ECLI:NL:RBSGR:2010:BO2068

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348459 - HA ZA 09-3269
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.M. Hofhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst met betrekking tot sanering van bodemverontreiniging tussen de Gemeente Leidschendam-Voorburg en [gedaagde]

In deze zaak vorderde de Gemeente Leidschendam-Voorburg een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van een overeenkomst die op 8 februari 1999 was gesloten. De overeenkomst betrof de beëindiging van de exploitatie van een benzinestation en de bijbehorende sanering van de verontreinigde grond. De Gemeente stelde dat [gedaagde] zijn verplichtingen niet was nagekomen en vorderde onder andere schadevergoeding en ontbinding van de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente onvoldoende had aangetoond dat [gedaagde] tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. De rechtbank benadrukte dat de overeenkomst niet expliciet vereiste dat [gedaagde] de sanering moest uitvoeren volgens het saneringsplan 1996, en dat de Gemeente als professionele partij had moeten zorgen voor duidelijke en ondubbelzinnige bepalingen in de overeenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van de Gemeente af en verklaarde voor recht dat [gedaagde] recht had op betaling van een bedrag van f 57.000,-, mits hij een evaluatierapport over de sanering overlegd.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 348459 / HA ZA 09-3269
Vonnis van 6 oktober 2010
in de zaak van
de rechtspersoon naar publiek recht
DE GEMEENTE LEIDSCHENDAM-VOORBURG,
zetelend te Leidschendam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.J.L.J. Duijsens te 's-Gravenhage,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [A] Benzinestation,
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J.M. van Meer te Arnhem.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 september 2009;
- het akteverzoek van 30 september 2009, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, van 11 november 2009;
- het tussenvonnis van 25 november 2009, waarbij een comparitie is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 augustus 2010, waarin melding is gemaakt van de ontvangst van (1) brieven van 30 juli 2010 (met de conclusie van antwoord in reconventie), van 5 augustus 2010, van 11 augustus 2010, van 12 augustus 2010 en van 20 augustus 2010 (telkens met één of meer bijlagen) van mr. Duijsens en van (2) brieven van 9 augustus 2010 en van 19 augustus 2010 (beide met bijlagen) van mr. Van Meer;
- de brief van 28 september 2010 van mr. Duijsens, waarin hij, kennelijk namens beide partijen, de rechtbank verzoekt om vonnis te wijzen.
1.2.Het vonnis is bepaald op heden.
2.De feiten
2.1.[gedaagde] heeft tot en met december 1999 een benzinestation geëxploiteerd aan de [a-straat] te [plaats] (hierna: "de locatie").
2.2.Naar aanleiding van bevindingen van verricht bodemonderzoek, heeft [gedaagde] op 22 juli 1996 bij de Provincie Zuid-Holland (hierna "de Provincie") een melding gedaan ingevolge artikel 28 van de Wet bodembescherming. Met het meldingsformulier heeft hij, onder meer, een sanerings- en veiligheidsdraaiboek van Recycling Nederland B.L.E. BV van 4 september 1996 ingediend (hierna het "saneringsplan 1996"). Dit rapport bevat een samenvatting van de uitgevoerde bodemonderzoeken, een overzicht van de verontreinigingsituatie van de grond en het grondwater ter plaatse en een omschrijving van een saneringsmethode.
2.3.Bij beschikking van 23 december 1996 hebben gedeputeerde staten van de Provincie ten aanzien van de locatie besloten:
"dat er op bovengenoemde locatie sprake is van een geval van ernstige verontreiniging;
dat de sanering van bovengenoemd geval niet urgent is;
dat wij het aangeboden saneringsplan voor bovengenoemd geval goedkeuren."
2.4.Op 8 februari 1999 hebben [gedaagde] en de toenmalige gemeente Voorburg, rechtsvoorgangster van de Gemeente, een overeenkomst gesloten waarin zij afspraken hebben vastgelegd met betrekking tot de beëindiging van de exploitatie van het benzinestation op de locatie. In de overeenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
"de gemeente verstrekt aan [gedaagde] een afkoopsom ter waarde van f 375.000,00 onder de volgende voorwaarden:
1a. De afkoopsom zal zijn opgebouwd uit de volgende componenten:
sluitingskosten f 257.000,00
tegemoetkoming huurlasten 2000 en 2001 " 57.000,00
verrekening precariobelasting " 61.000,00
________________________________________________
f 375.000,00
(...)
