Parketnummers: 09/607875-10 en 09/525389-07 (vordering tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 22 november 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum] 1985,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans preventief gehecht in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y.C. Bours en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2010 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven ter beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal heeft gestoken in de (onder)buik, althans het lichaam, van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 20 juli 2010 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de (onder)buik, althans het lichaam, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 20 juli 2010 te Hillegom opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal, in de (onder)buik, althans het lichaam heeft gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) van het leven te beroven - subsidiair hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - door met een mes in zijn lichaam te steken. Meer subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat verdachte van het hem primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een of meerdere malen in de buik van het slachtoffer heeft gestoken ontbreekt. Verdachte ontkent immers het slachtoffer te hebben gestoken en van alle gehoorde getuigen verklaart alleen het slachtoffer dat verdachte daadwerkelijk heeft gestoken. Bij de lezing van het slachtoffer moeten echter vraagtekens worden gezet, onder meer omdat het slachtoffer bij de politie zwijgt over zijn eigen rol bij de vechtpartij. Een medische verklaring, dat het letsel van het slachtoffer een steekwond betreft, ontbreekt in het dossier.
Indien de rechtbank het tenlastegelegde steken wel bewezen acht, verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van het onderdeel "opzettelijk", nu verdachte niet "willens en wetens" heeft gestoken. De opzet van verdachte, ook in de zin van voorwaardelijk opzet, was niet gericht op het om het leven brengen van, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer]. Er zijn - anders dan de verklaring van het slachtoffer - geen bewijsmiddelen waaruit een dergelijk opzet bij verdachte blijkt. Verdachte had ruzie met een vriend. [slachtoffer] is tussen beiden komen staan en heeft zich met de ruzie bemoeid. Verdachte had op dat moment het, even daarvoor door hem bij het vissen gebruikte, mes nog in zijn handen, maar was zich hiervan in het geheel niet bewust. [slachtoffer] is begonnen met verdachte te slaan en vervolgens te schoppen. Bij dit schoppen is [slachtoffer] kennelijk door het mes geraakt. Verdachte heeft [slachtoffer] niet willen steken en heeft in eerste instantie ook niet doorgehad dat het mes [slachtoffer] geraakt had. Uitgaande van voorwaardelijk opzet heeft verdachte zich volgens de verdediging uitsluitend schuldig gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde. Immers, zo stelt de verdediging, als je een mes vast hebt tijdens een gevecht, dan accepteer je dat je daarmee letsel kunt toebrengen aan de ander.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier stelt de rechtbank omtrent de feitelijke toedracht het volgende vast.1*
Op 20 juli 2010 heeft verdachte in Hillegom in het park genaamd De Belt een woordenwisseling gehad met [A], bijgenaamd [A]. Na afloop van deze ruzie is verdachte op [B] afgelopen, waarna een ruzie tussen verdachte en [B] ontstond.2* Gedurende beide confrontaties heeft verdachte een mes, waarvan het mesdeel en het lemmet uitgeklapt in totaal 20 cm lang was3*, in zijn handen gehouden. Vervolgens kwam de voor verdachte onbekende aangever, [slachtoffer], tussenbeide staan. Verdachte zei dat aangever zich er niet mee moest bemoeien. Vervolgens is er een ruzie tussen verdachte en aangever ontstaan, resulterend in een handgemeen. Daarbij heeft verdachte op een gegeven moment met voornoemd mes aangever in zijn buik geraakt. De verklaringen van verdachte en aangever lopen tot zover niet uiteen.4*
Aangever voelde hierna pijn en nattigheid en zag bloed.5* Ook verschillende getuigen hebben verklaard vervolgens een wond of snee te hebben gezien op of in de buik van aangever.6* Enige tijd later is aangever naar de Spoedeisende Hulp van het Spaarne Ziekenhuis te Hoofddorp gegaan, alwaar een verbalisant van regiopolitie Kennemerland, in opdracht van de meldkamer, aangever heeft bezocht en heeft geconstateerd dat er bloedvlekken op de witte broek van aangever zaten.7*
Opzet op de dood van [slachtoffer]?
Op grond van het voorgaande staat vast dat verdachte een mes in zijn handen heeft gehouden en is blijven houden, terwijl er een handgemeen met [slachtoffer] was ontstaan. Blijkens zijn verklaring ter terechtzitting heeft verdachte het mes onafgebroken op korte afstand van [slachtoffer] in zijn hand gehouden en bovendien, ter afwering, mogelijk schuin naar voren (en dus gericht op het lichaam van deze [slachtoffer]), terwijl hij door deze [slachtoffer] agressief werd benaderd.8* Op enig moment is [slachtoffer] door dit mes in de buik geraakt, als gevolg waarvan hij een wond in de buik heeft opgelopen aan de linkerkant bij zijn lies9*. Het aldus hanteren van het mes door verdachte onder dergelijke omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank als "steken" zoals opgenomen in de tenlastelegging worden aangemerkt, nu als een gevolg van deze handelwijze het mes het lichaam van [slachtoffer] (gedeeltelijk) heeft doorboord. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook bewezen worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] in de buik heeft gestoken.
