ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5136

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-530693-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een baby door crèchemedewerkster

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een crèchemedewerkster, die beschuldigd werd van meermalen mishandeling van een baby, aangeduid als [X], in de leeftijd van 10 tot 14 maanden. De verdachte heeft gedurende een periode van vier maanden het kind herhaaldelijk met zijn hoofd onder stromend koud water gehouden, wat leidde tot hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen bij het kwetsbare slachtoffertje. De rechtbank oordeelde dat dit gedrag zonder enige twijfel een vorm van kindermishandeling is en dat het niet kan worden gerechtvaardigd als een acceptabele methode om driftbuien bij kinderen te stoppen.

De officier van justitie had een werkstraf van 80 uren geëist, maar de rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, verwijzend naar de omstandigheden van de zaak. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder in aanraking met justitie was gekomen en dat zij na het incident niet meer met de wet in aanraking is gekomen. Ook werd meegewogen dat de verdachte op staande voet was ontslagen naar aanleiding van het voorval.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet van zo eenvoudige aard was dat zij zich leende voor behandeling in deze strafzaak. De kosten die de verdachte had gemaakt ter verdediging tegen de vordering werden begroot op nihil. De rechtbank concludeerde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd diende te worden, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/530693-07
Datum uitspraak: 25 november 2010
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 november 2010.
Verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. E.J.P. Nolet , advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.F. Baas heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de tijd van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 januari 2007 tot en met 1 november 2007 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meermalen een persoon (te weten [X]), met het hoofd, althans met het lichaam onder (stromend koud) water heeft gehouden, althans met (koud) water het hoofd, althans het lichaam van die [X] nat heeft gemaakt, waardoor deze (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of waardoor bij die [X] een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording is veroorzaakt;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bewijsoverweging.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het juist is dat verdachte in haar hoedanigheid van crèchemedewerkster [X] in de leeftijd van 10 tot 14 maanden een aantal maal met zijn achterhoofd onder stromend koud water heeft gehouden, maar dat zij dit deed om hem uit zijn driftbuien te halen en dat dit niet kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Weliswaar kan ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad het opwekken van een min of meer hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording onder omstandigheden mishandeling opleveren, maar in het onderhavige geval is daar geen sprake van. Verdachte maakte hooguit gebruik van een enigszins onorthodoxe methode, die echter het beoogd effect had, immers bracht het handelen van verdachte [X] juist tot bedaren, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Meerdere getuigen, zijnde collega’s van verdachte, hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte [X] met zijn hoofdje onder stromend water heeft gehouden. Getuige [getuige 1] heeft te dien aanzien verklaard dat zij op 26 oktober 2007 zag dat verdachte [X] oppakte en de kraan opendeed. Zij zag dat verdachte het hoofdje van [X] onder de stromende kraan hield en dat het water uit de kraan gedurende enkele tellen over het hele hoofdje van [X] liep. Zij zag dat [X] spartelde met zijn armen en beentjes en zij hoorde dat hij heel hard ging huilen en gillen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat ook zij heeft gezien dat verdachte op 26 oktober 2007 [X] oppakte en dat zij zag dat verdachte de kraan opendeed, naar voren boog en dat het hoofdje van [X] daarna flink nat was. Zij zag dat [X] op het aankleedkussen zat en kennelijk erg geschrokken was. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij twee keer heeft gezien dat verdachte [X] onder de kraan hield. De eerste keer was in september 2007. Zij zag dat verdachte [X] met zijn hoofdje ongeveer 10 seconden onder de koude kraan hield. Zij wist dat het koud water was, omdat de kraan zo afgesteld stond. Zij zag dat het gezichtje van [X] naar boven was gericht en zij zag dat hij enorm schrok van het koude water en vervolgens harder begon te gillen. Zij heeft verklaard dat zij een week later zag dat verdachte [X] weer onder de koude kraan hield. Zij zag dat zijn voorhoofd nat werd en even later de rest van zijn gezicht. Dit duurde ongeveer 10 seconden. Zij zag dat [X] wederom schrok van het koude water. Laatstelijk heeft getuige [getuige 4] verklaard dat zij een paar maanden geleden heeft gezien dat verdachte [X] oppakte, de waterkraan opendraaide en hem met zijn voorhoofdje onder de koude kraan hield.
