ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5180

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/8565 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oeigoerse eiseres en risico op vervolging bij terugkeer naar China

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Oeigoerse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie. De eiseres, geboren in 1984, had op 26 september 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 4 februari 2010 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke situatie van Oeigoeren in China, vooral na de ongeregeldheden in juli 2009. De rechtbank stelde vast dat de eiseres eerder in de belangstelling van de Chinese autoriteiten had gestaan en dat er een reëel risico bestond op vervolging bij terugkeer naar China. De rechtbank volgde de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat de eiseres geen vrees voor vervolging had, en oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kon blijven. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van de staatssecretaris en droeg deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Utrecht
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zaaknummer: AWB 10/8565 BEPTDN
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1984, van Chinese nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. F.K.H. Blom, advocaat te Utrecht,
en
de staatssecretaris van Justitie, thans de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Baeten.
Inleiding
1.1 Bij besluit van 4 februari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 26 september 2009 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 4 oktober 2010, waar eiseres is verschenen. Eiseres en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht, waarbij de gemachtigde van eiseres is waargenomen door mr. E.B. Hilwig.
Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt vast dat gelet op de dossierstukken en hetgeen op de zitting aan de orde is geweest nog in geschil of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a dan wel b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.2 De rechtbank stelt verder vast dat verweerder in het bestreden besluit aan eiseres niet één van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw heeft tegengeworpen. Het asielrelaas van eiseres en de daarin gestelde feiten wordt dus, conform het beleid in de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), door verweerder voor waar aangenomen indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord en het relaas innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat er over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
2.3 De rechtbank stelt vast dat eiseres behoort tot de bevolkingsgroep der Oeigoeren. Door verweerder wordt niet betwist dat eiseres tijdens haar studie Engels vanaf februari 2007 in de aandacht heeft gestaan van de autoriteiten vanwege haar contacten met buitenlandse studenten. In verband hiermee is eiseres driemaal op het politiebureau geweest waarbij zij is verhoord. De tweede keer moest haar broer ook meekomen naar het bureau en is hij ondervraagd over de activiteiten van eiseres (p. 4 nader gehoor). De politie is eveneens op de opleiding van eiseres geweest waarbij eiseres is ondervraagd. Eiseres zelf heeft tot december 2008 dreigtelefoontjes ontvangen van de politie waarbij ten tijde van de Olympische spelen de frequentie van de telefoontjes intensiveerde (p. 8 nader gehoor). Verder heeft eiseres verklaard dat zij op de dag van de demonstratie en de rellen in Urumqi op 5 juli 2009 op weg was naar het Volksplein maar dat zij door iemand is gewaarschuwd om daar niet heen te gaan. Eiseres is toen rechtstreeks naar een restaurant in de buurt gegaan voor de bruiloft van een vriendin. Deze gebeurtenis is door verweerder ook niet ongeloofwaardig geacht.
2.4 Eiseres heeft verder verklaard dat haar broer tijdens haar verblijf in Kazachstan in de periode juli/augustus 2009 telefonisch is benaderd in verband met eiseres (p. 11 nader gehoor). Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat dit niet aannemelijk is omdat eiseres dit enkel heeft vernomen van haar ouders/broer welke niet als objectieve bron zijn aan te merken. Nu verweerder het asielrelaas van eiseres en de daarin gestelde feiten verder voor waar heeft aangenomen op basis van de door eiseres afgelegde verklaringen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt kan stellen dat dit aspect van het relaas niet wordt geloofd, alleen omdat eiseres dit deel van haar verklaring heeft gebaseerd op informatie van haar ouders/broer. In redelijkheid valt niet in te zien waarom dit aspect van het relaas van eiseres voor onwaar zou moeten worden gehouden, terwijl verweerder de gebeurtenissen voor het overige wel geloofwaardig heeft geacht.
2.5 Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, onder meer de uitspraak van 1 juli 2010, LJN BN1161) volgt dat indien en voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de door een vreemdeling in zijn asielrelaas gestelde feiten en omstandigheden met inbegrip van diens eventuele vermoedens door verweerder thans in het beleid veronderstellingen genoemd (WBV 2010/10, thans paragraaf C14/2.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) die deel uitmaken van gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden geloofwaardig worden geacht, en in zoverre als vaststaande feiten en omstandigheden moeten worden aangenomen, het vervolgens aan verweerder is om te beoordelen of deze feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw. In het kader van die beoordeling vindt, zoals volgt uit de uitspraak van 21 juli 2009 (LJN BJ3621), de beoordeling plaats van de plausibiliteit van de vermoedens van die vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Van die beoordeling maakt voorts deel uit de beantwoording van de vraag of, indien en voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de vermoedens van die vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat plausibel worden geacht, deze voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. De rechter toetst deze beoordeling van verweerder vol.