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag is echter tevens nodig dat verdachte daarbij de opzet had om [slachtoffer] om het leven te brengen. Dienaangaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in elk geval nimmer het oogmerk - "de bedoeling" - heeft gehad [slachtoffer] te doden. De vraag die dan vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte heeft gehandeld met voorwaardelijk opzet, dat wil zeggen of hij willens en wetens de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] tijdens hun handgemeen door het mes dat verdachte in zijn hand hield dodelijk gewond zou raken, heeft aanvaard.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verdachte liep al enige tijd met het opengeklapte mes rond, terwijl er sprake was van een conflictueuze sfeer. Gedurende de twee confrontaties die reeds hadden plaatsgevonden, had verdachte het mes eveneens opengeklapt in zijn handen, ondanks het feit dat hij in ieder geval tijdens de confrontatie met [B] aan hem een klap heeft uitgedeeld. Ook nadat de ruzie met [slachtoffer] was ontstaan, heeft verdachte het mes niet weggegooid of weggestopt. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte, zoals door hem gesteld, zich ten tijde van het conflict met [slachtoffer] niet (meer) bewust is geweest van het feit dat hij het mes, opengeklapt, in zijn hand had.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in de buik, door de nabijheid van vitale organen, dusdanig letsel en bloedverlies kan veroorzaken dat een aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Ook verdachte moet zich daarom bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat dergelijk letsel zou ontstaan.
Ook als wordt uitgegaan van de lezing van verdachte dat hij [slachtoffer] niet bewust heeft gestoken, is de rechtbank van oordeel dat gezien het feit dat verdachte zijn mes niet heeft weggeborgen maar het opengeklapt in zijn hand heeft gehouden en is blijven houden, en gezien de wijze waarop verdachte blijkens zijn verklaring ter terechtzitting10* het mes heeft gehanteerd, dat hij in de omstandigheden van het geval willens en wetens zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het mes aangever zou raken en wel zodanig dat daaruit dodelijk letsel zou kunnen voortvloeien. De hiervoor omschreven handelingen zijn dan ook te definiëren als uitvoeringshandelingen van doodslag. Gelet hierop staan de verklaring van verdachte dat hij niet heeft gestoken en het feit, dat er naast aangever geen getuigen zijn die verdachte hebben zien steken of stekende bewegingen hebben zien maken, niet in de weg aan het aannemen van voorwaardelijke opzet. Naar zijn verschijningsvorm levert het vorenstaande aldus een poging tot doodslag op, niet tegenstaande de verklaring van verdachte dat het niet zijn bedoeling is geweest [slachtoffer] te steken. Eén en ander leidt tot de volgende bewezenverklaring.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 20 juli 2010 te Hillegom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes éénmaal heeft gestoken in de (onder)buik van de zich in zijn, verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Indien verdachte niet zal worden vrijgesproken, heeft de verdediging verzocht om in ieder geval een groot voorwaardelijk deel op te nemen, mede gelet op het feit dat verdachte reeds bijna 4 maanden vast heeft gezeten alsmede de op dit moment nog aanwezige perspectieven voor wat betreft werk, een onderkomen, en de steun van zijn vriendin en schoonfamilie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Voorts heeft de rechtbank gelet op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit zoals de rechtbank dit heeft gekwalificeerd, overweegt de rechtbank dat een gevangenisstraf van 24 maanden, zoals gevorderd door de officier van justitie, in beginsel op zijn plaats is. Verdachte heeft zich in juridische zin immers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door [slachtoffer] met een mes in zijn buik te steken. De omstandigheid dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt of ernstiger gewond is geraakt is een gelukkige, die niet aan verdachte te danken is.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding de strafmaat aanzienlijk te minderen in het licht van de volgende omstandigheden. Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte niet de intentie had aangever met het mes te steken. Mogelijk dat aangever, zoals verdachte consistent heeft verklaard, in het mes is 'gelopen'. Naar het oordeel van de rechtbank kleurt dit de ernst van het feit in hoge mate. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat duidelijk is geworden dat verdachte niet zelf de confrontatie met aangever heeft gezocht. Ten slotte is van belang dat aangever, nadat zijn aangifte was opgenomen, zich onvindbaar heeft gehouden voor de politie. Dit heeft tot gevolg dat de ernst van de door hem opgelopen verwonding niet kan worden vastgesteld. Vast staat echter wel dat aangever pas enkele uren na het oplopen van de verwonding naar het ziekenhuis is gegaan, alwaar een verbalisant van de politie hem heeft bezocht en gesproken. Van een (direct) levensbedreigende situatie lijkt aldus geen sprake te zijn geweest.
