ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3287

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/41340
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing asielaanvraag op grond van onvoldoende motivering en onzorgvuldige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Guinese nationaliteit, had op 18 maart 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de minister voor Immigratie en Asiel op 19 oktober 2009 afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de openbare behandeling op 10 augustus 2010 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder de aanvraag van eiser op niet-inhoudelijke gronden naar de opvangprocedure had verwezen, omdat het niet haalbaar was om de aanvraag in de asielprocedure af te wijzen. De rechtbank was van mening dat deze motivering niet deugdelijk was, aangezien er op het moment van uitreiking van het rapport van nader gehoor nog voldoende procesuren beschikbaar waren. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had nagegaan of de door eiser verstrekte verifieerbare elementen over zijn reis juist waren, en dat verweerder ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet had tegengeworpen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 41340
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 oktober 2010
in de zaak van:
[eiser],
geboren op [geboortedatum], van Guinese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 18 maart 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 19 oktober 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eisers vader en broer zaten bij de politie en wilden op 30 mei 2008 deelnemen aan een demonstratie. Zij zijn die dag niet thuis gekomen. Eiser is de volgende dag naar een vriend gegaan. Nadat hij thuis kwam, vertelden zijn buren hem dat zijn broer was langs geweest. Eisers broer had de buren verteld dat eisers vader was gedood. Eisers broer is gevlucht. Vervolgens zijn er militairen bij het huis gekomen. Deze hebben vragen gesteld over eisers broer. Omdat eiser niet wist waar zijn broer was, moest hij met de militairen mee. Eiser heeft vervolgens 6 maanden en 24 dagen vastgezeten in de Sureté gevangenis totdat hij heeft kunnen ontsnappen. Vervolgens heeft eiser zijn land van herkomst verlaten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser is toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn reisroute en wordt derhalve artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen. Het relaas mist positieve overtuigingskracht en is ongeloofwaardig. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.3 In C13/3.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) (oud) staat dat indien in de ac-procedure reeds een nader gehoor heeft plaatsgevonden, waarna op inhoudelijke gronden is gebleken dat de asielaanvraag zich niet leende voor afdoening in de ac-procedure, de asielzoeker in de procedure die volgt na doorverwijzing naar de opvangvoorziening in de gelegenheid wordt gesteld om zijn asielmotieven nader toe te lichten en eventuele tegenstrijdigheden te verklaren.
In C14/1.2 Vc (oud) staat dat indien de asielzoeker, nadat hij in het AC is gehoord, om niet-inhoudelijke redenen wordt verwezen naar een opvangvoorziening, hij niet opnieuw wordt gehoord. In dat geval wordt het rapport van nader gehoor dat in het AC is afgenomen (opnieuw) aan betrokkene kenbaar gemaakt middels toezending door de IND. In afwijking van C13/3.3. Vc geldt voor dergelijke gevallen een reactietermijn van zes weken.
2.4 Eiser heeft reeds in de zienswijze en ook in beroep aangevoerd dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige besluitvorming omdat eiser niet aanvullend nader gehoord is nadat hij is doorverwezen naar de oc-procedure en dat verweerder evenmin heeft onderbouwd waarom dit aanvullend nader gehoor achterwege is gelaten.
2.5 Verweerder heeft hier in het bestreden besluit als volgt op gereageerd. Eisers aanvraag is op niet-inhoudelijke gronden naar de oc-procedure verwezen omdat het niet haalbaar was om de aanvraag in de ac-procedure af te wijzen. In dat geval is het niet noodzakelijk om eiser opnieuw te horen.
2.6 Met eiser is de rechtbank van oordeel dat vorenstaande niet kan worden aangemerkt als een deugdelijke motivering. Daarvoor is van belang dat niet zonder meer valt in te zien waarom het niet meer haalbaar was eisers aanvraag af te wijzen in de ac-procedure, nu op het moment van uitreiking van het rapport van nader gehoor nog veertien procesuren beschikbaar waren. Verweerder heeft hierover ook ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen. De beroepsgrond slaagt. Het besluit is op dit punt in strijd met artikel 3:46 Awb genomen.
2.7 Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit ook op andere gronden niet in stand blijven. In dat verband wordt het volgende overwogen.
2.8 In C4/3.6.3 Vc staat onder meer dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen, identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat er sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. In het kader van deze beoordeling worden steeds de volgende vragen beantwoord:
a. Zijn de verklaringen omtrent het betreffende element en het ontbreken van de betreffende documenten consistent en geloofwaardig?
b. Komen deze verklaringen overeen met hetgeen overigens bekend is?
