ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4390

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1956 ABP
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in de kosten voor ziektekostenverzekering van een gewezen beroepsmilitair

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 juli 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een gewezen beroepsmilitair, en de minister van Defensie, die als verweerder optreedt. Eiser verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van zijn ziektekostenverzekering, specifiek met betrekking tot de 'no claim' regeling en het eigen risico. Eiser had een dienstongeval gehad waarbij hij zijn rechterbeen had verloren en was volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hij had een prothese en maakte regelmatig kosten voor onderhoud hiervan. Eiser stelde dat de regeling voor tegemoetkoming in de kosten niet voorzag in de door hem gevraagde vergoeding, en dat hij hierdoor benadeeld werd door de invoering van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser beoordeeld aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Zorgverzekeringswet en de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. De rechtbank concludeerde dat de regeling niet voorziet in een tegemoetkoming voor de door eiser opgevoerde kosten, omdat deze kosten niet specifiek gerelateerd zijn aan zijn invaliditeit, maar ook voor andere verzekerden gelden. De rechtbank oordeelde dat de hardheidsclausule in de regeling niet van toepassing was op de situatie van eiser, aangezien er geen sprake was van ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser had binnen zes weken na verzending van de uitspraak de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 09/1956 ABP
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[betrokkene], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de minister van Defensie, voorheen de staatssecretaris van Defensie (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds), verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij brief van 26 september 2008 heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van een tegemoetkoming in de kosten "no claim" en "eigen risico" voor zijn ziektekostenverzekering. Het ging om een bedrag van € 608,11.
Bij besluit van 27 oktober 2008 heeft verweerder op dat verzoek afwijzend beslist.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 29 november 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 december 2008 heeft verweerder een voorlopige reactie op het bezwaarschrift aan eiser kenbaar gemaakt.
Bij brief van 27 januari 2009 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld. Daarin is aangegeven dat eiser geen prijs stelt op een hoorzitting.
Bij besluit van 4 februari 2009 (verzonden 5 februari 2009) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 17 maart 2009, per fax ontvangen op dezelfde datum, bij de rechtbank beroep ingesteld.
Bij brief van 24 april 2009 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 29 april 2010 op zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde].
Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde, [gemachtigde].
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank staat in dit beroep voor de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is op 23 april 1996 een dienstongeval met een anti-personeelsmijn overkomen, als gevolg waarvan hij zijn rechterbeen heeft verloren. Eiser is volledig arbeidsongeschikt verklaard. Eiser heeft een rechterbeenprothese, waaraan regelmatig onderhoud moet worden verricht ter wille van het behoud van zijn mobiliteit. Deze periodiek terugkerende kosten kon eiser tot 1 januari 1996 geheel verhalen op verweerder.
Met ingang van 1 januari 1996 is het nieuwe zorgverzekeringsstelsel ingevoerd, welke onder meer voorzag in een no claim-regeling. Met ingang van 1 januari 2008 is de no claim vervangen door een eigen risico. Over 2006 en 2007 heeft de ziektekostenverzekeraar van eiser hem vergoedingen voor zorgkosten uitbetaald. Daardoor had eiser geen recht op teruggave van de no claim. Over 2008 heeft eiser voor het onderhoud aan zijn prothese een bedrag van € 120,89 zelf moeten betalen als onderdeel van het eigen risico van € 150,-.
3. Eiser heeft er op gewezen dat de kosten voor onderhoud, reparatie en herstel van zijn beenprothese onvermijdelijk zijn. Zonder deze kosten zou eiser het no claim-bedrag hebben terugontvangen onderscheidenlijk zou het eigen risico niet zijn aangesproken. Deze kosten zijn gemaakt in het kader van een dienstverbandaandoening en werden voorheen geheel vergoed door verweerder. Eiser acht het niet juist dat hij de genoemde kosten thans gedeeltelijk zelf moet dragen en acht zich benadeeld door de invoering van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel.
Eiser heeft verder een beroep gedaan op de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (verder: de regeling). Hij meent dat zijn rechterbeenprothese is aan te merken als een voorziening in de zin van artikel 1 sub c van de regeling en dat de jaarlijks terugkerende onderhoudskosten zijn aan te merken als kosten die eiser in verband met invaliditeit noodzakelijkerwijs moet maken in de zin van artikel 1 sub d van de regeling.
Ingevolge artikel 10a sub b van de regeling heeft eiser recht op een tegemoetkoming in de kosten van een prothese. Een redelijke uitleg van deze bepaling brengt volgens eiser mee dat hieronder mede een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud van een prothese worden verstaan.
Eiser vindt het van hardheid getuigen dat de gevolgen van het nieuwe zorgverzekeringsstelsel, voor zover die samenhangen met het hem overkomen dienstongeval, voor zijn rekening komen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de Zorgverzekeringswet voor alle Nederlanders een nieuw stelsel van ziektekostenverzekering tot stand is gekomen, waarin aanvankelijk in een no claim-regeling en thans in een eigen risico is voorzien. Alle verzekerden die ziektekosten declareren bij hun ziektekostenverzekeraar worden met het vervallen van de no claim onderscheidenlijk het vollopen van het eigen risico geconfronteerd. Het feit dat de door eiser gedeclareerde kosten betrekking hebben op een aandoening waarvoor dienstverband is aanvaard maakt dat niet anders. De wet- en regelgeving voor de vergoeding van kosten voor geneeskundige verzorging van een gewezen beroepsmilitair, waaronder de regeling, voorziet niet in vergoeding van de door eiser opgevoerde bedragen. Alleen de extra kosten die de geïnvalideerde militair maakt uit hoofde van zijn dienstverbandaandoening komen voor vergoeding in aanmerking. Kosten waarmee ook een valide persoon zich in dezelfde situatie geconfronteerd ziet worden niet vergoed.
5. In artikel 1 onder c van de regeling is als voorziening omschreven: het middel dat direct dan wel indirect de nadelige gevolgen van de beperkingen die de betrokkene ten gevolge van zijn invaliditeit ondervindt opheft of vermindert dan wel voorziet in een financiële tegemoetkoming in of een financiële vergoeding van de kosten die daarvan een gevolg zijn.
In artikel 1 onder d van de regeling is als kosten omschreven: de kosten die de betrokkene in verband met invaliditeit noodzakelijkerwijs moet maken en zonder invaliditeit niet of niet in dezelfde mate gemaakt zouden worden.
In artikel 10a, aanhef en onderdeel b onder 2, van de regeling is bepaald dat onder voorzieningen ter zake van de kosten van geneeskundige verzorging worden verstaan: de financiële tegemoetkoming in de kosten van een prothese.
In artikel 20b, tweede lid, van de regeling is bepaald dat de in artikel 10a, onderdeel b, onder 2, bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van een prothese ten hoogste bestaat uit de aanschaffingskosten van de prothese verminderd met aanspraken op vergoedingen zoals een vergoeding van een zorgverzekering of een eventuele vergoeding op grond van de Regeling ziektekosten militairen.
In artikel 11 van de regeling is bepaald dat de betrokkene in bijzondere gevallen in aanmerking kan komen voor een voorziening, verband houdende met zijn invaliditeit, indien hierin niet door een andere regeling wordt voorzien. Van een bijzonder geval is sprake indien niet toekenning van de bijzondere voorziening voor de betrokkene tot kosten zou leiden die redelijkerwijs niet ten laste van hem dienen te komen en bovendien zou leiden tot ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie van de betrokkene.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1 Eiser heeft bij brief van 26 september 2008 verweerder verzocht om een tegemoetkoming in de gemiste no claim over 2006 en 2007 in zijn ziektekostenverzekering alsmede in de hem in 2008 door zijn ziektekostenverzekeraar in rekening gebrachte bedragen aan eigen risico, verband houdend met het jaarlijkse onderhoud en reparatie aan zijn linkerbeenprothese.
Verweerder heeft dit verzoek getoetst aan de van toepassing zijnde wet- en regelgeving (Algemeen militair ambtenarenreglement, Regeling ziektekostenverzekering militairen en Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers). Hij heeft vastgesteld dat het aangehaalde kader van wet- en regelgeving niet voorziet in de door eiser gewenste vergoeding.