Wat betreft de ernst van het feit heeft de rechtbank wel in aanmerking genomen dat een in het openbaar gepleegd geweldsdelict beangstigend is voor de directe omstanders, waaronder in dit geval ook minderjarigen, die er ongewild getuige van zijn. Bovendien bevestigen en versterken dergelijke geweldsdelicten de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid.
Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank voorts termen aanwezig een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Blijkens het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie is verdachte al meermalen veroordeeld voor (onder meer) geweldsdelicten. De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte oprecht lijkt in zijn voornemen zijn leven te beteren. Verdachte heeft immers ter terechtzitting een aan hem gerichte brief van [X]overgelegd, bevattende een intentieverklaring verdachte in dienst te nemen als hekwerkmonteur, vanaf het moment dat hij vrijkomt. Voorts heeft verdachtes schoonfamilie zich bereid verklaard verdachte in huis te nemen. Daarnaast is door de schoonfamilie van verdachte ordening gebracht in zijn financiën, zodat verdachte thans inzicht heeft in zijn schulden en kan gaan werken aan het aflossen daarvan. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte lijkt te erkennen dat hij ten aanzien van de bij hem bestaande verslavingsproblematiek professionele hulp nodig heeft, zoals ook blijkt uit het over verdachte uitgebrachte Reclasseringsrapport d.d. 13 september 2010, en bereid is hiervoor behandeling te ondergaan bij de Brijder verslavingszorg. De rechtbank acht gelet op de aard van het delict, in navolging van de reclassering, tevens opnieuw een behandeling gericht op het regulieren van zijn agressie geïndiceerd. Een dergelijke behandeling zou kunnen plaatsvinden bij de Waag.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
8. De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft de teruggave van de van aangever in beslaggenomen voorwerpen, zijnde een boxershort, een zwart shirt en een witte korte broek verzocht. De rechtbank ziet geen reden om de in beslag genomen goederen niet te retourneren en beveelt dat de goederen op de beslaglijst aan de rechthebbende, te weten aangever [slachtoffer], worden geretourneerd.
9. De vordering tenuitvoerlegging
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de bij vonnis van 24 november 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 weken ten uitvoer te leggen.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het van belang is dat verdachte behandeling ondergaat op verschillende zorggebieden. Met het oog hierop heeft de verdediging verzocht een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht. In dit kader heeft de verdediging verzocht de proeftijd van voornoemde vordering van de officier van justitie te verlengen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat verdachte de algemene voorwaarde van het vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 24 november 2008 niet heeft nageleefd. Hij heeft zich immers voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank acht daarmee termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 20 oktober 2010 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij dat onherroepelijk geworden vonnis. Van omstandigheden om van toewijzing af te zien is naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet (voldoende) gebleken.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 (acht) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aanbiedt, alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, ook als dit inhoudt een behandeling bij de Waag en de Brijder Verslavingszorg, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de teruggave aan [slachtoffer] van de op de beslaglijst onder 1, 2 en 3 genummerde voorwerpen, te weten:
- 1 boxershort;
- 1 zwart shirt;
- 1 witte korte broek;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 24 november 2008, gewezen onder parketnummer 09/525389-07, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) WEKEN.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P. Poustochkine, voorzitter,
M. Harms en R. van Zeijst-Repelaer van Driel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2010.
1* Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde (opsporings)ambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde pagina's betreft dit pagina's van het doorgenummerde (blz. 1 t/m 89) proces-verbaal van de politie Hollands Midden met het dossiernummer 2010112581, met bijlagen.
2* Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 81; proces-verbaal van bevindingen, blz. 41; proces-verbaal verhoor getuige [1], blz. 43.
3* Proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 26 juli 2010, blz. 81; Proces-verbaal aangifte, d.d. 21 juli 2010, blz. 27.
4* Verklaring verdachte bij de rechter-commissaris (inbewaringstelling) d.d. 28 juli 2010, punt 3; Proces-verbaal aangifte, d.d. 21 juli 2010, blz. 27.
5* Proces-verbaal aangifte, d.d. 21 juli 2010, blz. 27.
6* Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 juli 2010, blz. 31; proces-verbaal verhoor getuige [2] d.d. 20 juli 2010, blz. 37; proces-verbaal van verhoor getuige [1], d.d. 26 juli 2010, blz. 44.
7* Proces-verbaal aangifte, d.d. 21 juli 2010, blz. 27; proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 juli 2010, blz. 33-34.
8* Verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 8 november 2010.
9* Proces-verbaal aangifte, blz. 28.
10* Verklaring verdachte ter terechtzitting, d.d. 8 november 2010.