ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8307

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/39517 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Detentieomstandigheden van minderjarige vreemdelingen in het Aanmeldcentrum Schiphol

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een minderjarige vreemdeling. Eiser was op 21 oktober 2010 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de detentieomstandigheden in het Aanmeldcentrum Schiphol niet geschikt zijn voor minderjarigen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt vast dat de faciliteiten en activiteiten voor minderjarige asielzoekers ontbreken, waardoor de detentieomstandigheden als penitentiair en ongeschikt worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat de detentie willekeurig is en in strijd met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaart het beroep gegrond, beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kent schadevergoeding toe aan eiser voor de periode van onrechtmatige detentie. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 10/39517 VRONTN
V-nr: [X]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1993, van Guatemalteekse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar
en:
de minister voor Immigratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 21 oktober 2010 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 12 november 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 2 december 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De zitting heeft plaatsgevonden met behulp van een Spaanse tolk van tolkencentrale Concorde middels een telefonische verbinding.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Eiser heeft een asiel aanvraag ingediend en die is niet afgedaan volgens de algemene procedure. Hij zit in de verlengde procedure en dan zou de bewaring opgeheven dienen te worden. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank nevenzittingsplaats Amsterdam van
13 oktober 2010 (LJN: BO1314). In rechtsoverweging 8.2 wordt het beleid van verweerder ten aanzien van minderjarige asielzoekers weergegeven; als de aanvraag in de algemene procedure niet kan worden afgerond wordt de maatregel opgeheven. Eiser ziet geen reden waarom er een gesloten procedure moet plaatsvinden. Er is geen sprake van artikel 1f van het Vluchtelingenverdrag en er is volgens verweerder geen twijfel aan eisers minderjarigheid. Er is derhalve sprake van unlawful detention in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
Naar Nederlands recht is vreemdelingenbewaring een ultimum remedium. Dat betekent dat je moet kijken naar omstandigheden van het geval. Nergens blijkt dat verweerder bij haar belangenafweging heeft meegewogen dat eiser minderjarig is. Het NIDOS heeft bovendien een garantverklaring afgegeven voor eiser. Volgens de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is NIDOS een betrouwbaar instituut, zodat de mogelijkheid van een lichter middel had moeten worden overwogen. Van belang is voorts dat eiser aangifte van mensenhandel heeft gedaan, nu hij is uitgebuit en twee weken gewerkt heeft zonder enige betaling te ontvangen. Hij zou derhalve in aanmerking moeten komen voor een zogenaamde B9 verblijfsvergunning. Aan al deze omstandigheden is voorbij gegaan door verweerder. Eiser verwijst hierbij naar het Rusu-arrest. Het belang van het kind moet voorop staan, maar verweerder heeft daar ten onrechte geen rekening mee gehouden. Het is bovendien goed mogelijk dat de asielprocedure, en daarmee de bewaring, nog lange tijd in beslag gaat nemen omdat eiser, bij een eventuele afwijzing van zijn asielaanvraag, in beroep zal gaan.
Verder doet eiser een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam (LJN: BO1314). Daarin wordt overwogen dat het aanmeldcentrum Schiphol geen geschikte plaats is voor een minderjarige. Detentie moet op geschikte plaats plaatsvinden. Daarbij wordt ook verwezen naar de zaak [M] vindplaats (JV 2010, 337). Het is daarbij niet relevant of de bewaring plaatsvindt in het kader van artikel 6 Vw 2000 of artikel 59 Vw 2000. Nu de detentie tijdens de asielaanvraag heeft plaatsgevonden op een voor minderjarigen ongeschikte plaats, is de detentie willekeurig geweest.
Eiser merkt nog op dat eiser niet hoeft mee te werken aan zijn uitzetting zolang zijn asielprocedure loopt. Het niet meewerken kan hem derhalve niet worden tegengeworpen. Voor wat betreft de openbare orde geeft eiser aan dat om het stelen van een blikje cola uit een supermarkt gaat. Dit is overlevingscriminaliteit van een minderjarige en het is overdreven dat eiser daarvoor al anderhalve maand vast zit.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. Verweerder heeft besloten om eiser in de zes weken procedure op te nemen en gaat binnen die termijn een besluit nemen. Dat verweerder tijdens de asielprocedure geen concrete uitzettingshandelingen mag verrichten laat onverlet dat er wel zicht op uitzetting is. Dat de bewaring langer kan gaan duren omdat de kans bestaat dat eiser beroep in dient tegen een afwijzende beschikking, dient voor rekening en risico van eiser te komen. Hoe lang de uiteindelijke beslissing kan gaan duren is ongewis.
3. Voor wat betreft de detentieomstandigheden in het aanmeldcentrum Schiphol verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, bekend onder nummer AWB 10/38190. Daaruit volgt onder meer dat de rechtbank er niet van is overtuigd dat door het ontbreken van faciliteiten en activiteiten voor minderjarigen, het aanmeldcentrum Schiphol ongeschikt is voor in dit geval een ruim 16 jarige en dat de termijn van zijn verblijf in het aanmeldcentrum naar verwachting relatief beperkt zal zijn. Verder meent verweerder dat de onderhavige zaak verschilt van de door eiser aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam. In het onderhavige geval gaat het om een artikel 59 Vw 2000 maatregel en in de door eiser genoemde procedure betrof het een artikel 6 Vw 2000 maatregel. De facilitaire omstandigheden en het regime in het aanmeldcentrum verschillen niet tussen beide maatregelen, maar het verschil is wel dat bij de maatregel ex artikel 59 Vw 2000 een voortdurende belangenafweging dient plaats te vinden. Daarbij wordt ook gekeken naar de individuele omstandigheden van eiser. Eiser heeft relatief kort in het aanmeldcentrum Schiphol verbleven en over een maand is eiser 18 jaar.
5. Ten aanzien van een lichter middel is verweerder van mening dat hij die in alle redelijkheid niet heeft hoeven toepassen. Eiser was al 2 maanden illegaal in Nederland en heeft pas asiel gevraagd op het moment dat eiser al in bewaring verbleef. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit en hij heeft aangegeven dat hij niet terug wil keren naar zijn land van herkomst. Verder verwijst verweerder naar de gronden van de maatregel. Die zijn als zodanig in het vorige beroep getoetst en toen werd geoordeeld dat de bewaring mocht plaats vinden. De belangenafweging dient in het nadeel van eiser uit te vallen. Eiser heeft er zelf voor gekozen eerst illegaal in Nederland te verblijven en pas na de inbewaringstelling asiel aan te vragen. Voorts speelt ook het openbare orde aspect een rol.
De rechtbank overweegt het volgende.
6. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser heeft overgeplaatst op 5 november 2010 vanuit de jeugdinrichting de Maasberg naar het Aanmeldcentrum Schiphol teneinde eiser de gelegenheid te geven asiel aan te vragen. Eiser heeft daar tot en met 13 november 2010 verbleven.
8. De rechtbank ziet aanleiding om het betoog van eiser dat verweerder heeft nagelaten een op eiser toegespitste belangenafweging te maken en dat de verblijfsomstandigheden in het Aanmeldcentrum voor hem ongeschikt zijn, te beoordelen in het licht van de vraag of zijn detentie in het Aanmeldcentrum rechtmatig is als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting in hetgeen deze rechtbank en nevenzittingsplaats Amsterdam hieromtrent heeft overwogen in haar uitspraak van 13 oktober 2010 bekend onder nummer LJN BO1314. In rechtsoverweging 9.2 van voornoemde uitspraak wordt weergegeven, “Zoals in r.o. 7.2 weergegeven volgt uit voormeld arrest van het EHRM van 29 januari 2008 ([S]) dat de plaats en de verblijfsomstandigheden passend moeten zijn, in acht genomen dat de maatregel niet wordt toegepast op personen die strafbare feiten hebben begaan, maar op vreemdelingen die, vaak in vrees voor hun leven, vanuit hun land van herkomst zijn gevlucht. Voorts volgt uit het arrest van het EHRM van 19 januari 2010 ([N] e.a., r.o. 73 en 74, LJN BL9430) dat indien sprake is van detentie van een minderjarige vreemdeling, de plaats en verblijfsomstandigheden dienen te zijn aangepast aan het verblijf van minderjarigen.” Tijdens voornoemde procedure heeft de rechtbank het Aanmeldcentrum Schiphol bezocht om zelf kennis te nemen van de detetentieomstandigheden. Kort samengevat omschrijft de rechtbank de omstandigheden als penitentiair en niet geschikt voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Overdag verblijven minderjarige asielzoekers samen met volwassenen in dezelfde ruimte: zij kunnen zich op geen enkele manier afzonderen. Er worden ook geen specifiek op de minderjarige leeftijd gerichte (educatieve) activiteiten aangeboden, en de minister kan niet aangeven of de bewaking een specifieke opleiding of training genoten heeft inzake het omgaan met minderjarigen. Zowel het gebouw als de omstandigheden zijn volgens de rechtbank niet passend voor het verblijf van een minderjarige en de conclusie luidt dan ook dat art. 5 EVRM geschonden is.
9. Verweerder heeft daartegen ondermeer aangevoerd dat het in bovengenoemde procedure een artikel 6 Vw 2000 maatregel betrof, terwijl in het onderhavige geval het een artikel 59 Vw 2000 maatregel betreft. Verder voert verweerder aan dat de periode dat eiser in het Aanmeldcentrum heeft verbleven relatief kort is geweest en dat eiser bijna de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
10. Het enkele feit dat verweerder ten aanzien van een artikel 59 Vw 2000 maatregel een voortdurende belangenafweging dient te maken, laat onverlet dat de detentieomstandigheden van eiser geschikt dienen te zijn voor minderjarigen. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 oktober 2010 (LJN BO1314) zoals hiervoor geciteerd, oordeelt de rechtbank dat het Aanmeldcentrum Schiphol noch wat het gebouw betreft noch anderszins is aangepast aan het verblijf van minderjarige vreemdelingen als eiser en dat de plaats en verblijfsomstandigheden aldus niet voldoen voor het verblijf van minderjarigen. Dat eiser relatief korte tijd in het Aanmeldcentrum heeft verbleven maakt dit niet anders. De rechtbank komt tot de conclusie dat deze detentie willekeurig is te noemen als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve vanaf 5 november 2010 in strijd geweest met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Gelet op dit oordeel kunnen de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden onbesproken blijven.
11. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser vanaf 5 november 2010 in het Aanmeldcentrum Schiphol en vervolgens in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 2480,--.
13. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 2480,-- (zegge: vierentwintighonderd en tachtig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 6 december 2010 door mr. I.M. Bilderbeek, rechter, in tegenwoordigheid van H.C. Hagen, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open