ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7139
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
- K.M.C. Zijlstra-van Middelkoop
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de overdrachtstermijn in asielzaken en de rol van interim measures
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 december 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, zijn aanvraag om asiel had ingediend. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een eerder besluit van de minister voor Immigratie en Asiel, dat de aanvraag had afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Griekenland voor de behandeling van het asielverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 19 van Verordening (EG) 343/2003, was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat Nederland verantwoordelijk was geworden voor de behandeling van het asielverzoek van de eiser.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die de overdracht aan Griekenland verhinderde, niet van invloed was op de overdrachtstermijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opschortende werking van de voorlopige voorziening enkel van toepassing is op nationale voorzieningen en niet op de interim measure van het EHRM. Dit betekende dat de termijn voor overdracht was verstreken en dat de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaarde.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake was van nieuwe feiten, namelijk de overgelegde taskara, die de minderjarigheid van de eiser aantoonden ten tijde van zijn eerste asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet op de juiste wijze was gemotiveerd en dat de minister opnieuw op de aanvraag moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.