ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4543

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/44822
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Afghaanse vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 november 2010, met zaaknummer AWB 09/44822, werd de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, een Afghaanse vreemdeling, had op 25 januari 2009 een aanvraag ingediend, die op 16 november 2009 door de minister voor Immigratie en Asiel was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig was. De gemachtigde van de minister kon tijdens de zitting geen overtuigende argumenten aanvoeren om het standpunt te onderbouwen dat eiser en zijn familie niet naar hun oorspronkelijke woonplaats in Afghanistan waren teruggekeerd. De rechtbank stelde vast dat de minister niet had aangetoond dat het standpunt gebaseerd was op objectieve bronnen of eerdere onderzoeken naar vergelijkbare asielzoekers. Dit gebrek aan onderbouwing leidde de rechtbank tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag niet in stand kon blijven.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 874,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de minister om de geloofwaardigheid van asielverhalen zorgvuldig te beoordelen, en dat deze beoordeling slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. De rechtbank concludeerde dat de minister niet in redelijkheid kon stellen dat het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht had, en dat de afwijzing van de aanvraag derhalve vernietigd moest worden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaksnummer: AWB 09/44822 BEPTDN S6
Uitspraak van de rechtbank van 18 november 2010
inzake:
[...],
geboren 1992,
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiser,
gemachtigde: mr. J.G. Brands, advocaat te Groningen,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. H. Nobel , ambtenaar bij de IND.
Procesverloop
Op 25 januari 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij besluit van 16 november 2009 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Daarnaast heeft verweerder besloten aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
Bij beroepschrift van 3 december 2009 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 7 oktober 2010. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Motivering
In geschil is de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000.
Verweerder heeft de aanvraag mede op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 afgewezen, omdat eiser ter staving van zijn aanvraag toerekenbaar geen identiteitspapieren heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Verweerder meent voorts dat eiser volstrekt onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd en dat eiser verklaringen heeft afgelegd die niet overeenkomen met de informatie in het ambtsbericht. Daarom gaat van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uit. Samengevat heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat verweerder de verklaringen van eiser als niet aannemelijk heeft beoordeeld.
Eiser komt volgens verweerder ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, omdat eiser heeft verklaard dat zijn moeder in Afghanistan verblijft.
Volgens vaste jurisprudentie behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die beoordeling slechts terughoudend door de rechter worden getoetst.
De rechtbank stelt vast dat van de zijde van eiser niet is bestreden dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij toerekenbaar geen identiteitsdocument, de zogenoemde Taskara, heeft overgelegd.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag de volgende verklaringen afgelegd. De vader van eiser heeft samengewerkt met de Taliban. Hij heeft dorpsbewoners verraden en dorpsbewoners zijn door de Taliban gedood. In 2000, op het moment dat de macht van de Taliban aan het afnemen was, is de familie van eiser uit Afghanistan vertrokken en naar Iran verhuisd, om represailles te voorkomen. In 2008 is de familie door de Iraanse autoriteiten naar Afghanistan uitgezet. De familie van eiser is teruggekeerd naar de oorspronkelijke woonplaats. Op een avond is de vader van eiser door zijn vijanden mishandeld, meegenomen en vervolgens niet weer teruggekeerd. Drie maanden nadat eiser in juni 2008 met een motorfiets is aangereden door de vijanden van zijn vader en er in het dorp werd gezegd dat ze eiser, als oudste zoon, niet met rust zouden laten, heeft eiser zijn land verlaten.
In een uitspraak van 23 januari 2003 (JV 2003/103) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat verweerder de geloofwaardigheid van het asielrelaas beoordeelt op basis van uitvoerige gehoren en van vergelijking van het relaas met al datgene, wat hij over de situatie in het land van herkomst weet uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen en wat hij eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere asielzoekers in een vergelijkbare situatie.
Verweerder acht het relaas van eiser ongeloofwaardig, omdat, indien de gestelde problemen in de oorspronkelijke woonplaats van eisers familie in Afghanistan zich in 2000 daadwerkelijk hebben voorgedaan, het dan onaannemelijk is dat eiser en zijn familie in 2008 naar die plaats zijn teruggekeerd. Verder is het relaas volgens verweerder ongeloofwaardig, omdat de verklaring van eiser dat de macht van de Taliban in 2000 aan het afbrokkelen was, niet overeenkomt met de informatie uit het ambtsbericht waaruit volgt dat de Taliban pas in oktober 2001 is verdreven uit het gebied waar eiser woonde.
Volgens eiser is het juist normaal om terug te keren naar de oorspronkelijke woonplaats; zijn familie kon nergens anders naartoe. Verder meent eiser dat zijn verklaringen niet tegenstrijdig zijn met de informatie uit het ambtsbericht.
De rechtbank overweegt het volgende.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag of het standpunt van verweerder, dat het niet aannemelijk is dat eiser en zijn familie naar de oorspronkelijke woonplaats zijn teruggekeerd, is gebaseerd op een vergelijking met al datgene wat bekend is over Afghanistan uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen. Evenmin heeft de gemachtigde van verweerder kunnen aangeven of verweerders standpunt is gebaseerd op wat verweerder eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehoren van andere asielzoekers in een vergelijkbare situatie. Ter zitting heeft verweerder voorts verklaard dat bij verweerder niet bekend is of, en zo ja, hoe vaak het voorkomt dat een familie, nadat zij is uitgezet, bij terugkeer in het land van herkomst zich niet opnieuw vestigt in haar oorspronkelijke woonplaats waarvandaan zij gevlucht is, maar elders gaat wonen. Volgens verweerder gaat het tegen alle logica in dat de familie van eiser is teruggekeerd naar de oorspronkelijke woonplaats waar zich de gestelde problemen zouden hebben voorgedaan. Op grond waarvan dat onlogisch is, kon verweerder ter zitting niet nader motiveren. Het standpunt van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre dan ook onvoldoende gemotiveerd.
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat de verklaring van eiser dat de macht van de Taliban in 2000 aan het afbrokkelen was, niet overeenkomt met de informatie uit het ambtsbericht waaruit volgt dat de Taliban pas in oktober 2001 is verdreven, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit argument niet doorslaggevend is voor het oordeel dat het relaas niet geloofwaardig is. Het is een bijkomend en minder sterk argument. Afgezien daarvan is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Immers, de omstandigheid dat de Taliban in oktober 2001 is verdreven uit het gebied waar eiser woonde, sluit niet uit dat voorafgaand daaraan de macht van de Taliban aan het afbrokkelen was.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas een positieve overtuigingskracht ontbeert en dat daarom geen geloof wordt gehecht aan de verklaringen van eiser.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Hetgeen verder is aangevoerd behoeft – gelet op het vorenoverwogene – geen bespreking.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding.
Beslissing
De rechtbank
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door mr. M. Buikema, griffier.
mr. M. Buikema mr. N.A. Vlietstra
In het openbaar uitgesproken op 18 november 2010.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000.
afschrift verzonden op: