ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8344

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/6200 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.D.G.J. Dop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over dwangsom bij niet tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder om geen dwangsom te betalen, omdat zij van mening was dat de brief van 26 februari 2010, waarin verweerder meedeelde dat geen dwangsom verschuldigd was, op rechtsgevolg was gericht en derhalve als een besluit moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de brief inderdaad een besluit was waartegen bezwaar openstond, in lijn met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwees naar de Memorie van Toelichting op de wet, waarin wordt gesteld dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid van de dwangsom bij beschikking vaststelt, en dat de bestuursrechter bevoegd is om geschillen over de hoogte of het verschuldigd zijn van de dwangsom te beoordelen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, en de rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1311,-. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van burgers in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar bestuursorganen niet tijdig beslissen.

De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 24 november 2010, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en de proceskostenveroordeling is in overeenstemming met de geldende regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/6200 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[Eiseres], wonende te [plaats],
gemachtigden mr. M.L.M. Klinkhamer en mr. L. Orie,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij brief van 19 februari 2010 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag om langdurigheidstoeslag van 19 februari 2009.
Bij brief van 26 februari 2010 heeft verweerder naar aanleiding van deze brief eiseres medegedeeld dat, aangezien op 23 februari 2010, en daarmee binnen de hersteltermijn,
een beslissing op de aanvraag is genomen, verweerder geen dwangsom is verschuldigd.
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: commissie), het daartegen gemaakte bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 november 2010.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Orie.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.H. van Bolhuis.
II OVERWEGINGEN
1Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb definieert een besluit als een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een publiekrechtelijke rechtshandeling is een op rechtsgevolg gerichte beslissing van een bestuursorgaan, dat de bevoegdheid tot het nemen van die beslissing ontleent aan het publiekrecht.
Ingevolge artikel 4:18, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
2 Verweerder heeft, in navolging van de commissie, het bezwaar van eiseres
niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 23 februari 2010 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens verweerder is de mededeling dat geen dwangsom is verschuldigd slechts informatief van aard en niet op rechtsgevolg gericht; of er sprake is van een verbeurde dwangsom vloeit rechtstreeks uit de Awb voort, aldus verweerder. Ter zitting heeft verweerder gewezen op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb dat luidt: "Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist". Gelet hierop is verweerder van mening dat alleen - dus bij vastgestelde verschuldigdheid - de hoogte van de dwangsom voor bezwaar/beroep vatbaar is.
3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De brief van 26 februari 2010 is wel degelijk een besluit aangezien de mededeling in die brief dat verweerder geen dwangsom is verschuldigd op rechtsgevolg is gericht. Indien de brief geen besluit zou zijn zou eiseres immers niet kunnen ageren tegen het oordeel van verweerder dat zij geen recht heeft op een dwangsom. Eiseres wil tegen dat oordeel opkomen omdat zij de beschikking van 23 februari 2010 niet althans niet voor afloop van de herstelverzuimtermijn heeft ontvangen en derhalve recht heeft op een dwangsom.
4 De rechtbank is van oordeel dat de brief van 26 februari 2010, waarin is meegedeeld dat geen dwangsom is verschuldigd, op rechtsgevolg is gericht en ingevolge artikel 4:18, eerste lid, juncto artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt als een besluit waartegen bezwaar openstaat. Dit oordeel vindt bevestiging in de Memorie van Toelichting (MvT) op het wetsvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van een dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan (Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen, Tweede Kamer, 2004-2005, 29934, nr. 3, p. 3), waarin - voor zover hier van belang - het volgende staat vermeld: "Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid (...) van de dwangsom bij beschikking vast (...). Hiervoor is geen verdere tussenkomst van de aanvrager vereist. De bestuursrechter is bevoegd te oordelen over geschillen over de hoogte of het verschuldigd zijn van de dwangsom".
Uit het bovenstaande volgt dat óók in het geval een bestuursorgaan van oordeel is dat geen dwangsom is verschuldigd, de brief waarin die beslissing is vervat, een besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Niet valt in te zien dat uitsluitend de hoogte van de dwangsom - in het kader van een positieve beslissing omtrent de verschuldigdheid
daarvan - door de bestuursrechter zou kunnen worden getoetst en een beslissing dat geen verschuldigdheid bestaat, niet.
5 Dit betekent dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve gegrond. De rechtbank ziet met toepassing van artikel 7:15, tweede lid, en 8:75, eerste lid, van de Awb aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de beroepsprocedure met een waarde per punt van € 437,-, en een wegingsfactor 1).
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 150,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1311,- welk bedrag aan eiseres moet worden vergoed.
Aldus vastgesteld door mr. J.D.G.J. Dop, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Erkan.
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.