2.6 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vermoedens van eiseres over wat haar bij terugkeer te wachten staat, vanwege het feit dat zij bij de politie is ontboden in januari 2007 en februari 2007 in verband met haar contacten met buitenlandse studenten, niet als rechtsgrond voor een verblijfsvergunning asiel zijn te kwalificeren, nu niet gebleken is dat eiseres hierom wordt gezocht. Verder acht verweerder niet aannemelijk dat eiseres door de Chinese autoriteiten wordt gezocht vanwege de demonstratie van 5 juli 2009 nu eiseres daar niet zelf aan heeft deelgenomen en niet aannemelijk is dat zij door camera’s is geregistreerd.
2.7 Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder in het bestreden besluit de door haar naar voren gebrachte feiten en omstandigheden niet samenhangend en in onderling verband heeft betrokken bij de beoordeling van haar asielaanvraag. Eiseres voert aan dat zij vanaf begin 2007 in de negatieve belangstelling heeft gestaan van de autoriteiten en dat deze belangstelling nimmer is geëindigd. De negatieve belangstelling fluctueerde en nam toe tijdens politiek gevoelige gebeurtenissen zoals voor en tijdens de Olympische spelen en na de ongeregeldheden in Urumqi in juli 2009. Eiseres wijst er op dat na de demonstratie op 5 juli 2009 duizenden Oeigoeren om onduidelijke redenen zijn gearresteerd en/of gedetineerd. Verschillende Oeigoeren zijn geëxecuteerd en/of ter dood veroordeeld en de Chinese autoriteiten schenden op grove wijze de mensenrechten van Oeigoeren. De handelwijze van de autoriteiten is volstrekt willekeurig en onvoorspelbaar. Ook als eiseres niet is opgenomen door de camera’s, wat evenmin uitgesloten kan worden, is gezien haar verleden waarin al sprake was van negatieve aandacht van de autoriteiten, haar Oeigoerse etniciteit, haar eerdere verblijf in het buitenland, haar vertrek kort na de ongeregeldheden in juli 2009 in Urumqi en haar lange verblijf in Nederland, een reële kans aanwezig op schending van artikel 3 van het EVRM als zij terug moet keren naar China.
2.8 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat, de geloofwaardig bevonden feiten en omstandigheden van het asielrelaas van eiseres in ogenschouw nemend, eiseres bij terugkeer naar China geen vrees voor vervolging heeft en geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de beoordeling van de vermoedens over wat eiseres bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat het individuele asielrelaas van eiseres, waaruit naar voren komt dat zij reeds eerder in de belangstelling stond van de autoriteiten, onvoldoende geplaatst in het licht van de situatie en de positie van Oeigoeren, met name sinds de rellen in juli 2009. In dat verband wordt nog het volgende overwogen.
2.9 Op grond van algemene informatie over de situatie van Oeigoeren in China waarnaar door eiseres ook is verwezen stelt de rechtbank vast dat naar aanleiding van de demonstratie en de rellen op 5 juli 2009 veel Oeigoeren zijn opgepakt, gedetineerd en aangeklaagd. Uit een persbericht van Amnesty International van 3 december 2009, “Halt death sentences against Uighurs”, volgt dat sinds de onlusten in juli 2009 de autoriteiten duizenden mensen hebben gedetineerd en aangeklaagd en dat zij die betrokken waren bij de onlusten met zware veroordelingen zijn bedreigd, waaronder de doodstraf. Uit het rapport van Human Rights Watch van oktober 2009, “We Are Afraid to Even Look for Them. Enforced Disappearances in the Wake of Xinjiang’s Protests” volgt dat de autoriteiten lijken toe te geven meer dan 1000 mensen te hebben gedetineerd (p. 18).
2.10 Voorts staat in het ambtsbericht van juni 2010, waarnaar eiseres heeft verwezen in haar brief van 24 september 2010, dat er aanwijzingen zijn dat nog altijd Oeigoeren worden opgepakt in verband met de onlusten in juli 2009 en dat het niet duidelijk is wat er vervolgens met hen gebeurt. Ook zijn er berichten dat de veiligheidsmaatregelen in Xinjiang weer worden aangescherpt, omdat de rellen precies een jaar eerder plaatsvonden (p. 84).
