ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7139

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 10/12926
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.E.C. van Rijckevorsel-Besier
  • K.M.C. Zijlstra-van Middelkoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de overdrachtstermijn in asielzaken en de rol van interim measures

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 december 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, zijn aanvraag om asiel had ingediend. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van een eerder besluit van de minister voor Immigratie en Asiel, dat de aanvraag had afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Griekenland voor de behandeling van het asielverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overdrachtstermijn van zes maanden, zoals vastgelegd in artikel 19 van Verordening (EG) 343/2003, was verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat Nederland verantwoordelijk was geworden voor de behandeling van het asielverzoek van de eiser.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de interim measure van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die de overdracht aan Griekenland verhinderde, niet van invloed was op de overdrachtstermijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opschortende werking van de voorlopige voorziening enkel van toepassing is op nationale voorzieningen en niet op de interim measure van het EHRM. Dit betekende dat de termijn voor overdracht was verstreken en dat de rechtbank het beroep van de eiser gegrond verklaarde.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er sprake was van nieuwe feiten, namelijk de overgelegde taskara, die de minderjarigheid van de eiser aantoonden ten tijde van zijn eerste asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag niet op de juiste wijze was gemotiveerd en dat de minister opnieuw op de aanvraag moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 10/12926
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], eiser,
gemachtigde mr. B.D. Lit, advocaat te
Amsterdam;
en
De minister voor Immigratie en Asiel, als rechtsopvolger van de minister van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C. Bijsterbosch,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1. Procesverloop
Op 30 maart 2010 heeft eiser opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 7 april 2010 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 7 april 2010 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 15 april 2010.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 30 juli 2010 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Bij brieven van 4 augustus 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend.
Bij brieven van 13 augustus 2010 en 16 september 2010 hebben verweerder respectievelijk eiser op verzoek van de rechtbank nadere stukken verstrekt.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1 Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
2.2 Op 24 november 2008 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 5
juni 2009 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen omdat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling op grond van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna Vo 343/2003).
Griekenland heeft niet tijdig gereageerd op het overnameverzoek van 26 januari 2009. Op grond van artikel 18, zevende lid, Vo 343/2003 staat dit gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek. Sinds 27 maart 2009 is Griekenland verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.
2.3 Eiser betoogt dat Griekenland niet verplicht is het asielverzoek te behandelen, omdat de termijn waarbinnen de overdracht dient plaats te vinden is verstreken.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 19, derde lid, Vo 343/2003 wordt de asielzoeker overeenkomstig de nationale wetgeving door de lidstaat waar het verzoek is ingediend, na overleg tussen de betrokken lidstaten overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, Vo 343/2003 berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden.
Op 20 april 2010 heeft het (Europees) Hof van de rechten van de Mens (hierna: EHRM) een interim measure toegewezen ten aanzien van eiser. Op grond daarvan mag eiser niet worden overgedragen aan Griekenland gedurende zijn procedures bij het EHRM.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de interim measure evenals de voorlopige voorziening de overdrachtstermijn opschort. Dit betoog faalt. Naar het oordeel van de rechtbank berust de opschortende werking van de voorlopige voorziening op de in artikel 19 lid 2 van Vo 343/2003 gemaakte uitzondering. Die uitzondering is uitdrukkelijk beperkt tot een voorziening die op grond van nationale wetgeving wordt getroffen door het gerecht of de bevoegde instantie.
Dit betekent dat vanwege de uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2009 de termijn van zes maanden is aangevangen na de uitspraak op het beroep van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 18 december 2009. De overdrachtstermijn is derhalve verstreken op 18 juni 2010.
Ingevolge artikel 19, vierde lid, Vo 343/2003 is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van het asielverzoek.
Het beroep is reeds hierom gegrond.
2.5 Eiser heeft voorts onder meer aan de nieuwe aanvraag ten grondslag gelegd dat hij ten tijde van zijn eerste aanvraag minderjarig was en heeft in dat verband een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 6, Vo 343/2003. Ten bewijze hiervan heeft hij een origineel identiteitsbewijs (taskara) overgelegd met daarin zijn geboortedatum.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend teneinde te kunnen beoordelen of de taskara een nieuw feit of omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij brief van 13 augustus heeft de rechtbank op verzoek de originele taskara ontvangen van verweerder. Bij brief van 16 september 2010 heeft de gemachtigde van eiser op verzoek van de rechtbank een vertaling van de taskara overgelegd.
De rechtbank constateert dat verweerder nimmer heeft gesteld dat de taskara niet origineel is. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de echtheid van het document.
De rechtbank stelt vast dat eiser in de vorige procedure reeds heeft aangevoerd dat hij minderjarig was, maar toen heeft hij ter onderbouwing slechts een kopie van zijn taskara overgelegd.
Een document dat bewijs bevat voor een stelling die reeds in het kader van een eerdere procedure naar voren is gebracht, kan slechts een novum vormen indien het voor de vreemdeling niet mogelijk was als gevolg van aan hem niet toe te rekenen omstandigheden het document in het kader van de besluitvorming in de eerdere procedure naar voren te brengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van niet aan eiser toe te rekenen omstandigheden die er toe hebben geleid dat de orginele taskara niet in de eerdere procedure is overgelegd. Uit het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden van 31 maart 2010 volgt dat de originele taskara niet eerder is overgelegd door onprofessioneel handelen van eisers vorige advocaten, onder meer tijdens de zitting van de rechtbank op 10 november 2009. Eiser mag dit naar het oordeel van de rechtbank niet worden toegerekend en hem wordt niet verweten dat hij de originele taskara niet eerder heeft overgelegd.
Volgens de vertaling van de taskara staat daarop het geboortejaar 1991. Dit betekent dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag in 2008 minderjarig was.
Ingevolge artikel 6 Vo 343/2003 berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij ontstentenis van gezinsleden, bij de lidstaat waarbij de minderjarige zijn asielverzoek heeft ingediend.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet op voorhand kan worden gesteld dat de originele taskara niet kan afdoen aan het eerdere besluit, nu daarin is overwogen dat wordt uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt minderjarig te zijn.
Gelet op het voorgaande is sprake van een nieuw feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb. Verweerder heeft daarom ten onrechte het asielverzoek afgewezen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit zonder inhoudelijke beoordeling. Het bestreden besluit is aldus in strijd met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en ontbeert een draagkrachtige motivering. Het beroep is ook om deze reden gegrond.
2.6 Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
2.7 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 april 2010;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 437,=, te voldoen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier, als rechter, en door deze en K.M.C. Zijlstra-van Middelkoop als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
AWB 10/12926 blad 4/4
Uitspraak