ECLI:NL:RBSGR:2010:BO5218

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09 / 44241
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van medische noodsituatie en mvv-vereiste

In deze zaak heeft eiseres op 13 juli 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel medische behandeling. De aanvraag werd op 22 september 2009 afgewezen door verweerder, waarna eiseres bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 3 november 2009 ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. De openbare behandeling vond plaats op 30 juli 2010, waarbij eiseres werd bijgestaan door een gemachtigde.

De rechtbank toetst het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden en de voorschriften van openbare orde. De rechtbank stelt vast dat de aanvraag is afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), zoals vereist volgens de Vreemdelingenwet. Eiseres heeft in haar bezwaar geen onderbouwing gegeven voor haar medische situatie, wat de verweerder in staat stelde om het bezwaar als kennelijk ongegrond te beschouwen.

De rechtbank overweegt dat, hoewel eiseres een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, zij geen concrete onderbouwing heeft gegeven voor haar stelling dat haar familie- of gezinsleven in het geding is. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid het mvv-vereiste aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen en dat het beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem en is op 6 augustus 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 09 / 44241
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 6 augustus 2010
in de zaak van:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Ghanese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Vonk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft op 13 juli 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet (hierna: Vw), met als doel “het ondergaan van medische behandeling” dan wel “vanwege medische noodsituatie”. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 22 september 2009 afgewezen. Bij besluit van 3 november 2009 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 14 juli 2010 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 juli 2010. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde voornoemd.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
2.3 In artikel 17 Vw en artikel 3.71, tweede lid, Vb zijn de categorieën vreemdelingen opgesomd aan wie het mvv-vereiste niet wordt tegengeworpen.
2.4 Ingevolge artikel 3.46, eerste lid, Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met het ondergaan van medische behandeling, worden verleend indien Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van de Minister deugdelijk is geregeld. Het toepasselijke beleid is neergelegd in B8/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc). Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in verband met een medische noodsituatie dient – voor zover thans van belang – sprake te zijn van de situatie dat stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waarheen betrokkene zich kan laten verwijderen. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb kan vrijstelling worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij niet in bezit is van een geldige mvv en niet voor vrijstelling van dit vereiste in aanmerking komt. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering van 27 augustus 2009.
2.6 In beroep voert eiseres hier in de eerste plaats tegen aan dat verweerder eiseres ten onrechte in de bezwaarfase niet heeft gehoord.
2.7 Met betrekking tot deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
2.8 Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.
2.9 Het bezwaar is kennelijk ongegrond indien naar objectieve maatstaven bezien op voorhand in redelijkheid geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden. De beoordeling of sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar is afhankelijk van de inhoud van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit en de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.
2.10 In bezwaar doet eiseres zonder enige onderbouwing een beroep op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
2.11 Gelet op de summiere gronden van bezwaar, alsmede het feit dat eiseres geen onderbouwing heeft gegeven van de door haar gestelde medische situatie, heeft verweerder kunnen concluderen tot kennelijke ongegrondheid van het bezwaar en heeft verweerder van horen af kunnen zien.
2.12 Voorts is door eiseres in beroep onder de verwijzing naar de stelling dat voor een fertiliteitsonderzoek beide partners nodig zijn, opnieuw een beroep gedaan op artikel 8 EVRM. Gezien het feit dat eiseres in beroep haar stelling dat sprake is van een schending van haar familie- of gezinsleven en de door haar gestelde medische situatie niet nader heeft onderbouwd, alsmede gelet op het overige dat door eiseres is aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid het mvv-vereiste aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen.
2.13 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in tegenwoordigheid van J. van Roode, griffier. De beslissing is op 6 augustus 2010 in het openbaar uitgesproken.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.