Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in strijd met de zorgvuldigheid heeft gehandeld door thans meteen een nieuw besluit te nemen, en niet eerst een nieuw voornemen uit te brengen. Een gewijzigd beoordelingscriterium leidt immers tot een andere weging van de feiten en overgelegde stukken. Bovendien zijn sinds het besluit van 12 mei 2009 veel aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van het relaas van eiser. Ook daarom had verweerder een nieuw voornemen uit moeten brengen. Door dat niet te doen, is het besluit onvoldoende voorbereid.
Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in Turkije onder zware psychische druk stond omdat hij daar niet veilig was. Als gevolg daarvan kon hij niet weigeren om zijn reisdocumenten aan de reisagent af te geven. Dat verweerder de eis stelt dat eiser moet aantonen dat juist hij gedwongen teruggezonden zou worden naar Irak indien hij zich zou melden bij de UNHCR in Turkije, vindt eiser onzinnig. Verweerder dient na te gaan of, gelet op eisers situatie, in redelijkheid aan eiser toegerekend kan worden dat hij uit angst voor terugzending naar Irak heeft meegewerkt aan de eisen van de reisagent.
Eiser heeft geconstateerd dat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet wordt betwist. In het bestreden besluit wordt overwogen dat de door eiser gestelde vrees anders is beoordeeld dan in het ingetrokken besluit van 12 mei 2009. Er is bij de beoordeling nu niet meer de eis gesteld dat er een positieve overtuigingskracht van het relaas uit zou moeten gaan maar er is gekeken naar de zwaarwegendheid. Er blijkt echter niet van een andere toets. Eiser gaat er vanuit dat de beoordeling verschillend is in een situatie waarin van een positieve overtuigingskracht sprake moet zijn, vergeleken met een situatie waar de zwaarwegendheid wordt getoetst. Dat moet ook uit de toetsing blijken. Nu dat in eisers zaak niet het geval is, is het besluit onvoldoende gemotiveerd.
Eiser heeft per email verklaringen gekregen van twee van de Amerikanen waarmee hij destijds in Irak heeft samengewerkt. Uit hun verklaringen blijkt dat eiser zijn leven niet zeker is. Voorts heeft eiser inmiddels vele stukken overgelegd waaruit blijkt hoe in Irak tegen tolken, die met de Amerikanen hebben samengewerkt, wordt aangekeken. Eiser heeft gedurende de laatste periode van zijn verblijf in Irak ondergedoken gezeten bij een oom in een buitenwijk van [plaats], ver van zijn eigen woning. Hij was maar één van de vele tolken in Irak, hetgeen betekent dat naar hem geen klopjacht is gehouden door extremisten. Een tolk loopt echter direct gevaar, zodra hij zich op straat begeeft. In feite blijkt dit ook uit de beslissing van verweerder om het verrichten van tolkendiensten als een risicoberoep te zien. Geheel ten onrechte wordt de indruk gewekt dat er geen aanwijzingen zijn geweest dat mensen juist eiser wensen te doden. Er zijn immers leuzen op eisers huis geschreven en er zijn tenminste twee keer mensen naar zijn huis gekomen die hebben gevraagd waar eiser was gebleven. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het enkele feit dat eiser niet op zijn schuiladres is gevonden maakt dat er geen gegronde vrees voor vervolging hoeft te zijn. Zeker nu niet meer de toets van de positieve overtuigingskracht van toepassing is, maar de toets van de zwaarwegendheid, had verweerder nader moeten motiveren waarom al deze aanwijzingen niet maken dat de vrees voor vervolging er is. Uit de overgelegde stukken blijkt immers dat tolken in het algemeen in de negatieve belangstelling van extremisten staan. Er kan gesproken worden van een reëel risico dat eiser vermoord gaat worden. Eiser heeft voorts gesteld dat hij een risicoberoep had en dat deze constatering van verweerder niet zonder gevolgen kan zijn. Anders zou het immers geen zin hebben om bepaalde beroepen tot risicoberoep te bestempelen. In het bestreden besluit wordt door verweerder gesteld dat het hebben van een risicoberoep slechts inhoudt dat extra zorgvuldig naar het asielrelaas wordt gekeken. Eiser vindt dit een verbazingwekkende opmerking. Het zou betekenen dat de ene zaak zorgvuldiger wordt behandeld en beoordeeld dan de andere zaak, hetgeen onaanvaardbaar is. Ten aanzien van artikel 15 aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (Definitierichtlijn) is eiser van mening dat verweerder had moeten bekijken of het feit dat eiser als tolk heeft gewerkt, en er in het verleden reeds concrete bedreigingen in zijn richting zijn geweest, maakt dat de mate van willekeurig geweld in zijn geval wel groot genoeg is om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming.
In een aanvulling op het beroepschrift heeft eiser de volgende stukken overgelegd: een studie van de Midden Oosten expert dr. Rebwar Fatah over de gevaren van tolken in Irak in het algemeen en van eiser in het bijzonder, een brief met bijlagen van Vluchtelingenwerk Nederland waarin wordt ingegaan op de gevaren van tolken in Irak, een algemenere notitie van Vluchtelingenwerk Nederland over de veiligheidssituatie in Irak alsmede een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland over de situatie in de wijk in [plaats] waar eiser woonachtig is geweest.