Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 41370
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 november 2010
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Beverwijk,
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 15 februari 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 16 oktober 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder nader te laten reageren op de door eiser in beroep overgelegde stukken en aangevoerde gronden. Verweerder heeft bij brief van 31 augustus 2010 gereageerd. Eiser heeft bij brief van 17 september 2010 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 27 september 2010, met voorafgaande toestemming van partijen, het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting.
2.1 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser had een vriend, genaamd [naam vriend], die zich had bekeerd tot het christendom en die ook anderen probeerde te bekeren tot het christendom. Op een gegeven moment is [naam vriend] om die reden vermoord in het dorp [naam dorp]. De mensen uit dat dorp zijn naar eisers oom toegegaan en hebben gezegd dat [naam vriend] vermoord is. Ze hebben gezegd dat ze wisten dat eiser veel met [naam vriend] omging en dat ook eiser bekeerd zou zijn tot het christendom. Eisers oom heeft eiser naar aanleiding hiervan gewaarschuwd om zijn land van herkomst te verlaten. Eiser is nog twee dagen thuis gebleven en is vervolgens naar [stad] gegaan naar het huis van zijn moeder. Daar heeft hij een dag verbleven. vervolgens heeft eiser zijn land van herkomst verlaten.
2.2 Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser is toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn identiteit en wordt derhalve artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) tegengeworpen. Het relaas mist positieve overtuigingskracht en is ongeloofwaardig. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw.
2.3 In beroep voert eiser hier in de eerste plaats tegen aan dat uit het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen niet blijkt dat eiser is gehoord en het besluit is genomen door een medewerker van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen en die daarbij rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd van eiser. Het besluit is in strijd met artikel 17 richtlijn 2005/85/EG (de Procedurerichtlijn) en is voorts niet zorgvuldig voorbereid.
2.4 De rechtbank ziet zich, gelet hierop, allereerst gesteld voor de vraag of het bestreden besluit in strijd is met artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn. Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
2.5 In artikel 1 Procedurerichtlijn is bepaald dat de richtlijn de vaststelling beoogt van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus.
2.6 Ingevolge artikel 2, aanhef en onder h, Procedurerichtlijn wordt verstaan onder een niet-begeleide minderjarige: een persoon jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; hieronder vallen minderjarigen die zonder begeleiding worden achtergelaten nadat zij op het grondgebied van een lidstaat zijn aangekomen.
2.7 Ingevolge artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn zorgen de lidstaten ervoor dat:
a. als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn asielverzoek zoals bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;
b. een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het asielverzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.
2.8 Ingevolge artikel 43 van de Procedurerichtlijn, voor zover hier van belang, doen de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden die nodig zijn om uiterlijk op 1 december 2007 aan deze richtlijn te voldoen.
2.9 Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 43 Procedurerichtlijn is bij Wet van 15 november 2007 (Stbl. 2007, 450), de Vreemdelingenwet 2000 gewijzigd, bij Koninklijk Besluit van 29 november 2007 (Stbl. 2007, 484) het Vreemdelingenbesluit 2000 gewijzigd en heeft verweerder bij regeling van 7 december 2007 (Stcrt. 11 december 2007, nr. 240, p. 9) het Voorschrift Vreemdelingen 2000 gewijzigd. Deze wijzigingen zijn in werking getreden op 18 december 2007.
Op de bij de Nota van Toelichting op voornoemd Koninklijk Besluit gevoegde transponeringstabel is als uitwerking van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn in het Nederlandse recht artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermeld.
2.10 In paragraaf C13/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, bepaald dat het horen van alleenstaande minderjarige asielzoekers jonger dan twaalf jaar dient te geschieden door speciaal daarvoor aangewezen en opgeleide ambtenaren van de IND.
2.11 Blijkens de tekst van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn roept deze bepaling een verplichting voor de lidstaten in het leven. Anders dan verweerder in zijn reactie van 31 augustus 2010 heeft aangegeven, is de bepaling naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de tekst ervan, onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig en eiser kan hier derhalve een rechtstreeks beroep op doen, indien geoordeeld moet worden dat deze bepaling niet of niet volledig, dan wel onjuist, is geïmplementeerd in het nationale recht.
