Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 377940 / KG ZA 10-1276
Vonnis in kort geding van 17 november 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LOMMERIJK B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. J. Hemelaar te Leiden,
DE ONTVANGER DER BELASTINGEN VAN HAAGLANDEN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
in persoon verschenen (gemachtigde mr. A. van Herk).
Partijen zullen hierna worden aangeduid als "Lommerijk" en "de Ontvanger".
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 november 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij de aangifte vennootschapsbelasting over 2006 heeft Lommerijk "carry backbeschikkingen" aangevraagd voor wat betreft de vennootschapsbelastingen over 2002/2003, 2004 en 2005. Die aangifte is door Ontvanger ontvangen op 29 februari 2008.
1.2. Na verkregen toestemming van de voorzieningenrechter van deze rechtbank hebben de Stichting Huisvesting Alleenstaanden en Meerpersoonshuishoudens te 's-Gravenhage en vier andere stichtingen op 29 april 2008 conservatoir beslag laten leggen onder de Ontvanger ten laste van - onder meer - Lommerijk.
1.3. Naar aanleiding van die beslaglegging heeft de Ontvanger voor wat betreft Lommerijk op 6 augustus 2008 als volgt verklaard:
"dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar een rechtsverhouding bestaat, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen of nu heeft te vorderen. Deze rechtsverhouding betreft:
- dat onbekend is of er een recht bestaat daar er over de getroffen tijdvakken nog geen aangifte omzetbelasting is ingediend. Terzake van overige belastingmiddelen bestaat geen recht op teruggave.
- Dat onbekend is of er een recht op teruggaaf bestaat daar er over de getroffen tijdvakken nog geen aangifte vennootschapsbelasting is ingediend. Terzake van overige belastingmiddelen bestaat geen recht op teruggave."
1.4. Op 11 april 2009 heeft de Ontvanger een drietal carry backbeschikkingen gegeven ten behoeve van Lommerijk, waarbij het door Lommerijk over 2006 geleden verlies wordt teruggewenteld over de (winstgevende) jaren 2002/2003, 2004 en 2005. Ingevolge die beschikkingen had Lommerijk recht op teruggave van een totaalbedrag van € 272.435,-- (over 2002/2003: € 166.720,--, over 2004: € 73.627,-- en over 2005: € 32.088,--).
1.5. Op 17 februari 2010 heeft de Ontvanger - bij wijze van correctie van de hiervoor vermelde verklaring - als volgt verklaard naar aanleiding van de beslaglegging op 29 april 2008:
"dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar een rechtsverhouding bestaat, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen of nu heeft te vorderen. Deze rechtsverhouding betreft:
Dat onbekend is of er een recht bestaat daar er over de getroffen tijdvak nog geen aangifte omzetbelasting is ingediend.
Terzake van overige belastingmiddelen bestaat geen recht op teruggave.
De aangifte vennootschapsbelasting 2006 is binnengekomen op 29 februari 2008.
Uit deze aangifte volgt een carry back met jaar september 2002-december 2003 en heel 2004 en 2005
De aangifte vennootschapsbelasting 2007 is binnengekomen 16-07-2009 en de aangifte van 2008 is binnengekomen 18-01-2010"
1.6. Noch de verklaring van de Ontvanger van 6 augustus 2008 noch die van 17 februari 2010 is betwist op de voet van het bepaalde in artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ("Rv").
2.1. Lommerijk vordert - zakelijk weergegeven - de Ontvanger te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 274.435,--, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
2.2. Samengevat voert Lommerijk daartoe het volgende aan.
Anders dan de Ontvanger beweert, zijn de vorderingen van Lommerijk op de Ontvanger uit hoofde van de drie carry backbeschikkingen niet getroffen door het op 29 april 2008 gelegde conservatoire derdenbeslag ten laste van Lommerijk. De Ontvanger weigert dan ook ten onrechte over te gaan tot uitbetaling van het daarmee gemoeide totaalbedrag van € 272.435,--. Door die weigerachtige houding van de Ontvanger raakt Lommerijk in liquiditeitsproblemen; haar faillissement dreigt. Aldus handelt de Ontvanger onrechtmatig. De kosten verbonden aan de door/namens Lommerijk verrichte buitengerechtelijke incassoactiviteiten moeten worden begroot op € 2.000,--.
2.3. De Ontvanger heeft de vordering van Lommerijk gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal zijn verweer hierna worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Alvorens over te gaan tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
De vordering van Lommerijk betreft een geldvordering. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien daarvan in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is - hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen - maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden.