In het ambtsbericht wordt tevens melding gemaakt van de ‘strike hard’ campagne die in november 2009 in China werd gelanceerd met als doel ‘consolidating stability and eliminating security risk’. Bij deze campagne werden tot nu toe voor zover bekend 382 personen opgepakt, onder wie 94 personen die de provincie Xinjiang waren ontvlucht en die verdacht worden van betrokkenheid bij de bloedige onlusten in juli 2009. Ook zijn er in de meeste steden veiligheidstroepen aanwezig en komen er regelmatig arrestaties voor naar aanleiding van de ongeregeldheden. Voorts is het platteland omringd door een net van controleposten en zijn op de voornaamste verbindingswegen om de vijftig kilometer checkpoints ingesteld. In het ambtsbericht staat verder (p. 86) dat over de behandeling van Oeigoeren bij terugkeer naar China nauwelijks informatie beschikbaar is, op basis waarvan het niet goed mogelijk is om algemene uitspraken te doen. China legt wel geregeld verzoeken bij de omringende landen neer om Chinese Oeigoeren terug te sturen, waarbij het met name gaat om Oeigoeren die volgens de Chinese autoriteiten verdacht worden van separatistische activiteiten. Amnesty International en HRW roepen op geen Oeigoeren terug te sturen, die door de Chinese autoriteiten verdacht worden van betrokkenheid bij pro-onafhankelijkheidsgroepen of andere activiteiten die worden beschouwd als terrorisme, religieus extremisme of separatisme. De vrees bestaat dat teruggestuurde Oeigoeren eenmaal terug in China mishandeling, foltering en wellicht de doodstraf te wachten staat.
2.11 Op grond van het meest recente WBV 2009/24 (22 oktober 2009) krijgt de behandeling van asielaanvragen van Oeigoeren gezien hun moeilijke positie speciale aandacht, waarbij de toetsing van het algehele asielrelaas als uitgangspunt dient. Dit houdt in dat op grond van dit WBV, een Oeigoer die aannemelijk maakt dat hij bij terugkeer vanwege welke reden dan ook, waaronder begrepen een asielaanvraag of langer verblijf in het buitenland, niet alleen zal worden ondervraagd, maar tevens zal worden gearresteerd, op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.12 Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, ook al heeft eiseres niet zelf deelgenomen aan de demonstratie, het gezien de algemene houding van de Chinese autoriteiten jegens Oeigoeren (welke aanzienlijk is verslechterd sinds de onlusten in juli 2009), het feit dat eiseres in de directe omgeving was van het Volksplein op de dag van de demonstratie (waarbij niet geheel kan worden uitgesloten dat zij toen ook is opgenomen op camera) en het feit dat zij al eerder in de belangstelling heeft gestaan van de autoriteiten, niet onaannemelijk is dat eiseres als Oeigoer bij terugkeer in verband wordt gebracht met de demonstratie, waarmee zij een reële kans loopt om gearresteerd te worden. Daar komt bij dat eiseres een asielaanvraag heeft gedaan en dat zij al lange tijd in het buitenland verblijft, namelijk vanaf 26 september 2009. Ook deze factoren spelen een rol bij de beoordeling van de vraag of sprake is van vrees voor vervolging en een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM.
2.13 Verweerder werpt eiseres nog tegen dat zij, ook na de rellen in juli 2009, legaal China is in- en uitgereisd, hetgeen er volgens verweerder niet op duidt dat zij in de belangstelling staat van de autoriteiten. Eiseres heeft echter weersproken dat sprake was van reguliere in- en uitreizen, nu zij de grens is gepasseerd met behulp van een reisagent, aan wie daarvoor een substantieel bedrag is betaald. Eiseres heeft zowel in het eerste gehoor als in het nadere gehoor verklaard dat zij bij de uitreis naar Kazachstan in juli 2009, de inreis in China eind augustus 2009 en de uitreis naar Nederland in september 2009 hulp heeft gekregen van een reisagent, die met behulp van connecties van haar broer was geregeld en aan wie een aanzienlijk geldbedrag is betaald, en dat deze reisagent haar vooraf had verzekerd dat er geen problemen zouden zijn bij het passeren van de grens en dat zij gewoon zou worden doorgelaten.
Zowel uit het ambstbericht van maart 2009, als uit eerdere ambstberichten blijkt dat corruptie in China wijdverspreid is en veelvuldig voorkomt. Ook in het ambtsbericht van juni 2010 (p. 13) staat vermeld dat er in 2009/2010 een relatief groot aantal corruptieschandalen aan het licht is gekomen en dat China op plaats 79 (van de 180) staat van de ranglijst van meest corrupte
landen. Hoewel er tevens in het ambstbericht staat dat men serieus bezig is met de bestrijding van dit probleem, blijkt niet dat dit probleem reeds geheel was verholpen ten tijde van de in- en uitreizen van eiseres. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de verklaring die eiseres heeft gegeven voor haar probleemloze reizen in 2009 juist is. Verweerder heeft zich dan ook niet zonder meer op het standpunt mogen stellen dat uit de probleemloze in- en uitreizen van eiseres blijkt dat zij niet meer in de belangstelling staat van de Chinese autoriteiten.
2.14 Gelet op al het voorgaande wordt het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van vrees voor vervolging en geen reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet gevolgd. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking op grond van het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb.
2.21 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 4 februari 2010;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van € 437,00, te betalen aan eiseres.
Aldus vastgesteld door mr. M.C. Verra en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2010.
De griffier: De rechter:
mr. N.R. Hoogenberk mr. M.C. Verra