Reisroute
Hetgeen overigens bekend is, betreft bij het ontbreken van documenten inzake de reis: alle informatie die betrekking heeft op reizen naar Nederland (bekende reisroutes, controle op papieren in de landen van herkomst en tijdens de doorreizen naar andere landen, de wijze van reizen, aankomst- en vertrektijden en duur en verloop van de reis op grond van vaar-, vlieg en andere reisschema’s). Hierbij gelden in het bijzonder de volgende aandachtspunten. (…). In het geval dat een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, geeft hij blijk van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen. Verifieerbare elementen zijn bijvoorbeeld: de omschrijving van aankomst in de EU, zoals aankomst met de boot en omschrijving van de haven (na onderzoek blijkt de betreffende boot inderdaad op die route en tijden te varen en klopt de omschrijving van de haven; in geval van een passagierslijst kan gecheckt worden of de vreemdeling inderdaad aanwezig was).
2.9 Eiser heeft ten aanzien van zijn reisroute tijdens het eerste gehoor van 19 maart 2009 onder meer de volgende verklaringen afgelegd.
Ik ben ontsnapt op 24 december 2008. Ik ben toen naar de haven van Conakry gegaan en heb mij daar verstopt. Ik was bang en ben ook niet meer teruggeweest naar huis. Ik heb mij in de haven 4 dagen verstopt en toen kwam er een heel grote boot. Ik ben als verstekeling aan boord gegaan. Dit was op 28 december 2008 en een dag later vertrok de boot. Na 4 dagen werd ik ontdekt door de bemanning. Ik werd naar een andere ruimte gebracht en opgesloten. Ik weet niet hoe lang het was, want nadat ik was opgesloten kon ik dag en nacht niet meer onderscheiden.
Van welk land was de boot?
Dat weet ik niet. De boot was zwart met een gele streep. De romp was zwart en daarboven was die gele streep.
Heeft u de naam gezien van de boot?
Nee. Ik heb ook geen vlag gezien.
U bent in de eerstvolgende haven van boord gegaan?
Ja. Ik kreeg van de man, die Frans sprak, een blauw uniform. Op het haventerrein wees hij hoe ik weg moest gaan.
Wanneer en waar bent u van boord gegaan?
In Rotterdam. Ik ben op dezelfde dag, dat ik mij in Ter Apel heb gemeld, van boord gegaan. Dit was op 12 januari 2009.
Hoe wist u dat u in Rotterdam was?
Ik wist dat pas toen ik op het politiebureau was. Ik wist wel dat ik in een “blank” land was. Omdat ik blanke mensen op het haventerrein zag en ook buiten het terrein veel blanke mensen zag. De bemanning had mij niks gezegd.
2.10 Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het voornemen. Daarin heeft verweerder overwogen dat het niet aannemelijk is dat eiser geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Eiser stelt dat hij per schip van Conakry naar Rotterdam is gereisd maar kan slechts minimale informatie verstrekken over het schip waarmee hij heeft gereisd. Zo weet eiser niet onder welke nationaliteit het schip voer, en ook niet waar het schip heenging. Aangezien eiser de bemanning van het schip heeft gesproken, had hij deze vragen eenvoudig kunnen stellen.
2.11 Gelet op eisers verklaring, dat hij als verstekeling aan boord is gegaan welke verklaring door verweerder niet ongeloofwaardig is geacht, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat het niet aannemelijk is dat eiser geen indicatieve bewijzen van zijn reis kan overleggen. Ten aanzien van eisers verklaringen over zijn reisroute overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft weliswaar terecht vastgesteld dat eiser niet heeft kunnen verklaren onder welke nationaliteit het schip voer en wat de bestemming van het schip was, maar verweerder gaat er naar het oordeel van de rechtbank echter aan voorbij dat eiser uiterlijke kenmerken van het schip heeft gegeven en heeft verklaard in welke haven hij is aangekomen en op welke datum, hetgeen gelet op bovenstaand beleid verifieerbare elementen zijn. Nu verweerder niet eerst is nagegaan of de door eiser verstrekte verifieerbare elementen juist zijn, heeft verweerder ten onrechte het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw tegengeworpen en daarmee tevens ten onrechte het toetsingskader inzake de positieve overtuigingskracht aan de beoordeling van de geloofwaardigheid ten grondslag gelegd.
2.12 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met de artikel 3:2 en 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.13 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2010.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.