ECLI:NL:RBSGR:2010:BO4759

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/24954
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot claimprocedure bij Belgische autoriteiten op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling en de minister van Justitie. De vreemdeling had verzocht om een claimprocedure bij de Belgische autoriteiten op te starten, maar dit verzoek werd door de minister afgewezen. De vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring was gesteld, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd kennelijk ongegrond verklaard. De vreemdeling stelde dat hij ten onrechte niet was gehoord in de bezwaarprocedure en dat hij geen inzicht had gekregen in de wijze waarop de Belgische autoriteiten zijn vingerafdrukken en foto’s hadden vergeleken. De rechtbank oordeelde dat de minister het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond had verklaard en dat de vreemdeling in de gelegenheid had moeten worden gesteld om te worden gehoord. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moest worden genomen. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 874,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 24954
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2010
In de zaak van:
[naam eiser] alias [naam eiser],
geboren op [geboortedatum] / [geboortedatum], van Togolese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. N.C. Blomjous, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Mons, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Bij brief van 10 maart 2010 heeft eiser verweerder verzocht een claimprocedure bij de Belgische autoriteiten op te starten.
1.2 Verweerder heeft dit verzoek bij brief van 11 maart 2010 afgewezen.
1.3 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 maart 2010 bezwaar gemaakt.
1.4 Bij besluit van 15 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
1.5 Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 juli 2010 beroep ingesteld.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 15 februari 2010 is eiser in vreemdelingenbewaring gesteld. Eiser heeft diverse aliassen opgegeven en beschikt niet over identiteitspapieren. Blijkens het proces-verbaal van 15 februari 2010 van 21:40 uur, heeft eiser verklaard dat zijn echte naam [naam] is, geboren op [geboortedatum] te [plaats] in Togo. Hij stelt dat hij in België nog steeds een asielprocedure heeft lopen op basis van aanvragen die tussen 1990 en 1993 zijn ingediend. In verband met het feit dat eiser reeds enige tijd in vreemdelingenbewaring verblijft, heeft de gemachtigde van eiser verweerder bij brief van 10 maart 2010 verzocht om spoedig een claimprocedure te starten bij de Belgische autoriteiten op basis van de Dublinverordening. Bij dit verzoek heeft verzoeker stukken gevoegd van de vreemdelingenrechtelijke procedures in België van [naam eiser], alsmede een huurovereenkomst tussen [naam eiser] en [naam] over een appartement in [plaats]. Verweerder heeft het verzoek afgewezen op de grond dat België eerder, bij brieven van 4 september en 8 september 2009, heeft aangegeven niet verantwoordelijk te zijn voor de terugname van eiser, omdat hij niet de persoon is die hij stelt te zijn.
2.3 Eiser heeft ten eerste aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift. Voorts stelt eiser dat hij geen inzicht heeft gekregen in de manier waarop de Belgische autoriteiten zijn vingerafdrukken en foto’s hebben vergeleken. Eiser zou graag zelf een contra-expertise uitvoeren.
2.4 De rechtbank oordeelt als volgt.
2.5 Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is sprake indien aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.
2.6 Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat hij inzicht wil in de vergeleken foto’s en vingerafdrukken en in de manier waarop de Belgische autoriteiten die gegevens met elkaar hebben vergeleken. Daarbij heeft eiser aangegeven dat hij een contra-expertise zou willen uitvoeren. Eiser stelt voorts dat niet valt uit te sluiten dat bij de vergelijking een fout is gemaakt, en verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar het artikel ‘The myth of fingerprints’ uit Champion Magazine van september/oktober 2003. Tot slot heeft eiser te kennen gegeven dat hij gehoord wil worden.
2.7 De rechtbank stelt vast dat in het primaire besluit slechts wordt verwezen naar de brieven van de Belgische autoriteiten van 4 en 8 september 2009. In die brieven wordt door de Belgische autoriteiten enkel aangegeven dat “na een vergelijkend onderzoek van de aan ons bezorgde vingerafdrukken en foto met de gegevens van dossier [#] blijkt dat het niet om dezelfde persoon gaat”. Gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van een zeer summier gemotiveerd primair besluit, had het voor de hand gelegen dat verweerder eiser had uitgenodigd voor een hoorzitting ter bespreking van de bezwaren, nu op voorhand redelijkerwijs niet viel uit te sluiten dat het bezwaar kans van slagen had. Bovendien leent de hoorzitting zich bij uitstek voor opheldering van wederzijdse vragen.
2.8 Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard en op die grond ten onrechte eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld om op het bezwaar te worden gehoord.
2.9 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen.
2.10 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 juni 2010;
3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan eiser in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van R.I. ten Cate als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2010.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.