Parketnummer: 09/535657-09
Datum uitspraak: 23 november 2010
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] in 1962,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 november 2010.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Kallen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.C. van 't Hek, advocaat te Bleiswijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 juni 2003 tot en met 25 juni 2007 te Waddinxveen en/of elders in Nederland, met zijn minderjarige dochter, genaamd [slachtoffer A], geboren op 26 juni 1991, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer A], hebbende verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer A] geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer A] geduwd/gebracht en/of
- de borsten en/of de schaamlippen en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer A] gestreeld/betast en/of gezoend en/of
- met zijn blote penis/naakt op/tegen die [slachtoffer A] gelegen en/of
- de hand van die [slachtoffer A] op zijn penis gelegd en/of
- zichzelf in de nabijheid van die [slachtoffer A] afgetrokken/betast;
art 245 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 juni 2003 tot en met 7 december 2009 te Waddinxveen en/of elders in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, genaamd [slachtoffer A], geboren op 26 juni 1991, bestaande die ontucht hierin dat hij
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer A] heeft geduwd/gebracht en/of de mond van die [slachtoffer A] heeft gezoend en/of
- zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer A] heeft geduwd/gebracht en/of
- de borsten en/of de schaamlippen en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer A] heeft gestreeld/betast en/of gezoend en/of
- met zijn blote penis/naakt op/tegen die [slachtoffer A] heeft gelegen en/of
- de hand van die [slachtoffer A] op zijn penis heeft gelegd en/of
- zichzelf in de nabijheid van die [slachtoffer A] afgetrokken/betast;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 7 december 2009 te Waddinxveen en/of elders in Nederland, met zijn minderjarige dochter, genaamd [slachtoffer B], geboren op 17 mei 1995, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer B], hebbende verdachte
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer B] geduwd/gebracht en/of
- zijn vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer B] geduwd/gebracht en/of
- de borsten en/of de schaamstreek en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer B] gestreeld/betast en/of gezoend;
art 245 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 17 mei 2008 tot en met 7 december 2009 te Waddinxveen en/of elders in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, genaamd [slachtoffer B], geboren op 17 mei 1995, bestaande die ontucht hierin dat hij
- de mond van die [slachtoffer B] heeft gezoend en/of
- de borsten en/of de schaamstreek en/of de vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer B] heeft gestreeld/betast en/of gezoend;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
ter berechting gevoegd de zaak (het feit/de feiten) geregistreerd onder parketnummer 09.530151-09
hij op of omstreeks 10 december 2008 te Waddinxveen met [slachtoffer C], geboren op 29 januari 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit knijpen in en/of aaien over de billen van die [slachtoffer C];
art 247 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 april 2008 tot en met 10 december 2008 te Waddinxveen zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in zijn woning en/of in zijn kas aan de [adres], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer C] haars ondanks tegenwoordig was;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn ten tijde van de ten laste gelegde periode minderjarige dochters [slachtoffer A] (feit 1) en [slachtoffer B] (feit 2) gedurende zes jaren respectievelijk anderhalf jaar seksueel zou hebben misbruikt. Dit misbruik zou al dan niet mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de meisjes.
Verdachte wordt voorts onder feit 3 verweten dat hij op 10 december 2008 ontuchtige handelingen zou hebben gepleegd met [slachtoffer C], een vriendinnetje van één van verdachtes dochters, door aan haar billen te zitten. Tot slot zou verdachte zich op meerdere momenten met ontbloot geslachtsdeel in de aanwezigheid van [slachtoffer C] hebben bevonden, wat onder feit 4 ten laste is gelegd als schennis van de eerbaarheid.
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en 2 primair ten laste gelegde, nu zij ervan uitgaat dat er geen sprake is geweest van seksueel binnendringen van het lichaam.