In het thans bestreden besluit, dat voor zijn motivering mede verwijst naar verweerders brieven van 5 december 2008 en 21 januari 2009, heeft verweerder zijn motivering aangevuld met enkele nieuwe elementen. Verweerder stelt zich, naast de voor eiser negatief uitgevallen toetsing aan het kader van wet- en regelgeving, op het standpunt dat de no claim onderscheidenlijk het eigen risico in de ziektekostenverzekering geldt voor iedere verzekerde die bij zijn ziekteverzekeraar kosten declareert. Verder heeft verweerder overwogen dat het vergoedingenstelsel voor (gewezen) militairen is geënt op het uitgangspunt dat alleen de "extra kosten" die de geïnvalideerde militair maakt uit hoofde van zijn dienstverbandaandoening voor vergoeding in aanmerking komen. Kosten waarmee ook een valide persoon zich in dezelfde situatie geconfronteerd ziet worden dus niet vergoed. Verweerder meent dat hier geen sprake is van extra kosten die de (gewezen) militair met een dienstverbandaandoening maakt ten opzichte van een niet-geïnvalideerde.
6.2 De rechtbank stelt vast dat de nationale wetgever bij de voorbereiding van de Zorgverzekeringswet aanvankelijk geen regeling heeft getroffen voor het door eiser ervaren nadeel. Vanwege zijn dienstverbandaandoening heeft hij onvermijdbare ziektekosten, bestaande in het jaarlijkse onderhoud en reparatie aan zijn prothese. Als gevolg daarvan worden jaarlijks bij de ziektekostenverzekeraar kosten gedeclareerd, hetgeen leidt tot het niet vergoeden van de no claim (2006 en 2007) onderscheidenlijk tot het gedeeltelijk vollopen van het geldende eigen risico (vanaf 2008). Dit effect doet zich ieder jaar in ieder geval voor bij de groep chronisch zieken en gehandicapten, die jaarlijks voor medicatie en medische behandeling kosten maken. Met de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, die met ingang van 1 januari 2009 in werking is getreden (wet van
29 december 2008, Stb. 2008, 606 en 608), is voorzien in een wettelijke regeling ter tegemoetkoming in dit jaarlijkse financiële nadeel voor althans een deel van deze groep.
Ook niet chronisch zieke of gehandicapte verzekerden worden met dit effect geconfronteerd, indien zij in enig jaar ziektekosten declareren die buiten de in de Zorgverzekeringswet vrijgestelde ziektekosten vallen die niet leiden tot niet-uitbetaling van de no claim onderscheidenlijk verrekening met het eigen risico.
In zoverre gaat het hier om een algemeen effect voor iedere verzekerde krachtens de Zorgverzekeringswet die in enig jaar ziektekosten heeft. Gelet op deze situatie heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de situatie waarin eiser met zijn ziektekosten verkeerde niet wezenlijk afwijkt van die van elke andere verzekerde met ziektekosten.
6.3 Uit de aangehaalde bepalingen van de regeling blijkt dat deze niet voorziet in een tegemoetkoming als door eiser verzocht. De in artikel 10a voorziene tegemoetkoming in de kosten van een prothese beperkt zich blijkens artikel 20b tot ten hoogste de aanschaffingskosten van de prothese. Onderhoud en reparatie komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. De in artikel 11 opgenomen hardheidsclausule ziet niet op eisers situatie, nu gesteld noch gebleken is dat de door eiser opgevoerde kosten (€ 608,11) voor hem hebben geleid tot een ernstige bestaansverschraling of psychische decompensatie. Aan de regeling kan eiser dus geen rechten ontlenen, zodat verweerder het beroep op de regeling op goede gronden heeft afgewezen.
6.4 Tenslotte dient de rechtbank te beoordelen of verweerder naar aanleiding van het verzoek van eiser toepassing had moeten geven aan het bepaalde in artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (verder: AMAR). Ingevolge dit artikel kan verweerder de militair, waaronder mede de gewezen militair is begrepen, schadeloos stellen voor schaden anders dan bedoeld in artikel 26 van het Inkomstenbesluit militairen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het verzoek van eiser geen aanleiding gaf tot toepassing van artikel 115 van het AMAR. Het gaat hier niet om een onbillijkheid van overwegende aard, waarvan de financiële gevolgen in redelijkheid niet voor rekening van eiser konden blijven. Bovendien wijkt zijn situatie, zoals eerder overwogen, niet wezenlijk af die van die van andere verzekerden die ziektekosten maken.
6.5 Gelet op de voorgaande overwegingen moet het beroep ongegrond worden verklaard.
6.6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. A.P.J. Heesen.
De griffier is niet in staat
deze uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op: