ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8295

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
319090 - HA RK 08-915
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.Th. Nijhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nationaliteit van minderjarige in het kader van Surinaamse en Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2010 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een minderjarige, hierna aangeduid als '[verzoeker]', die verzocht om vast te stellen dat hij sinds zijn geboorte op [geboortedatum] 1972 de Nederlandse nationaliteit bezit. Het verzoek werd ingediend op 19 augustus 2008, met aanvullende informatie ontvangen op 9 februari 2009. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft het verzoek afgewezen, stellende dat '[verzoeker]' op 9 januari 1982 de Surinaamse nationaliteit verkreeg door medenaturalisatie met zijn vader, waardoor hij volgens de wet op het Nederlanderschap zijn Nederlandse nationaliteit verloor.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2010 was de IND vertegenwoordigd door mr. L.C.M. Hakkaart. De advocaat van '[verzoeker]', mr. S. de Schutter, was niet aanwezig, maar had verzocht de zaak op de stukken af te doen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de nationaliteit van '[verzoeker]' bij zijn geboorte en de gevolgen van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975.

De rechtbank concludeerde dat '[verzoeker]' bij zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezat, maar dat hij deze verloor toen hij de Surinaamse nationaliteit verkreeg. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat '[verzoeker]' zijn Nederlandse nationaliteit na 9 januari 1982 had herwonnen. De rechtbank heeft het verzoek van '[verzoeker]' afgewezen, met de conclusie dat hij niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

De beschikking is gegeven door mr. M.Th. Nijhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 319090 / HA RK 08-915
Beschikking van 16 december 2010
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende [woonplaats] te Suriname,
verzoeker,
advocaat: mr. S. de Schutter te Amsterdam,
t e g e n:
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door: mr. L.C.M. Hakkaart.
Partijen worden hierna ook aangeduid met "[verzoeker]" en "de IND".
1. Het procesverloop
1.1[verzoeker] heeft op 19 augustus 2008 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt vast te stellen dat hij sinds zijn geboorte op [geboortedatum] 1972 de Nederlandse nationaliteit bezit, met veroordeling van de IND in de kosten van deze procedure. Aanvullende informatie op het verzoekschrift is ontvangen bij brief van 9 februari 2009.
1.2De IND heeft zich bij brief van 24 juli 2009 op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.
1.3De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaats gevonden op donderdag 25 november 2010. Namens de IND is mr. Hakkaart verschenen. Mr. J. van Appia heeft namens mr. De Schutter de rechtbank een kwartier voor de zitting per fax bericht wegens verplichtingen elders niet op de zitting te zullen verschijnen. Hij heeft daarbij namens mr. De Schutter tevens verzocht de zaak op de stukken af te doen. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven zich aan te sluiten bij de conclusie van de IND en geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de zitting.
2. Het verzoek en het verweer
2.1[verzoeker] voert aan dat hij naast de Surinaamse ook de Nederlandse nationaliteit bezit. Dit blijkt volgens hem uit een vonnis van de Kantonrechter te Suriname van 5 juni 2001 waarin voor recht is verklaard dat zijn moeder, [moeder van verzoeker], de Surinaamse nationaliteit niet bezit, waarna aan haar met terugwerkende kracht de Nederlandse nationaliteit is verleend. [verzoeker] meent dat hij zich daarom ook op de Nederlandse nationaliteit kan beroepen.
2.2De IND komt tot de conclusie dat [verzoeker] op 9 januari 1982 als minderjarige door medenaturalisatie met zijn vader de Surinaamse nationaliteit verkreeg en daardoor op die datum het Nederlanderschap verloor op grond van het bepaalde in artikel 7 aanhef en onder 1 van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (WNI) van 1892. De IND stelt zich op het standpunt onvoldoende aanknopingspunten te hebben waaruit zou kunnen volgen dat [verzoeker] het Nederlanderschap na 9 januari 1982 heeft herkregen.
3. De beoordeling
3.1De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoekschrift uit van de volgende vaststaande en/of niet betwiste feiten. [verzoeker] is op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Suriname) geboren als wettig kind van mevrouw [moeder van verzoeker] en de heer [vader van verzoeker]. Bij zijn geboorte verkreeg [verzoeker] op grond van artikel 1 aanhef en onder a van de WNI de Nederlandse nationaliteit, aangezien zijn vader ten tijde van zijn geboorte die nationaliteit bezat.
3.2Ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 verbleef [verzoeker] met zijn vader in Suriname, waardoor hij op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 1 van de Toescheidingsovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Suriname (TOS) de Surinaamse nationaliteit verkreeg, en op grond van artikel 2 lid 1 van de TOS de Nederlandse nationaliteit verloor.
3.3Van 27 september 1978 tot 15 oktober 1982 stond [verzoeker] ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente Den Haag. Hij is op die datum uitgeschreven met de vermelding vertrek naar Suriname. Niet is gesteld of gebleken dat hij na die datum nog in Nederland woonachtig is geweest. De vader van [verzoeker] was van 26 juli 1979 tot 22 juni 1981 eveneens woonachtig in Nederland. Op 3 september 1979 heeft hij ingevolge artikel 7 lid 1 van de TOS geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit. [verzoeker] volgde de nationaliteit van zijn vader en verkreeg daarom op 3 september 1979 eveneens de Nederlandse nationaliteit.
3.4De vader van [verzoeker] is op 22 juni 1981 vertrokken naar Suriname. Hij herkreeg bij Decreet van 9 januari 1982 de Surinaamse nationaliteit. [verzoeker] was op dat moment nog minderjarig en verkreeg daarom op grond van artikel 10 van de Landsverordening van 24 november 1975, tot regeling van het Surinamerschap en het Ingezetenschap eveneens de Surinaamse nationaliteit. Niet is gesteld of gebleken dat [verzoeker] binnen één jaar na het intreden van zijn meerderjarigheid zijn wil te kennen heeft gegeven om in de naturalisatie van zijn vader niet langer te worden begrepen, zodat hij nog steeds in het bezit is van de Surinaamse nationaliteit. De Nederlandse nationaliteit van zijn moeder doet daaraan niet af.
3.5Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESCHIKKENDE:
De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.Th. Nijhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 december 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.