De officier van justitie heeft vervolgens gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 subsidiair, 3 en 4 heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting eveneens bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn dochters. Ook kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Ten aanzien van feit 4 ontkent verdachte enig opzet te hebben gehad op het ten laste gelegde en refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 en 2:
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af. (1)
[slachtoffer A], geboren op 26 juni 1991(3), werd door haar vader, verdachte, voor het eerst misbruikt aan het einde van het jaar dat zij in de eerste klas zat.(4) Zij was toen ongeveer dertien jaar oud.(5) Het misbruik vond gemiddeld twee keer per week plaats in de ouderlijke woning in Waddinxveen.(6) Verdachte aaide [slachtoffer A] dan over haar borsten en tepels en later ook over de schaamstreek en de schaamlippen. Ook heeft verdachte zijn vingers tussen de schaamlippen van [slachtoffer A] gebracht. Daarnaast zoende verdachte [slachtoffer A] op haar mond, haar schaamhaar en haar schaamlippen.(7) Later heeft verdachte zichzelf ook betast door aan zijn penis te zitten terwijl [slachtoffer A] daarbij aanwezig was.(8) Verdachte heeft ten slotte, terwijl hij naakt was, met zijn penis tegen [slachtoffer A] aangelegen.(9)
[slachtoffer B], geboren op 17 mei 1995 (10), werd door haar vader, verdachte, voor het eerst misbruikt toen zij dertien jaar oud was. Zij zat toen in de tweede klas.(11) Bij [slachtoffer B] vond het misbruik ongeveer om de twee weken twee keer plaats in de ouderlijke woning in Waddinxveen.(12) Verdachte aaide dan [slachtoffer B]s borsten en betastte haar schaamstreek. (13) Ook zoende verdachte [slachtoffer B] op haar mond, borsten en schaamstreek. (14)
De ten laste gelegde periode.
Verdachte en zijn dochters verklaren verschillend over het tijdstip waarop het misbruik zou zijn gestopt. Volgens [slachtoffer A] zou zij drie weken voordat zij haar verklaring bij de politie had afgelegd, nog door verdachte zijn misbruikt. (15) Dit was vlak voor het huisverbod dat verdachte op 27 oktober 2009 opgelegd had gekregen wegens een ander incident. (16) De aangifte van [slachtoffer A] is opgenomen op 10 november 2009. (17)
[slachtoffer B] heeft op 12 november 2009 een verklaring bij de politie afgelegd. (18) Zij heeft toen verklaard dat zij in oktober 2009 voor het laatst was misbruikt en dat het zou zijn gestopt sinds haar vader een huisverbod had gekregen. (19)
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting (20) verklaard dat het misbruik voor de zomervakantie van 2009 zou zijn gestopt.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [slachtoffer B] en [slachtoffer A] over de laatste keer dat het misbruik zou hebben plaatsgevonden, op belangrijke punten overeenkomen. Zij geven beiden aan dat eerst het op 27 oktober 2009 aan verdachte opgelegde huisverbod het misbruik heeft doen eindigen. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer B] en [slachtoffer A] hieromtrent betrouwbaar en geloofwaardig en gaat er dan ook van uit dat het misbruik door verdachte tot eind oktober 2009 heeft geduurd.
Gedeeltelijke vrijspraak.
[slachtoffer A] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar ook meerdere malen tongzoenen zou hebben gegeven in dan wel op haar mond. Verdachte heeft dit altijd stellig ontkend. In een document, opgesteld door de raadsman van verdachte, gedateerd 18 maart 2010 verklaart [slachtoffer A] dat haar vader haar nooit 'een tongzoen in mijn mond' zou hebben gegeven en dat zij deze verklaring heeft afgelegd omdat zij eventuele verwarring hierover wil wegnemen. De verklaring is zowel door [slachtoffer A] als haar moeder, de echtgenote van verdachte, ondertekend.
[slachtoffer B] heeft aanvankelijk bij de politie verklaard dat verdachte ook een keer met zijn vinger in haar vagina zou zijn gegaan. Verdachte heeft ook dit altijd stellig ontkend. Later, in een brief gedateerd 20 oktober 2010, heeft [slachtoffer B] verklaard dat verdachte nooit in haar vagina naar binnen zou zijn gedrongen. Voorts heeft [slachtoffer B] in een document, opgesteld door de raadsman van verdachte en gedateerd 25 januari 2010, verklaard dat haar vader haar nooit 'een tongzoen in mijn mond' zou hebben gegeven. Ook [slachtoffer B] zou deze verklaring hebben afgelegd omdat zij eventuele verwarring hierover wilde wegnemen. De verklaring is zowel door [slachtoffer B] als haar moeder, de echtgenote van verdachte, ondertekend.
De rechtbank overweegt dat er, gelet op de ontkennende verklaring van verdachte en de aanvullende verklaringen van [slachtoffer A] en [slachtoffer B], onduidelijkheid bestaat over de vraag of verdachte zijn dochters een tongzoen heeft gegeven en of hij met zijn vinger in hun vagina is geweest. Juridisch gezien vallen deze gedragingen beiden onder de kwalificatie "seksueel binnendringen van het lichaam". Gelet op deze onduidelijkheden, zal de rechtbank verdachte van deze gedragingen en dus van het bestanddeel "seksueel binnendringen van het lichaam" vrijspreken.
