2.8. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover verweerder aannemelijk te maken.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van dit artikel, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.9. Nu eiser geen documenten inzake de reisroute heeft overgelegd is het aan eiser om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk op de gestelde wijze heeft gereisd. Dit bewijs kan alsnog worden geleverd door consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over de reis te verstrekken. Verweerder heeft met de in het besluit gebruikte motivering zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen die eiser over de reisroute heeft afgelegd niet aan deze eisen voldoen. De omstandigheid, zoals opgemerkt in de zienswijze, dat eiser alleen tussenstops zou hebben gemaakt in het donker in een bos of onbebouwd gebied en daaruit niet heeft kunnen afleiden waar hij zich op dat moment bevond, kan niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van eiser zijn reisverhaal aannemelijk te maken. Nu eiser daarin niet is geslaagd, heeft verweerder reeds om die reden het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan eiser mogen tegenwerpen. In het licht daarvan dient, volgens het door verweerder op grond van artikel 31 Vw 2000 gevoerde beleid, het relaas niet alleen consistent en niet onaannemelijk te zijn, doch mogen daarin ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.10. In het door de KMar op 16 januari 2009 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen wordt vastgesteld dat zowel de door eiser overgelegde nationale identiteitskaart als de nationaliteitsverklaring vals zijn bevonden. Ten aanzien van de nationale identiteitskaart is daartoe overwogen dat deze was voorzien van een valse inktstempelafdruk en het document qua detaillering, toegepast basismateriaal en gebruikte productie-/druk- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met intern bekende informatie. Ten aanzien van de nationaliteitsverklaring is daartoe overwogen dat deze was voorzien van meerdere valse inktstempelafdrukken en het document qua detaillering en gebruikte productie-/druk- en beveiligingstechnieken niet overeenkwam met intern bekende informatie.
2.11. Een advies van een door verweerder ingeschakelde instantie als de KMar geldt, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van haar bevoegdheden. Indien zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder van de juistheid van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
2.12. Anders dan eiser stelt, is het proces-verbaal van de KMar naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk. De redenen waarom de documenten vals zijn bevonden, zijn immers in het proces-verbaal aangegeven. Dit kan op juistheid worden beoordeeld. Gelet op de motivering van de KMar waarom de documenten vals zijn bevonden, is de rechtbank niet in staat zonder het inschakelen van een deskundige de juistheid van de rapportage van de KMar van 16 januari 2009 te beoordelen. De rechtbank ziet echter in dit geval geen aanleiding om daartoe zelf een deskundige te benoemen en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd concrete aanknopingspunten naar voren te brengen waaruit zou kunnen blijken dat het door de KMar opgestelde proces-verbaal op onjuiste of onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het door eiser in beroep overgelegde commentaar van de heer Brocks in een andere zaak is daartoe onvoldoende, nu in het onderhavige geval de documenten niet uitsluitend vals zijn bevonden op basis van afwijkende druktechnieken. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de eventuele onmogelijkheid om de kosten van het inschakelen van een deskundige te dragen, gezien vaste jurisprudentie van de Afdeling – onder meer de uitspraak van 1 februari 2006 (LJN: AV1631)- voor rekening en risico van eiser komt.
2.13. Wat betreft het onderzoek van Bureau Documenten omtrent de overige door eiser overgelegde documenten, overweegt de rechtbank dat ook dat onderzoek voldoende inzichtelijk is. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de conclusies verwoord in de verklaring van Bureau Documenten van 9 oktober 2008 aangedragen.
2.14. Het voorgaande brengt mee dat verweerder van de juistheid van de bevindingen van de KMar en Bureau Documenten heeft mogen uitgaan. Verweerder heeft op basis daarvan in redelijkheid aan de door eiser gestelde identiteit geen geloof hoeven hechten.
2.15. Verweerder hecht tevens geen geloof aan eisers verklaring dat hij en zijn familie deel uitmaken van de religieuze minderheidsgroep van de Yezedi’s. Verweerder acht de door eiser verstrekte informatie over het Yezedische geloof te algemeen van aard en vindt het bevreemdend dat eiser niet kan aangeven onder welke ‘pir’ hij en zijn familie vallen. Hoewel eiser volgens zijn eigen verklaring geen praktiserend Yezedi was, heeft verweerder dat niet tot de conclusie hoeven brengen dat eiser daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij Yezedi is en vanwege zijn Yezedische geloof problemen heeft ondervonden. De door eiser overgelegde kopie kerkelijke verklaring, heeft verweerder evenmin tot een ander standpunt hoeven brengen, nu het geen origineel document betreft en niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op basis van de gebruikte motivering zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser het slachtoffer is geworden van willekeurig geweld en de algehele situatie in Irak en dat niet valt in te zien dat eiser vanwege zijn Yezedische geloof persoonlijke redenen heeft te vrezen dat hij zal worden gedood bij terugkeer naar Irak.
2.16. Ten aanzien van het beroep dat eisers op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn doen, wordt als volgt overwogen.
2.17. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn wordt verstaan onder "persoon die voor de subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.