3b. Binnen een maand na verwijdering van de ondergrondse olieleidingen gelegen in gemeentegrond, alsmede het pompeiland (inclusief pompen), dienen de werkzaamheden voor de uit te voeren bodemsanering te zijn gestart.
(...)
5. [gedaagde] is en blijft eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de bodem-sanering welke benodigd is om de door benzinestation [a-straat] veroorzaakte ver-vuiling te verwijderen. [gedaagde] vrijwaart de Gemeente Voorburg van enige aansprakelijkheid op dit punt. [gedaagde] vrijwaart de Gemeente Voorburg voor enige vorm van kosten in verband met de sanering.
(...)
6b. De Gemeente Voorburg verplicht zich de sluitingskosten ad f 257.000,00 als volgt aan [gedaagde] te voldoen:
- (...)
- f 100.000,00 nadat aan bovengenoemde voorwaarde bij punt 3b is voldaan;
- f 57.000,00 nadat het college van burgemeester en wethouders een evaluatierapport heeft ontvangen waaruit blijkt dat de gemeentegrond conform de provinciale eisen is gesaneerd."
2.5.Biosoil BV heeft in opdracht van [gedaagde] in 2000 op de locatie diverse saneringswerkzaamheden verricht. De drie ondergrondse tanks zijn vrij gegraven, schoon gemaakt en afgevuld en het pompeiland is verwijderd en afgevoerd, samen met het leidingwerk en de pompen.
2.6.In 2002 heeft de Gemeente bij de Provincie geïnformeerd naar de voortgang van de sanering van de locatie. De Provincie heeft bij brief van 20 september 2002 bij [gedaagde] geïnformeerd naar de stand van zaken, nadat zij dit al eerder in 2000 had gedaan.
2.7.In oktober 2005 zijn, in opdracht van NV Nederlandse Gasunie, werkzaamheden verricht aan de gasleiding ter hoogte van de locatie. Aan deze werkzaamheden is een bodemsanering voorafgegaan.
2.8.Op 13 juni 2008 heeft Hoste Milieutechniek BV, in opdracht van [gedaagde], een actualiserend bodemonderzoek 2e fase opgesteld voor de locatie, met als doel de actualisatie van de verontreiniging in de grond en in het grondwater. In het rapport is de volgende conclusie opgenomen:
"De verontreiniging met olieproducten van de bodem van zowel het voor- als het achterterrein is beduidend minder dan vastgesteld in 1995. Niet uit te sluiten valt dat de grondwateronttrekking ten behoeve van de werkzaamheden door de Gasunie in de openbare weg, mogelijk hebben geleid tot afname van de grondwaterverontreiniging van het voorterrein. De afname van de verontreinigingsgraad in de grond ter hoogte van het voor- en achterterrein en de afname van de verontreinigingsgraad in het grondwater op het achterterrein, zijn ontstaan zonder dat hiervoor sanerende maatregelen zijn uitgevoerd. Blijkbaar treedt het zelfreinigende vermogen van de bodem in werking. Naar verwachting zal geen (autonome) verdere verspreiding van de verontreiniging meer optreden en zullen de concentraties in de loop van de tijd verder afnemen.
Aanbevolen wordt om in overleg met het bevoegde gezag vast te stellen in hoeverre nog actieve sanerende maatregelen nodig zijn of dat kan worden volstaan met periodieke controle van de verontreiniging."
2.9.Begin 2009 hebben journalisten geschreven over het bestaan van onrust bij omwonenden in verband met de vervuilde grond op de locatie.
2.10.De Gemeente heeft het externe bureau Adverbo opgedragen een milieukundig bodemonderzoek te verrichten op de locatie. Adverbo heeft hierover op 15 juni 2009 een rapport uitgebracht. In de zomer van 2009 hebben partijen overlegd over de sanering van de locatie.
2.11.Bij exploit van 15 september 2009 heeft de Gemeente [gedaagde] gesommeerd om binnen vijf dagen na het exploit schriftelijk te bevestigen dat alsnog deugdelijk wordt gesaneerd tot de streefwaarde, een en ander op de wijze zoals vermeld in het saneringsplan 1996. De Gemeente stelt in dit verband:
"Concreet komt dit er op neer dat [gedaagde] alsnog zorgdraagt voor de volledige grondafgraving zoals aangegeven in het saneringsplan (...) en ook voor de grondwatersanering zoals deze in het saneringsplan wordt aangegeven."
De Gemeente heeft [gedaagde] voorts aangezegd dat de sanering uiterlijk 15 december 2009 diende te zijn afgerond, ten bewijze waarvan [gedaagde] een eindevaluatierapport diende aan te leveren.
2.12.Na correspondentie met de Provincie over de resultaten van het onderzoek door Hoste Milieutechniek BV van 2008, is, bij brief van 20 oktober 2009, namens [gedaagde], een nieuw saneringsplan voor de locatie ingediend bij de Provincie. In dit plan is gekozen voor een andere saneringsaanpak dan opgenomen in het saneringsplan 1996:
"Op basis van de onderzoeksresultaten en de gesprekken met de opdrachtgever en de Provincie Zuid-Holland, is voor onderhavige verontreinigingsituatie nu gekozen voor een functionele aanpak waarbij dus niet alle verontreinigingen behoeven te worden verwijderd."
2.13.Op 8 januari 2010 heeft ook de Gemeente bij de Provincie melding gemaakt van het voornemen om op de locatie een geval van bodemverontreiniging te saneren. Bij deze melding heeft zij een saneringsplan gevoegd van 5 januari 2010. Dit saneringsplan is ingrijpender dan het saneringsplan zoals ingediend namens [gedaagde].
2.14.Op 30 juni 2010 hebben gedeputeerde staten van de Provincie een beschikking gegeven naar aanleiding van het nieuwe saneringsplan ingediend door [gedaagde]. Deze beschikking houdt onder meer het volgende in:
"Gelet op het voorgaande en het bepaalde in artikel 39 van de Wet bodembescherming en artikel 6.3 van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland besluiten wij in te stemmen met het aangeboden saneringsplan voor eerdergenoemd geval van bodemverontreiniging."
2.15.Gedeputeerde staten van de Provincie hebben op 30 juni 2010 tevens een beschikking gegeven naar aanleiding van het door de Gemeente ingediende saneringsplan. Zij hebben besloten ook met dit saneringsplan in te stemmen.
2.16.De Gemeente is, zoals gesteld tijdens de comparitie, in beroep gegaan tegen de beschikking van gedeputeerde staten op het verzoek van [gedaagde].
3.Het geschil
in conventie
3.1.De Gemeente vordert, samengevat:
- de verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens de Gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van 8 februari 1999 en de ontbinding van dat deel van de overeenkomst dat betrekking heeft op de sanering van de verontreinigde locaties (met name de paragrafen 3.6 en 6.6) zoals vermeld in het saneringsplan 1996;
- de veroordeling van [gedaagde] om aan de Gemeente te voldoen bij wege van schadevergoeding de kosten die de Gemeente zal maken om zelf tot sanering van grond- en grondwater over te gaan conform het saneringsplan 1996 van de gronden die eigendom zijn van de echtgenote van [gedaagde] en van de Gemeente en de veroordeling van [gedaagde] om aan de Gemeente te voldoen de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de veroordeling van [gedaagde] om aan de Gemeente te voldoen een bedrag van € 50.000,-, bij wijze van voorschot op de door de Gemeente te maken saneringskosten;
- de veroordeling van [gedaagde] om aan de Gemeente te restitueren het bedrag van f 100.000,-, zijnde € 45.378,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001;
- de verklaring voor recht dat de Gemeente het bedrag van f 57.000,- niet verschuldigd is;
- de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 2.000,- te vermeerderen met BTW en tot betaling van de proceskosten;
3.2.De Gemeente legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat [gedaagde] de sanering van de locatie uitvoert overeenkomstig het saneringsrapport 1996. Nu [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van deze verplichting, heeft de Gemeente het recht de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden en is [gedaagde] schadeplichtig. Hij dient de kosten van de in opdracht van de Gemeente uit te voeren sanering van de locatie aan de Gemeente te vergoeden. Tevens dient hij, door de toerekenbare tekortkoming, het door de Gemeente op basis van de overeenkomst van 8 februari 1999 reeds uitgekeerde bedrag van f 100.000,- terug te storten en heeft hij geen recht meer op betaling van het nog openstaande bedrag van f 57.000,-.
in reconventie
3.3.[gedaagde] vordert - samengevat - de verklaring voor recht dat de Gemeente gehouden is om een bedrag groot f 57.000,- te voldoen nadat zij een evaluatierapport heeft ontvangen waaruit blijkt dat er een sanering op grond van de Wet bodembescherming heeft plaatsgevonden.
3.4.[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij nog steeds kan voldoen aan de voorwaarde voor uitbetaling van het bedrag van f 57.000,- en dat hij belang heeft bij de gevorderde verklaring van recht omdat de Gemeente voornemens is dit bedrag niet te voldoen.
in conventie en in reconventie
3.5.Partijen voeren over en weer verweer. Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.De vorderingen van partijen in conventie en in reconventie hangen zo sterk samen dat de rechtbank de geschillen in conventie en reconventie gezamenlijk zal behandelen.
Toerekenbare tekortkoming
4.2.Aan het geschil tussen partijen ligt ten grondslag een geschil over de uitleg van de tussen partijen op 8 februari 1999 gesloten overeenkomst. Indien partijen van mening verschillen over de betekenis van bepalingen in een overeenkomst, dient de rechtbank deze betekenis vast te stellen. Naast de zuiver taalkundige uitleg, komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij daarbij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltexformule, HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
4.3.Anders dan de Gemeente, en met [gedaagde], leest de rechtbank in de overeenkomst niet dat [gedaagde] de verplichting op zich heeft genomen om te saneren in overeenstemming met het saneringsplan 1996 dan wel tot het niveau van de daarin opgenomen streefwaarden. Het saneringsplan wordt namelijk in de overeenkomst niet vermeld, noch wordt vermeld dat bij de sanering aan bepaalde streefwaarden dient te worden voldaan. De Gemeente heeft ook geen feiten en/of omstandigheden genoemd ter toelichting van haar stelling dat het de bedoeling van partijen is geweest dat [gedaagde], in afwijking van de uitdrukkelijke bepalingen van de overeenkomst, de verplichting op zich nam om te saneren volgens het saneringsplan 1996 dan wel volgens de daarin opgenomen streefwaarden. De Gemeente is een professionele partij. Het had op haar weg gelegen om een dergelijke bedoeling, die op basis van de aard van de overeenkomst niet onaannemelijk is, indien overeengekomen duidelijk en ondubbelzinnig in de overeenkomst op te nemen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet gebeurd. Voor zover dit leidt tot een onduidelijkheid, legt de rechtbank deze onduidelijkheid uit in het nadeel van de Gemeente, als de professionele partij die de tekst van de (concept)overeenkomst heeft geformuleerd. Een verplichting van [gedaagde] tot sanering in overeenstemming met het saneringsplan 1996 of tot de daarin opgenomen streefwaarden, kan dan ook niet worden aangenomen. [gedaagde] heeft slechts de verplichting op zich genomen, zoals hij zelf stelt, om de locatie te saneren volgens de provinciale eisen. Deze verplichting komt hij, weliswaar niet altijd even voortvarend, nog steeds na. De rechtbank verwijst hiervoor onder andere naar het in zijn opdracht opgestelde saneringsrapport van Hoste Milieutechniek BV van 2008 en naar zijn gewijzigde saneringsplan, zoals hij dit bij de Provincie heeft ingediend. Gezien de beschikking van de Provincie van 30 juni 2010, gaat de rechtbank, voor zover relevant in deze procedure, vooralsnog ervan uit dat ook dit saneringsplan aan de daaraan te stellen provinciale eisen voldoet.
4.4.Het vorenstaande voert tot de slotsom dat de overeenkomst tussen partijen geen verplichting voor [gedaagde] bevat om de locatie te saneren in overeenstemming met het saneringsplan 1996 of tot de daarin genoemde streefwaarden.
4.5.Nu de Gemeente haar vordering tot ontbinding uitsluitend baseert op een tekortkoming in de nakoming van een niet tussen partijen overeengekomen verplichting, is de rechtbank van oordeel dat de Gemeente onvoldoende heeft gesteld waaruit kan volgen dat van een tekortkoming sprake is. De rechtbank zal de vordering tot de verklaring voor recht dat [gedaagde] is tekortgeschoten derhalve afwijzen. Ook zal zij de vorderingen tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tot betaling van schadevergoeding, tot betaling van een voorschot op deze schadevergoeding en tot terugbetaling van f 100.000,- afwijzen, nu al deze vorderingen hun grondslag vinden in de door de Gemeente gestelde maar niet waargemaakte tekortkoming.
Verklaring voor recht f 57.000
4.6.Ook aan de vordering tot verklaring voor recht dat de Gemeente het bedrag van f 57.000,- niet meer behoeft uit te betalen, is de door de Gemeente gestelde grondslag komen te vervallen, nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn desbetreffende verplichting. Gegeven de stelling van de Gemeente dat haar verplichting tot uitbetaling van dit bedrag niet meer bestaat, heeft [gedaagde] belang bij een verklaring voor recht op dit punt. De rechtbank zal deze verklaring voor recht uitspreken. De voorwaarde die in de overeenkomst aan de uitbetaling wordt gesteld, is een evaluatierapport waaruit volgt dat de gemeentegrond in overeenstemming met de provinciale eisen is gesaneerd. Deze voorwaarde is niet in de tijd begrensd, zodat [gedaagde] nog aan deze voorwaarde kan voldoen. Voorts worden de provinciale eisen niet nader gedefinieerd. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het de provinciale eisen zijn zoals deze inmiddels zijn gaan gelden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde] op basis van de overeenkomst van 8 februari 1999 nog steeds recht heeft op de betaling van f 57.000,- indien hij bij burgemeester en wethouders van de Gemeente een evaluatierapport inlevert waaruit volgt dat de gemeentegrond op de locatie is gesaneerd in overeenstemming met de op dat moment geldende provinciale eisen. Anders dan [gedaagde] vordert, acht de rechtbank geen termen aanwezig om deze verklaring voor recht uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.Gelet op dit een en ander komt de rechtbank niet toe aan een behandeling van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten.
Proceskosten
4.8.De rechtbank zal de Gemeente, als de in het ongelijk gestelde partij, zowel in conventie als in reconventie veroordelen in de kosten van het geding. De kosten worden aan de zijde van [gedaagde] in conventie tot op heden begroot op € 1.185,- griffierechten en € 1.788,- (twee punten à € 894,-, volgens tarief IV) wegens salaris van de advocaat, totaal € 2.973,-. De kosten in reconventie worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 579,- (één punt à € 579, volgens tarief III) wegens salaris advocaat.
5.De beslissing
De rechtbank:
in conventie
5.1.wijst de vorderingen af;
5.2.veroordeelt de Gemeente in de kosten van dit geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 2.973,-;
5.3.verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.verklaart voor recht dat de Gemeente gehouden is om een bedrag groot f 57.000,- aan [gedaagde] te voldoen nadat zij een evaluatierapport heeft ontvangen waaruit blijkt dat de gemeentegrond op de locatie is gesaneerd op grond van de Wet bodembescherming;
5.5.veroordeelt de Gemeente in de kosten van dit geding in reconventie, tot op heden aan de zijde van de [gedaagde] begroot op € 579,-;
5.6.verklaart de veroordeling onder 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.M. Hofhuis en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2010.