Verdachte heeft verklaard dat zij in de periode van vier maanden, drie maal [X] met zijn achterhoofdje onder de koude kraan heeft gehouden. Verdachte zag dat [X] daarvan schrok. Zij zag dat aan het feit dat hij dan met zijn armen en beentjes begon te spartelen. Verdachte heeft verklaard dat zij dit deed omdat [X] driftbuien had en hij daardoor kalmeerde.
Het is vaste rechtspraak dat niet alleen het veroorzaken van pijn, maar ook het opwekken van een min of meer hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording onder omstandigheden mishandeling kan opleveren. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het gedurende enkele seconden houden van een baby met zijn hoofdje onder koud stromend water een min of meer hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording bij die baby veroorzaakt. Verdachte heeft dan ook naar het oordeel van de rechtbank door haar handelen de aanmerkelijke kans dat zij daardoor bij [X] een dergelijke lichamelijke gewaarwording zou teweegbrengen, willens en wetens aanvaard. Dat daar in het onderhavige geval ook daadwerkelijk sprake van was blijkt uit de reactie van [X] op het handelen van verdachte, zoals zowel door voornoemde getuigen als door verdachte zelf is verklaard. Anders dan door verdachte is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake van een geoorloofd doel voor het handelen van verdachte. Verdachte was zich kennelijk ook bewust van de ontoelaatbaarheid van haar handelen, gelet op haar verzoek aan een collega het gebeuren niet te melden bij hun leidinggevende en een en ander ook niet te bespreken met de moeder van [X].
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - dat:
zij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2007 tot en met 1 november 2007 te [woonplaats] opzettelijk een persoon, te weten [X], met het hoofd onder stromend koud water heeft gehouden, waardoor telkens bij die [X] een hevige onlust veroorzakende lichamelijke gewaarwording is veroorzaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan het volgende.
Verdachte heeft als zijnde crèchemedewerkster gedurende vier maanden meermalen de aan haar zorg toevertrouwde [X] in de leeftijd van 10 tot 14 maanden met zijn hoofd onder stromend koud water gehouden. Dit heeft bij het kwetsbare slachtoffertje een hevige onlust veroorzakende gewaarwording teweeggebracht en is geen acceptabele methode, zoals verdachte heeft aangegeven, om driftbuien bij kinderen te doen ophouden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank zonder enige twijfel een vorm van kindermishandeling. De rechtbank neemt het gebeurde verdachte zeer kwalijk. Zij weegt hierbij voorts mee dat ouders hun kinderen in vertrouwen bij een crèche moeten kunnen achterlaten. Verdachte heeft dit vertrouwen ernstig geschaad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport d.d. 26 mei 2010 betreffende verdachte. De reclassering adviseert geen verplicht reclasseringscontact op te leggen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de officier van justitie in beginsel geen strafvervolging tegen verdachte heeft ingesteld, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs, maar dat zij alsnog tot strafvervolging is overgegaan na een beslissing daartoe van het hof ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is het thans meer dan drie jaren geleden dat het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden.
Voorts houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee dat verdachte niet eerder in aanraking met justitie is geweest en dat zij ook na het plegen van het ten laste gelegde niet meer met justitie in aanraking is geweest. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte naar aanleiding van het ten laste gelegde op staande voet ontslagen is.
Hoewel verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit is de rechtbank van oordeel dat, met name gelet op bovengenoemde omstandigheden, toepassing dient te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Oplegging van een werkstraf voegt naar het oordeel van de rechtbank niets meer toe. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijke straf niet aangewezen, nu verdachte zich in de afgelopen drie jaren niet wederom heeft schuldig gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
De vordering van de benadeelde partij.
[X] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 437,96.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De toepasselijke wetsartikelen.
De te nemen beslissing is gegrond op artikel:
- artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mrs E. Timmermans, voorzitter,
O.F. Bouwman en I.J.K. van der Meer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Keuter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 november 2010.
Mr. Van der Meer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.