ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3361

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/8243 WW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loondagen voor de arbeidsverledeneis van artikel 42 van de WW en de uitleg van het begrip 'gemiddeld' in het Besluit loondagen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering, die hem voor de duur van drie maanden was toegekend. Het Uwv had echter bij de beoordeling van de arbeidsverledeneis, zoals vastgelegd in artikel 42 van de Werkloosheidswet (WW), een onjuiste uitleg gegeven aan de term 'gemiddeld' in het Besluit loondagen. Eiser stelde dat hij voldeed aan de eis van 52 loondagen in de vijf kalenderjaren voorafgaand aan zijn werkloosheid, maar het Uwv had de gewerkte zaterdagen en zondagen niet meegeteld.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv een te beperkte interpretatie had gehanteerd door alleen uit te gaan van vijf loondagen per week. De rechtbank stelde vast dat de uitleg van het begrip 'gemiddeld' in artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen niet correct was toegepast. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv niet in stand kon blijven en verklaarde het beroep van eiser gegrond. Het Uwv werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 874,= werden vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een juiste toepassing van de regelgeving omtrent loondagen en de arbeidsverledeneis in het kader van de WW. De rechtbank heeft duidelijk gemaakt dat de beoordeling van loondagen niet enkel op wekelijkse basis mag plaatsvinden, maar dat ook andere periodes in aanmerking moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/8243 WW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In het geding tussen
[Eiser], wonende te [plaats],
gemachtigde mr. A.N.B. Moons, werkzaam bij FNV KIEM,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
I PROCESVERLOOP
1.1 Bij besluit van 14 juli 2009 heeft verweerder eiser op een daartoe strekkende aanvraag met ingang van 30 juni 2009 voor de duur van drie maanden in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
1.2 Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit van 14 juli 2009 gehandhaafd.
1.3 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 24 november 2009 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 december 2009.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het beroep is behandeld ter zitting van 17 juni 2010. Op 6 juli 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de zaak ter verdere behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer.
1.6 Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 6 september 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A].
II OVERWEGINGEN
2.1 Eiser is laatstelijk op 8 januari 2008 als acteur voor bepaalde tijd in dienst getreden van [B] B.V. In verband met het aflopen van het contract is de arbeidsovereenkomst tussen eiser en zijn werkgever van rechtswege geëindigd met ingang van 29 juni 2009.
2.2 Op 16 juni 2009 heeft eiser zich met een aanvraag tot verweerder gewend om in aanmerking te worden gebracht voor een WW-uitkering.
2.3 Bij besluit van 14 juli 2009 heeft verweerder aan eiser een WW-uitkering met een uitkeringsduur van drie maanden toegekend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, daargelaten het feit dat een E301-formulier ontbreekt, eiser van de vijf kalenderjaren onmiddellijk voor het jaar waarin de eerste werkloosheidsdag ligt, in de jaren 2004 en 2005 niet over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen.
2.4 In beroep voert eiser in hoofdzaak aan dat hij naar zijn mening voor het jaar 2004 wel voldoet aan het vereiste van 52 loondagen omdat hij in dat jaar gedurende 42 dagen in Italië heeft gewerkt en in de rest van dat jaar gedurende 16 dagen in Nederland. Dat brengt, zo meent eiser, het totaal aan gewerkte dagen in 2004 op 58, zodat hij daarmee aan de arbeidsverledeneis van de WW voldoet en in aanmerking komt voor verlenging van de uitkeringsduur WW.
Wettelijk kader
3.1 Artikel 42 van de WW luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De uitkeringsduur is drie maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2. Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in tenminste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar loon te hebben ontvangen,
b. (...) wordt de uitkeringsduur verlengd met een maand voor ieder volledig kalenderjaar dat het arbeidsverleden de duur van drie kalenderjaren overstijgt, met dien verstande dat de totale uitkeringsduur maximaal 38 maanden bedraagt.
3.2 Ingevolge artikel 42a, achtste lid, onder a, van de WW kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen, bedoeld in artikel 42.
3.3 Bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit loondagen Werkloosheidswet en Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: het Besluit loondagen), waarvan artikel 3a, aanhef en onder c, luidt:
Voor de toepassing van artikel 42, tweede lid, onderdeel a, van de WW (...) wordt het aantal dagen waarover de werknemer gemiddeld per werkweek loon heeft genoten, geacht niet meer dan vijf te bedragen.
Motivering
4.1 De rechtbank stelt voorop dat eiser al vanaf 2008 heeft getracht, en tot op heden tevergeefs, een zogeheten E301-formulier te verkrijgen bij het bevoegde Italiaanse orgaan, het Instituto Nazionale Previdenza Sociale in Milaan, ter vaststelling en verificatie van de door hem in Italië gewerkte dagen. Ook de tussenkomst van verweerders Uwv-kantoren te Hengelo en Amsterdam heeft niet tot enig resultaat geleid.
