst op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste voor minderjarige kinderen die tenminste drie jaar feitelijk verblijf hebben in Nederland en schoolgaand zijn, zoals bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, aanhef, en onder k, van het Vb 2000. Eiseres beoogt verblijf bij haar grootmoeder en niet bij haar biologische ouder(s). De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 6 januari 2009 aangegeven dat eiseres op 7-jarige leeftijd naar Nederland is gekomen en sedertdien bij haar grootmoeder woont. Dat eiseres haar grootmoeder beschouwt als haar moeder doet hier niet aan af, omdat deze vrijstellingsgrond enkel ziet op verblijf bij ouder(s). Verweerder verwijst hiervoor naar de brief van de staatssecretaris van Justitie van 29 oktober 2008 (Kamerstukken I, 2008-2009, 30 925, l Herdruk) en het Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 24 december 2008, nr. 2008/32, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 (WBV 2008/32).
In de brief van 29 oktober 2008 schrijft de Staatssecretaris van Justitie aan de Eerste Kamer dat zij het mvv-beleid voor minderjarige schoolgaande kinderen zal heroverwegen omdat onverkorte toepassing van het mvv-vereiste in zaken waar het minderjarige kinderen betreft, op gespannen voet staat met artikel 8 van het EVRM. Het gaat hierbij om gezinshereniging van een schoolgaande minderjarige bij een ouder die op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander hier verblijft.
WBV 2008/32 heeft betrekking op de vrijstelling van het mvv-vereiste ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, betrekking hebbende op minderjarigen van twaalf jaar of jonger, die behoren tot het gezin van een ouder.
In de toelichting bij de hardheidsclausule staat voorts dat vreemdelingen van onder de 18 jaar, die kunnen aantonen dat zij direct voorafgaand aan de aanvraag (gedurende hun minderjarigheid) minimaal drie jaar feitelijk in Nederland hebben verbleven, schoolgaand zijn (voor zover verplicht) en verblijf vragen voor gezinshereniging met (een) rechtmatig verblijvende dan wel Nederlandse ouder(s), op grond van de hardheidsclausule worden vrijgesteld van het mvv-vereiste (cursiveringen van de rechtbank).
7.4 De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of onder de term “hoofdpersoon” als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, aanhef, en onder k, van het Vb 2000 niet alleen de ouder, maar ook de grootouder kan worden verstaan.
7.5 Uit de door verweerder aangehaalde stukken omtrent (de totstandkoming van) het beleid kan inderdaad worden opgemaakt dat de vrijstellingsgrond alleen van toepassing is op gezinshereniging bij een ouder. In artikel 3.71, tweede lid, aanhef, en onder k, van het Vb 2000, is het woord “ouder” evenwel niet meer genoemd. In het Vb 2000 en de Nota van toelichting bij het besluit van 24 april 2009 tot wijziging van het Vb 2000 in verband met het vereiste van een mvv en enkele andere onderwerpen (Stb 2009, nr. 198) staat alleen dat deze vrijstellingsgrond van toepassing is op de schoolgaande minderjarige vreemdeling die een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of een hoofdpersoon (cursivering rechtbank) met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet.
Nu bij de vrijstelling van het mvv-vereiste als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 wel wordt gesproken over minderjarigen die behoren tot het gezin van een ouder, maar bij de vrijstelling van het mvv-vereiste als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder k, van het Vb 2000 wordt gesproken over minderjarigen die gezinshereniging wensen bij een hoofdpersoon, moet de rechtbank het er, gelet op de toelichting, voor houden dat deze vrijstellingsmogelijkheid niet beperkt is tot minderjarigen die verblijf bij ouders wensen, maar ook van toepassing is op minderjarige, schoolgaande kinderen, die gezinshereniging beogen met een grootouder die rechtmatig verblijf heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook niet toereikend gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van het mvv-vereiste als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder k van het Vb 2000. In zoverre slaagt het beroep.
8. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM heeft verweerder zich allereerst op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke band tussen eiseres en haar grootmoeder niet met gelegaliseerde documenten is aangetoond. Ter zitting heeft verweerder deze stelling laten vallen en gesteld dat nu wel wordt uitgegaan van een familierechtelijke band tussen eiseres en haar grootmoeder. Het bestreden besluit is mitsdien ook op dit punt niet deugdelijk gemotiveerd.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--).
11. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de recht¬bank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 150,-- (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.T.P. Scheers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.
De griffier
De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: ES
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.