Voorts heeft [slachtoffer A] bij de politie verklaard dat verdachte ook wel eens haar hand op zijn penis zou hebben gelegd. Verdachte heeft dit altijd ontkend. Nu het dossier op dit punt verder geen aanknopingspunten biedt, acht de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voorhanden om deze gedraging bewezen te verklaren, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De overige ten laste gelegde gedragingen acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen. Deze gedragingen leveren de onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 subsidiair genoemde feiten op.
Feit 3 en 4:
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af. (21)
Op 10 december 2008 was [slachtoffer C], toen 14 jaar, bij haar vriendin [slachtoffer B], de dochter van verdachte, in de woning van verdachte aan de [adres] in Waddinxveen. (22) Toen [slachtoffer C] en [slachtoffer B] op de bank in de woonkamer zaten, kwam verdachte binnen. Hij ging tegenover hen op de bank zitten. Nadat [slachtoffer B] even de kamer uit was gegaan, zag [slachtoffer C] dat verdachte met zijn penis in zijn handen zat. (23) Ze zag het voorste gedeelte, ongeveer 7 centimeter, van zijn penis. [slachtoffer C] is toen opgestaan en naar de gang gelopen. (24)
Vrijspraak feit 3.
[slachtoffer C] heeft bij de politie verklaard dat er op 10 december 2008 nog iets zou zijn voorgevallen toen zij bij verdachte thuis was. Toen zij op een bepaald moment in de gang stonden, zou verdachte achter haar hebben gestaan en zou [slachtoffer C] hebben gevoeld dat verdachte, over haar spijkerrokje heen, aan haar billen stond te friemelen, te knijpen, te aaien en klopjes te geven. [slachtoffer C] heeft dit ook aan haar oudere zus, aan haar moeder en aan de moeder van een vriendinnetje verteld. Verdachte heeft ontkend dat hij de billen van [slachtoffer C] zou hebben aangeraakt en dus ontuchtige handelingen met haar zou hebben gepleegd.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer C] door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund. Weliswaar heeft zij het voorgaande aan nog drie andere personen verteld, echter de wetenschap van deze drie getuigen is afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten [slachtoffer C]. Dit betekent dat voor dit feit niet aan het wettelijke bewijsminimum wordt voldaan. Verdachte zal dus van feit 3 worden vrijgesproken.
Gedeeltelijke vrijspraak feit 4.
Uit het dossier komen nog twee incidenten naar voren waarbij verdachte zich met ontbloot geslachtsdeel in de aanwezigheid van [slachtoffer C] zou hebben bevonden.
Het ene incident zou eveneens hebben plaatsgevonden op 10 december 2008. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij door [slachtoffer C] werd overlopen toen hij naakt aan het stofzuigen was in de woning. [slachtoffer C] heeft echter in haar verklaring bij de politie gezegd dat zij verdachte die dag inderdaad heeft zien stofzuigen, echter dat hij op dat moment een witte onderbroek, sokken en een t-shirt droeg. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat op dat moment sprake was van schennis van de eerbaarheid. Verdachte zal dus wat dit gedeelte van hetgeen onder 4 ten laste gelegd, worden vrijgesproken.
Het andere incident zou op 17 april 2008 hebben plaatsgevonden in de kas achter de woning van verdachte. [slachtoffer C] heeft bij de politie verklaard dat zij op die dag eveneens bij haar vriendin [slachtoffer B] thuis was. Verdachte had de twee meisjes meegenomen naar de kas, omdat hij wilde laten zien dat zijn dochters daar een feestje konden geven. Toen [slachtoffer B] even de kas uit liep, zou verdachte zijn broek en onderbroek omlaag hebben getrokken. Volgens de verklaring van [slachtoffer C] realiseerde zij zich op dat moment niet dat zij de penis van verdachte zag; dit heeft zij zich pas eerst na het incident op 10 december 2008 bedacht. Verdachte heeft een andere lezing over hetgeen in de kas zou zijn gebeurd. Volgens hem was hij al naakt in de kas aanwezig op het moment dat [slachtoffer B] en [slachtoffer C] binnen kwamen lopen. Hij zou ook hier door [slachtoffer C] zijn overlopen.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van verdachte en [slachtoffer C] op een groot aantal punten tegenstrijdig zijn. Bovendien heeft [slachtoffer C] verklaard dat zij zich eerst ruim een half jaar later na genoemd incident realiseerde dat zij in de kas niet de hand en/of vinger(s) maar de penis van verdachte moet hebben gezien. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte zich op 17 april 2008 heeft schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. De rechtbank zal verdachte dan ook voor wat dit gedeelte van hetgeen onder 4 ten laste gelegd, vrijspreken.
De rechtbank oordeelt tot slot dat wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte zich op 10 december 2008 in de woonkamer van zijn woning, in de aanwezigheid van [slachtoffer C], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden. Dit deel van het onder feit 4 ten laste gelegde kan dus wel worden bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1 tweede cumulatief/alternatief.
op tijdstippen gelegen in de periode van 26 juni 2003 tot en met 7 december 2009 te Waddinxveen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, genaamd [slachtoffer A], geboren op 26 juni 1991, bestaande die ontucht hierin dat hij
- de mond van die [slachtoffer A] heeft gezoend en
- zijn vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer A] heeft gebracht en
- de borsten en de schaamstreek van die [slachtoffer A] heeft betast en/of gezoend en
- met zijn blote penis/naakt tegen die [slachtoffer A] heeft gelegen en
- zichzelf in de nabijheid van die [slachtoffer A] heeft betast;
2 subsidiair.
op tijdstippen gelegen in de periode van 17 mei 2008 tot en met 7 december 2009 te Waddinxveen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter, genaamd [slachtoffer B], geboren op 17 mei 1995, bestaande die ontucht hierin dat hij
- de mond van die [slachtoffer B] heeft gezoend en
- de borsten en de schaamstreek van die [slachtoffer B] heeft betast en gezoend;
4.
op 10 december 2008 te Waddinxveen zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in zijn woning aan de [adres], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl daarbij [slachtoffer C] haars ondanks tegenwoordig was.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage over verdachte, uitgebracht door [naam], klinisch psycholoog, op 1 maart 2010. De rapporteur heeft bij verdachte een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een dysthyme stoornis (een langdurige depressieve grondstemming) geconstateerd, welke ten tijde van de feiten ook aanwezig waren. Deze stoornissen bepalen voor een belangrijk deel de persoonlijkheid van verdachte en daarmee ook zijn gedrag. De rapporteur acht verdachte daarom enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal hiermee bij het bepalen van de strafmaat rekening houden.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact, ook als dit inhoudt een behandeling bij De Waag en een contactverbod zoals door de reclassering geformuleerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om verdachte voor de feiten 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 subsidiair een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf op te leggen, dan wel een gedeeltelijke voorwaardelijke straf. De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte in elk geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een zeer lange periode, te weten zes jaren, zijn dochter [slachtoffer A] stelselmatig seksueel misbruikt. Dit misbruik begon toen [slachtoffer A] dertien jaar oud was. Ook zijn dochter [slachtoffer B] werd door verdachte vanaf haar dertiende jaar stelselmatig seksueel misbruikt. Dit misbruik heeft ongeveer anderhalf jaar geduurd. Het misbruik bestond er bij beide meisjes voornamelijk uit dat verdachte hun borsten en schaamstreek betastte en hen op de mond en op de schaamstreek zoende. Aan dit misbruik is pas een einde gekomen nadat verdachte wegens een ander incident een huisverbod opgelegd had gekregen. Verdachte heeft voorts op 10 december 2008 de minderjarige [slachtoffer C], een vriendin van zijn dochter [slachtoffer B], geconfronteerd met zijn ontblote geslachtsdeel.
Verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de gevoelens van de jonge slachtoffers, de aantasting van hun lichamelijke en psychische integriteit en de doorkruising van hun (seksuele) ontwikkeling. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van deze slachtoffers. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van jonge kinderen. De feiten met betrekking tot de twee dochters van verdachte zijn ook daarom zo ernstig omdat verdachte als hun vader het vertrouwen dat kinderen in hun vader mogen stellen en de veiligheid en het respect voor hun fysieke en psychische integriteit die zij juist van hem en bij uitstek in de ouderlijke woning mogen verwachten, op een buitengewoon ernstige wijze heeft beschaamd en veronachtzaamd.
Het hoeft weinig betoog dat feiten als de onderhavige, met name gelet op de jeugdige leeftijd van de slachtoffers, de omvang en de duur waarmee deze plaatsvonden, in de samenleving enorme gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 23 april 2009, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder met justitie in aanraking is geweest, echter niet voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering van 3 maart 2010, opgemaakt door [naam rapporteur] reclasseringswerker (hierna: rapporteur) en mede ondertekend door [naam], leidinggevende. Rapporteur acht de kans op recidive hooggemiddeld. In dat kader wordt geadviseerd om verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod, behandelverplichting en een contactverbod met beide slachtoffers, een en ander zoals nader omschreven in genoemd rapport.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard van de strafbare feiten, de ernst daarvan, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de langdurige periode waarin zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij het bepalen van de uiteindelijke duur van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank rekening houden met de vastgestelde enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, zoals deze is gebleken uit het over hem uitgebrachte rapport van de voornoemde gedragsdeskundige [naam].
Tevens betrekt zij daarbij de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het genoemde rapport en het rapport van de Stichting Reclassering Nederland en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken.
Met de gedragsdeskundigen acht de rechtbank het van belang dat verdachte wordt begeleid en behandeld voor de bij hem aanwezige problematiek. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen en hieraan de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte in zijn proeftijd een verplicht contact met de reclassering zal onderhouden en een behandeling bij De Waag zal volgen. Ook zal de rechtbank verdachte een contactverbod opleggen ten aanzien van zijn twee dochters indien de reclassering zulks nodig acht.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer C], [adres], heeft zich ten aanzien van de feiten 3 en 4 als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 550,00 (immateriële schade).
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen omdat verdachte volgens de verdediging van de feiten 3 en 4 moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het bedrag van de vordering te matigen, ter onderbouwing waarvan de raadsman naar geldende rechtspraak heeft verwezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde feit.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 3 en feit 4 slechts ten dele bewezen wordt verklaard, zal de rechtbank ter zake van de gevorderde immateriële schade naar billijkheid een bedrag van € 100,00 toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 10 december 2008 is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 100,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer C].
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 57, 239 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 tweede cumulatief/alternatief, 2 subsidiair en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1 tweede cumulatief/alternatief en feit 2 subsidiair:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 4:
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 (zes) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken;
alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt:
- een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling;
- een contactverbod met [slachtoffer A] en [slachtoffer B], nader te formuleren door de reclassering, tenzij de gezinsvoogdijwerker dit in het belang van [slachtoffer A] en [slachtoffer B] wenselijk acht en de kinderen er behoefte aan hebben;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het opgeschorte bevel voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer C], [adres], een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 100,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2008 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer C];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 (twee) DAGEN;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.Th. de Boer, voorzitter,
mr. M.C. Bruining en mr. P.C. Krekel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2010.
(1) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van politie Hollands Midden, genummerd PL1609 2009299797-1 d.d. 8 december 2009 met bijlagen (blz. 1 t/m 65) respectievelijk d.d. 4 januari 2010, met bijlagen (blz. 66 t/m 79).
(2) Proces-verbaal van aangifte, blz. 37, laatste alinea, eerste zin.
(3) Een geschrift, te weten een geboorteakte van [slachtoffer A], uitgegeven door de gemeente Gouda, blz. 53.
(4) Proces-verbaal van aangifte, blz. 40 voorlaatste alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(5) Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 71, laatste zin.
(6) Proces-verbaal van aangifte, blz. 37, persoonsgegevens en blz. 41, 7e alinea en 4e alinea, eerste zin.
(7) Proces-verbaal van aangifte, blz. 41, 2e en 3e alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(8) Proces-verbaal van aangifte, blz. 42, 4e alinea, 2e, 3e en 4e zin en 5e alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(9) Proces-verbaal van aangifte, blz. 42, 4e alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(10) Een geschrift, te weten een geboorteakte van [slachtoffer B], uitgegeven door de gemeente Gouda, blz. 32.
(11) Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 24, 3e alinea, 1e en 2e zin; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(12) Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 22, laatste alinea en blz. 24, laatste alinea.
(13) Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 24, 4e alinea en blz. 25, 2e alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(14) Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 25, 4e alinea; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(15) Proces-verbaal van aangifte, blz. 44, 7e alinea.
(16) Proces-verbaal van aangifte, blz. 7e alinea; proces-verbaal van aangifte, blz. 18, 7e en 8e alinea.
(17) Proces-verbaal van aangifte, blz. 37.
(18) Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 22.
(19) Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 24, laatste alinea en blz. 26, 4e alinea.
(20) Proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 71, laatste zin; verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(21) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van politie Hollands Midden, genummerd PL1691/09-000374, d.d. 12 april 2009, met bijlagen (blz. 1 t/m 71) respectievelijk genummerd PL1691/09-000374A, d.d. 5 augustus 2009, met bijlagen (blz. 72 t/m 79).
(22) Proces-verbaal van verhoor, blz. 28, 1e alinea en 2e alinea, 1e zin.
(23) Proces-verbaal van verhoor, blz. 29, 2e alinea, verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 november 2010.
(24) Proces-verbaal van verhoor, blz. 29, 2e alinea.