4.2 De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat, voor zover daarvan al in het bestreden besluit sprake zou zijn, aan eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij niet beschikt over het E301-formulier.
4.3 In dit geding is de vraag aan de orde of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de arbeidsverledeneis van artikel 42, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, omdat hij in de vijf aan het begin van zijn werkloosheid voorafgaande kalenderjaren niet in tenminste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen. Aangezien zich in deze zaak geen grensoverschrijdend conflict van communautaire aard voordoet, zal de rechtbank de hier aan de orde zijnde vraag naar nationaal recht, in casu de WW, beoordelen.
4.4 Niet in geschil is dat eiser voor de jaren 2006 tot en met 2008 wèl, en voor het jaar 2005 niet voldoet aan het vereiste van 52 loondagen. Het geschil spitst zich derhalve toe op het kalenderjaar 2004. In dat jaar heeft eiser van 8 maart 2004 tot en met 25 april 2004 in Italië als artiest gewerkt en gedurende die periode van zeven weken, over 42 dagen loon ontvangen. Eiser heeft, zoals hij ook heeft aangetoond, in 2004 tevens op 16 andere dagen hier te lande gewerkt en over die dagen loon ontvangen, zodat hij, in zijn visie, in 2004 over in totaal 42 + 16 = 58 dagen loon heeft ontvangen.
5.1 Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat hij voor de berekening van het aantal loondagen heeft uit te gaan van niet meer dan vijf loondagen per week. Verweerder, die zich daarbij baseert op artikel 3a, onder c, van het krachtens artikel 42a, achtste lid, onder a, van de WW getroffen Besluit loondagen, laat voor de toepassing van de arbeidsverledeneis de door eiser in Italië meer dan vijf per week gewerkte dagen buiten beschouwing, zodat voor het jaar 2004 (7 x 5 = 35 + 16 =) 51 loondagen resteren en eiser derhalve niet voldoet aan het vereiste van 52 loondagen.
5.2 De meest verstrekkende, ter zitting van de rechtbank naar voren gebrachte, beroeps-grond van eiser betreft de onverbindendheid van artikel 3a, onder c, van het Besluit loon-dagen. Eiser is in dat verband van opvatting dat de regelgever met artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen buiten de opdracht van artikel 42a, achtste lid, van de WW is getreden en dat deze bepaling een beperking inhoudt die niet strookt met de strekking van artikel 42a WW, dat juist een gelijkstelling cq uitbreiding van het loondagenbegrip regelt.
5.3 Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat in artikel 42a van de WW voor de toepassing van artikel 42 van de WW niet slechts een gelijkstelling met loondagen is geregeld, maar tevens is voorzien in een uitwerking ter bepaling van het algemene begrip loondagen, dat voorafgaande aan de inwerkingtreding per 1 januari 2006 van de Wet financiering sociale verzekering was neergelegd in de Coördinatiewet Sociale Verzekering. In het licht hiervan ziet de rechtbank niet in dat de wetgever met de vaststelling van het Besluit loondagen is getreden buiten de grenzen van zijn delegatiebevoegdheid als bedoeld in artikel 42a, achtste lid, van de WW, vooral niet, nu ook artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen expliciet melding maakt van artikel 42, tweede lid, onder a, van de WW.
6.1 De beroepsgrond van eiser met betrekking tot de toepassing door verweerder van artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen, slaagt wel. Aan deze bepaling, die het aantal dagen waarover de werknemer gemiddeld per werkweek loon heeft genoten op vijf limiteert, heeft verweerder invulling gegeven door de door eiser per week gewerkte zaterdagen en zondagen niet mee te tellen voor de arbeidsverledeneis. De rechtbank acht deze interpretatie van artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen niet juist.
6.2 Het woord "gemiddeld" in de tekst van artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat in voorkomende gevallen het aantal loondagen dient te worden beoordeeld over een langere gewerkte periode dan een week. Gelet op de tekst van artikel 42, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, was het in dit geval bijvoorbeeld niet onlogisch geweest indien verweerder voor de berekening van het gemiddeld aantal loondagen per week het gehele kalenderjaar 2004 als uitgangspunt had genomen.
6.3 De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat verweerder in het bestreden besluit een uitleg aan de bepaling van artikel 3a, onder c, van het Besluit loondagen heeft gegeven, die niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6.5 Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn vastgesteld op € 874,=. Daarbij zijn 2 punten (€ 437,= per punt) toegekend voor het indienen van een beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 41,= vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 874,= welk bedrag aan eiser moet worden vergoed.
Aldus vastgesteld door mrs. D.A.J. Overdijk, M.J. van den Bergh en G.F. van der Linden-Burgers in tegenwoordigheid van F.P. Krijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.