2.12 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de bepaling van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat in het beleid is opgenomen dat met de specifieke belangen van minderjarigen rekening dient te worden gehouden bij de behandeling van hun asielaanvragen.
2.13 In artikel 3:2 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen.
2.14 De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 288, derde alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (voorheen artikel 249, derde alinea van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat, maar dat het aan de lidstaten overgelaten wordt de vorm en middelen te kiezen om dit resultaat te bereiken. Dat resultaat moet echter zodanig zijn dat aan de bedoeling van de richtlijn recht wordt gedaan en deze niet van zijn effect wordt beroofd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) volgt dat voor de omzetting van een richtlijn in intern recht niet noodzakelijkerwijze vereist is, dat de bepalingen ervan formeel en letterlijk in een uitdrukkelijke, specifieke wettelijke bepaling worden overgenomen, en kan naar gelang de inhoud van de richtlijn een algemene juridische context daartoe voldoende zijn, wanneer deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende bepaalde en duidelijke wijze verzekert, zodat, ingeval de richtlijn rechten voor particulieren in het leven beoogt te roepen, de begunstigden al hun rechten kunnen kennen en ze zonodig voor de nationale rechterlijke instanties kunnen doen gelden. (Bronnen: “Grondlijnen van Europees Recht”, R. Barents en L.J. Brinkhorst, 11e herziene druk, 2003, bl. 162 e.v. en “Europees recht in hoofdlijnen”, Prof. Dr. Koen Lenaerts en Prof. Dr. Piet van Nuffel, 4e herziene uitgave, 2008, bl. 462 e.v.).
2.15 Naar het oordeel van de rechtbank is de in artikel 3:2 Awb vervatte zorgvuldigheidsnorm te algemeen van aard om, zonder dat deze nader is uitgewerkt in beleid, daarin het concrete voorschrift van artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn geïmplementeerd te achten. Laatstgenoemd voorschrift strekt ertoe te waarborgen dat bij het horen van een alleenstaande minderjarige vreemdeling alsmede bij het nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag rekening wordt gehouden met diens kwetsbare positie. In dit verband komt betekenis toe aan overweging 14 in de preambule bij de Procedurerichtlijn, waarin is opgenomen dat voor alleenstaande minderjarigen vanwege hun kwetsbaarheid specifieke procedurele waarborgen moeten worden vastgelegd. Nu artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn rechten in het leven roept voor alleenstaande minderjarigen vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend, zullen deze rechten voor betrokkenen kenbaar moeten zijn, zodat die rechten, indien nodig, tegenover de Nederlandse rechter kunnen worden ingeroepen. Artikel 3:2 Awb voldoet hier niet aan.
2.16 De verwijzing van verweerder naar niet nader genoemd beleid kan aan het vorenstaande niet af doen. Daargelaten dat verweerder niet heeft aangegeven waar dit beleid is opgenomen, is met de algemeen geformuleerde beleidsregel, dat bij de behandeling van asielaanvragen van minderjarigen rekening wordt gehouden met hun specifieke belangen, niet op een kenbare wijze weergegeven welke specifieke procedurele waarborgen in dit kader zijn getroffen.
2.17 Verweerders standpunt in zijn brief van 31 augustus 2010 dat, voor zover artikel 17 Procedurerichtlijn niet op juiste wijze is geïmplementeerd, geldt dat de interne organisatie van verweerder in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 17 Procedurerichtlijn, omdat veel aandacht wordt besteed aan het beslissen op aanvragen van minderjarige vreemdelingen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Zoals uit het bovenstaande volgt, dienen procedurele waarborgen als genoemd in artikel 17 Procedurerichtlijn kenbaar te zijn en daarvan is in het onderhavige geval geen sprake.
2.18 Nu artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn, geen onderscheid maakt tussen alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan 12 jaar en alleenstaande minderjarige vreemdelingen ouder dan 12 jaar en verweerder in zijn beleid, ter uitwerking van artikel 3:2 Awb, alleen procedurele waarborgen heeft vastgelegd met betrekking tot het horen van eerstgenoemde categorie minderjarige vreemdelingen, is artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn niet volledig geïmplementeerd in het nationale recht.
2.19 Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank rechtstreeks aan artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn toetsen.
2.20 Het op eiser betrekking hebbende rapport van nader gehoor heeft als titel “Rapport van nader gehoor 12 – 18 jaar”. Gelet op hetgeen door verweerder is gesteld over de opleiding van de gehoormedewerker alsmede gelet op de inrichting en de inhoud van het nader gehoor, zoals dat uit voornoemd rapport naar voren komt, staat vast dat eiser is gehoord door een gehoorambtenaar die is getraind in het horen van minderjarige vreemdelingen en die er blijk van heeft gegeven bij het horen van eiser met diens kwetsbare positie als minderjarige rekening te hebben gehouden. Eiser heeft dit ook niet langer betwist.
2.21 Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of het bestreden besluit is voorbereid door een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen.
2.22 In zijn schrijven van 31 augustus 2010 heeft verweerder meegedeeld dat de beslismedewerker in de onderhavige zaak speciale deskundigheid bezit op het gebied van minderjarige asielzoekers. Daaraan is toegevoegd: Het betreft een senior medewerker met veel kennis van zaken. Daarnaast vindt een interne opleiding plaats waarbij veel aandacht wordt besteed aan het beslissen op de asielaanvragen van minderjarige asielzoekers. De beslismedewerker heeft een dergelijke interne opleiding gevolgd.
2.23 De rechtbank is met eiser van oordeel dat de omstandigheid dat de beslismedewerker een interne opleiding heeft gevolgd, waarbij aandacht is besteed aan het beslissen op de aanvragen van minderjarige asielzoekers, te weinig concreet is om daaruit af te kunnen leiden dat de beslismedewerker over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen beschikt.
2.24 Maar nog afgezien van het vorenstaande blijkt uit het bestreden besluit en het daarin herhaalde en ingelaste voornemen niet dat door de beslismedewerker met de positie van eiser als minderjarige rekening is gehouden. De overwegingen van het bestreden besluit onderscheiden zich niet van die, welke in besluiten ten aanzien van meerderjarige asielzoekers worden gebruikt. Zo heeft verweerder onverkort zijn standpunt gehandhaafd dat eiser toerekenbaar zijn taskera niet heeft overgelegd en dat zijn relaas positieve overtuigingskracht mist, daarbij overwegende dat ook een minderjarige een eigen verantwoordelijkheid heeft in het onderbouwen van zijn identiteit en asielrelaas. Het besluit geeft er geen blijk van dat bij de beoordeling van de toerekenbaarheid van het ontbreken van eisers taskera en bij de beoordeling van eisers overige verklaringen rekening is gehouden met zijn leeftijd, achtergrond en de mate van zijn ontwikkeling. Dit laatste is te meer van belang nu eiser in de zienswijze onder meer heeft aangegeven dat hij, gelet op zijn jeugdige leeftijd, de relevantie van het meenemen van zijn taskera niet heeft ingezien en hij er op heeft gewezen dat verweerder bij de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van zijn relaas geen rekening heeft gehouden met het feit dat hij nog jong is. De verwijzing van verweerder naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer uitspraken van 8 oktober 2002 (00204720/1), 26 augustus 2003 (200303048/1) en 29 december 2008 (200803191/1)) kan aan het vorenstaande niet afdoen. In die zaken betrof het besluiten van verweerder van vóór 1 december 2007, de datum waarop de implementatietermijn van de Procedurerichtlijn verstreek en bovendien was in die zaken op artikel 17, vierde lid, van de Procedurerichtlijn geen beroep gedaan.
2.25 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 17, vierde lid, Procedurerichtlijn
2.26 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. Hetgeen overigens is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.27 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2010.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.