3.2. Het beroep van de Ontvanger op de afwezigheid van het spoedeisende belang wordt verworpen. In de stellingen van Lommerijk, in het bijzonder die betreffende haar liquiditeitspositie, ligt het vereiste spoedeisende belang besloten.
3.3. Kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of de vorderingen van Lommerijk uit hoofde van de drie carry backbeschikkingen van 11 april 2009 zijn getroffen door het op 29 april 2008 gelegde conservatoire derdenbeslag. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
3.4. Allereerst is van belang dat het de Ontvanger vrijstond zijn aanvankelijke, op 6 augustus 2008 afgelegde, verklaring te corrigeren door middel van zijn verklaring van 17 februari 2010, mede nu gesteld noch gebleken is dat de Ontvanger daarmee onrechtmatig handelde dan wel zijn recht daartoe had verwerkt (HR 30-11-2001, NJ 2002, 419). Dat betekent dat de gecorrigeerde verklaring - waarin de carry backvorderingen uitdrukkelijk zijn opgenomen - als uitgangspunt heeft te gelden.
3.5. Blijkens het beslagexploot is beslag gelegd op "alle gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die de derde-beslagene onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, onder zijn/haar berusting heeft en/of mocht krijgen". Voor zover Lommerijk heeft willen aanvoeren dat daarmee niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 479 Rv (haar stellingen zijn dienaangaande namelijk niet eenduidig, waar zij in de dagvaarding onder 25 aangeeft een dergelijke stelling niet te hebben betrokken, terwijl zij dat onder 29 in de dagvaarding en onder 8 in haar pleitnotities juist wel doet), kan de voorzieningenrechter haar daarin niet volgen. De in bedoeld artikel neergelegde verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren, maar enkel de taak van de Staat (lees: de Ontvanger) te verlichten. De Staat moet in de gelegenheid worden gesteld met zo weinig mogelijk moeite te achterhalen uit welken hoofde hij gelden of goederen verschuldigd is aan de schuldenaar (in casu: Lommerijk). Gelet op de door de Ontvanger afgelegde verklaringen - zowel de aanvankelijke als de gecorrigeerde - moet worden aangenomen dat wat dat betreft het beslagexploot hem geen problemen opleverde. Bovendien is aan het niet-nakomen van de specificatieplicht niet de sanctie van nietigheid verbonden.
3.6. Lommerijk heeft ultimo februari 2008 aangifte gedaan voor de vennootschapsbelasting over 2006. Daarbij heeft zij verzocht om carry backbeschikkingen voor wat betreft de vennootschapsbelastingen over 2002/2003, 2004 en 2005. Vervolgens is op 29 april 2008 het hier aan de orde zijnde derdenbeslag gelegd. Gelet op de omschrijving van de goederen waarop beslag werd gelegd, werden daarmee ook de (mogelijke) vorderingen van Lommerijk uit hoofde van de carry backbeschikkingen getroffen. Deze waren immers zo'n drie maanden vóór de beslaglegging aangevraagd, terwijl er (ernstig) rekening mee moest worden gehouden dat die beschikkingen tot teruggaveverplichtingen van de Ontvanger jegens Lommerijk zouden kunnen leiden. Lommerijk vroeg die beschikkingen immers aan om het door haar over 2006 geleden verlies terug te wentelen over de winstgevende jaren 2002/2003, 2004 en 2005. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat de betreffende vorderingen van Lommerijk voortvloeien uit een rechtsverhouding die al bestond op het moment van beslaglegging. Dat nog niet (voor 100%) vaststond dat uit de carry backaanvragen ook daadwerkelijk vorderingen ten gunste van Lommerijk zouden ontstaan, maakt dat niet anders. Het gaat er om dat daaruit vorderingen kunnen voortvloeien.
3.7. De Ontvanger heeft derhalve op goede gronden de vorderingen van Lommerijk krachtens de carry backbeschikkingen opgenomen in zijn verklaring en weigert dus terecht tot uitbetaling van het bedrag ad € 272.435,-- aan Lommerijk over te gaan. De vordering van Lommerijk zal dan ook worden afgewezen.
3.8. Lommerijk zal - als de in het ongelijk gestelde partij - worden veroordeeld in de proceskosten.
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt Lommerijk in de kosten van dit geding, tot op dit vonnis aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 3.490,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.