ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4411

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/37661
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Chinese vreemdelingen zonder vereiste laissez passer

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 november 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdeling. Eiser, die stelt dat hij geen geldig paspoort meer heeft, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel, dat op 27 oktober 2010 is genomen. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat Chinese vreemdelingen met een geldig paspoort een laissez passer nodig hebben voor uitzetting naar China. De enkele stelling van eiser dat hij zijn paspoort heeft moeten afgeven, is onvoldoende om aan te nemen dat hij niet binnen een redelijke termijn een nieuw paspoort kan verkrijgen. De rechtbank concludeert dat er voldoende zicht is op uitzetting, en dat de vraag of een laissez passer binnen een redelijke termijn kan worden afgegeven niet hoeft te worden beantwoord.

De rechtbank behandelt ook het betoog van eiser dat verweerder met een minder belastend middel dan bewaring had moeten volstaan. De rechtbank stelt dat het aan verweerder is om te beoordelen of de uitzetting met een minder belastend middel kan worden veiliggesteld. Gezien de niet-betwiste gronden voor de maatregel van bewaring, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bewaring noodzakelijk is. De omstandigheden dat eiser op een Belgisch visum naar Europa is gekomen en al lange tijd in Nederland verblijft, leiden niet tot een ander oordeel.

De rechtbank oordeelt dat de toepassing van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en dat er geen aanleiding is om de maatregel op te heffen of te wijzigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft de uitspraak verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr : AWB 10/37661
V-nummer: […]
Inzake: [voorletters en familienaam eiser], eiser,
gemachtigde mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde mr. M.S. Mol.
I Procesverloop
1 Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum en -jaar] en de Chinese nationaliteit te bezitten.
2 Op 29 oktober 2010 is beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van
27 oktober 2010 waarbij eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 november 2010. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig B. Farida-Fong, tolk Mandarijn.
II Overwegingen
1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1.1 Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2010 (LJN: BN4049) stelt eiser dat in de afgelopen drie jaar slechts zeventien laissez passers zijn verstrekt door de Chinese autoriteiten. Volgens eiser is dat een te gering aantal om zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aan te kunnen nemen.
2.1.2 Gesteld noch gebleken is echter dat ten behoeve van Chinese vreemdelingen die over een geldig paspoort beschikken tevens een laissez passer dient te zijn afgegeven alvorens zij kunnen worden uitgezet naar China. De enkele stelling van eiser dat hij niet meer in het bezit is van een paspoort, omdat hij na aankomst in Nederland zijn paspoort aan mensen heeft moeten afgeven, biedt onvoldoende grond om van de juistheid van die stelling uit te gaan. Te minder nu verweerder stelt in het bezit te zijn van een kopie van het paspoort van eiser. Zolang eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet binnen een redelijke termijn alsnog een geldig paspoort kan overleggen, bestaat naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting. Met dat oordeel behoeft de vraag of ten behoeve van eiser binnen een redelijke termijn een laissez passer zal worden afgegeven, geen beantwoording.
2.2.1 Het betoog van eiser dat verweerder met een lichter middel dan bewaring had moeten volstaan, wordt eveneens verworpen.
2.2.2 Voorop moet worden gesteld dat het aan verweerder ter beoordeling voorligt of de uitzetting met een minder belastend middel is veilig te stellen. De rechtbank dient deze beoordeling terughoudend te toetsen. Gelet op de niet-betwiste gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan. De omstandigheden dat eiser op een Belgisch visum naar Europa is gekomen en al lang in Nederland verblijft, leiden niet tot een ander oordeel.
2.3 Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van eiser in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om de opheffing van de maatregel te bevelen of een wijziging van de tenuitvoerlegging daarvan te gelasten.
2.4 Het beroep is ongegrond.
2.5 Er bestaat geen ruimte voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.6 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1 verklaart het beroep ongegrond;
2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J. de Gans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.L. Heins, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 17 november 2010.
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak hoger beroep open. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder d, van de Vw 2000 staat geen afzonderlijk hoger beroep open tegen de beslissing op het verzoek om schadevergoeding. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is één week na verzending van de uitspraak. Bij het beroep¬schrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingen¬zaken, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.
Afschrift verzonden op: