Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 10 / 27669 (voorlopige voorziening)
AWB 10 / 27668 (vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 12 augustus 2010
[naam verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Israëlische nationaliteit, verblijvende in
Uitzetcentrum Schiphol-Oost,
verzoeker / eiser, verder te noemen verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. S.M. Groen, advocaat te Amsterdam,
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Kras, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 2 augustus 2010 aan verzoeker op grond van artikel 13, juncto artikel 5, van de Verordening 562/2006/EG (SGC) de toegang tot Nederland geweigerd.
1.2 Verzoeker heeft op 6 augustus 2010 tegen de toegangsweigering een administratief beroepschrift ingediend. Op 5 augustus 2010 heeft verzoeker gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het administratief beroep is beslist.
1.3 De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft bij besluit van 2 augustus 2010 aan verzoeker op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
1.4 Verzoeker heeft op 5 augustus 2010 tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
1.5 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2010. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 5, eerste lid, SGC, voor zover hier van belang, gelden voor onderdanen van derde landen de volgende toegangsvoorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, per periode van zes maanden:
d. niet met het oog op weigering in het Schengeninformatiesysteem (van de tweede generatie) (SIS) gesignaleerd zijn.
2.3 In artikel 13, eerste lid, van de SGC is, voor zover hier van belang, bepaald dat, indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten wordt geweigerd.
2.4 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker heeft een huwelijksakte overgelegd van [land] waaruit blijkt dat hij is getrouwd met [naam], geboren op [geboortedatum]. De echtgenote heeft aangetoond de Spaanse nationaliteit te hebben. Verzoeker is gesignaleerd in het SIS door Duitsland. Verzoeker is op 2 augustus 2010 vanuit Lima, Peru op Schiphol aangekomen. Op het moment dat verzoeker op Schiphol aankwam, was zijn echtgenote vanuit Nederland naar Hongarije gereisd.
2.5 De Koninklijke Marechaussee heeft verzoeker de toegang geweigerd op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, SGC, omdat verzoeker in het SIS is gesignaleerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of verzoeker op goede grond de toegang tot het grondgebied van Nederland is geweigerd. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Hierbij is het volgende van belang.
2.7 Op grond van artikel 3, aanhef en onder a, SGC is de verordening van toepassing op iedereen die de binnen- of buitengrenzen van de lidstaten overschrijdt, onverminderd de rechten van personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen.
2.8 Gelet op het feit dat verzoeker is gehuwd met een onderdaan van Spanje, en derhalve burger van de Unie, is hij op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68, en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG, en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn) aan te merken als familielid van een burger van de Unie.
2.9 Verzoeker heeft bij zijn aankomst op Schiphol verklaard dat zijn echtgenote alvast naar Hongarije is gevlogen en dat hij ook naar Hongarije zal reizen. Verzoeker verklaarde met de trein te zullen gaan, maar dit nog te zullen bedenken. Verzoekers bedoeling was om samen met zijn echtgenote in Hongarije een festival bij te wonen.
2.10 Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de richtlijn hebben burgers van de Unie het recht gedurende maximaal drie maanden op het grondgebied van een andere lidstaat te verblijven zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de verplichting in het bezit te zijn van een geldig paspoort. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat het eerste lid eveneens van toepassing is ten aanzien van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die de burger van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen, en in het bezit zijn van een geldig paspoort.
2.11 Gelet op de bepaling in artikel 6, tweede lid, van de richtlijn is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker rechten kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht, in ieder geval vanaf het moment dat zijn echtgenote zich op 2 augustus 2010 bij hem voegde, maar ook al ten tijde van zijn aankomst op Schiphol, nu niet in geschil is dat verzoeker de intentie had om zich in Hongarije bij zijn echtgenote te voegen, hetgeen de toegangsweigering heeft belet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Koninklijke Marechaussee verzoeker derhalve ten onrechte de toegang geweigerd.
2.12 De voorzieningenrechter zal een voorlopige voorziening treffen.
2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.14 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
Het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.15 Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
2.16 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.17 Na hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat het er vooralsnog voor moet worden gehouden dat aan verzoeker de toegang ten onrechte is geweigerd. Derhalve moet het er voor worden gehouden dat eiser ten onrechte de maatregel ex artikel 6 Vw is opgelegd.
2.18 De rechtbank zal het beroep met toepassing van artikel 94, vierde lid, Vw gegrond verklaren en de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevelen met ingang van 12 augustus 2010.
2.19 De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 2 augustus 2010 onrechtmatig. De rechtbank zal aan eiser daarom met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van de vreemdeling in Uitzetcentrum Schiphol-Oost wordt een schadevergoeding van € 50,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van de vreemdeling daarom op € 550,- (11 dagen in Uitzetcentrum Schiphol-Oost).
2.20 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 437,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter:
3.1 verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het administratief beroep heeft beslist;
3.2 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan verzoeker;
3.3 draagt verweerder op € 150,- te betalen aan verzoeker als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
De rechtbank:
3.4 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 12 augustus 2010;
3.5 draagt verweerder op € 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro) als schadevergoeding aan eiser te betalen;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 437,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, tevens voorzieningenrechter en op 12 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 550,-. Aldus gedaan op 12 augustus 2010, door mr. B.M.A. Bataille, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze het beroep tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Voor het overige staat geen gewoon rechtsmiddel open.