ECLI:NL:RBSGR:2010:BO8921

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
352679 / HA ZA 10-1286
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidskwesties in verzetprocedure bij verkeerde rechtbank

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, betreft het een verzetprocedure waarin de gedaagde, Hademo Holding B.V., verzet heeft ingesteld tegen een verstekvonnis dat op 6 januari 2010 was gewezen. De eiser, [eiser], had in de verstekprocedure gevorderd dat Hademo zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 137.823,71, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Het verstekvonnis was in het voordeel van de eiser gewezen, maar Hademo stelde dat het verzet ten onrechte was ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, terwijl dit volgens de wet bij de rechtbank 's-Gravenhage had moeten gebeuren, de rechtbank die het verstekvonnis had gewezen.

De rechtbank oordeelde dat het verzet tijdig was ingesteld, maar dat Hademo niet bevoegd was om het verzet bij de verkeerde rechtbank in te dienen. De rechtbank benadrukte dat verzet een middel is voor de gedaagde om alsnog gehoord te worden en dat dit moet plaatsvinden bij de rechter die het oorspronkelijke vonnis heeft gewezen. De rechtbank concludeerde dat Hademo als opdrachtgever moet worden aangemerkt, omdat de werkzaamheden door de eiser aan een bedrijfspand van Hademo waren verricht. Hademo had niet voldoende gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van de eiser.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verstekvonnis van 6 januari 2010 bekrachtigd en Hademo veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure. Dit vonnis is uitgesproken door mr. F. Aukema-Hartog op 15 december 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Rotterdam
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 352679 / HA ZA 10-1286
Vonnis in verzet van 15 december 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te Lekkerkerk,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M.J. Goedhart,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HADEMO HOLDING B.V.,
gevestigd te Lekkerkerk,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. A.W. van der Linden.
Partijen zullen hierna [eiser] en Hademo genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- inleidende dagvaarding d.d. 27 november 2009;
- door de rechtbank ’s-Gravenhage op 6 januari 2010 onder zaak-/rolnummer 354103/HA ZA 09-4162 bij verstek gewezen vonnis;
- verzetdagvaarding d.d. 2 februari 2010;
- het tussenvonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 21 juli 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- de brief van mr. Van der Linden d.d. 21 oktober 2010;
- de brief van mr. Goedhart d.d. 25 oktober 2010;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 28 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1. [eiser] heeft op basis van een overeenkomst tot aanneming van werk bouwkundige werkzaamheden verricht aan een aan Hademo in eigendom toebehorend bedrijfspand aan de Twijnstraweg 14 te Lekkerkerk. Directeur van Hademo is [directeur], een broer van [eiser].
2.2. Na het uitvoeren van de sub 2.1 bedoelde werkzaamheden heeft [eiser] een drietal facturen opgemaakt. Deze facturen zijn in eerste instantie ten name van [eiser] Sloop- en Demontagewerken gesteld. Nadien heeft [eiser] voor de facturen creditnota’s verstrekt aan [eiser] Sloop & Demontagewerken, en heeft [eiser] de facturen verstrekt aan Hademo. Hierbij is in totaal een bedrag van € 146.892,81 inclusief BTW aan Hademo in rekening gebracht.
2.3. [eiser] Sloop- en Demontagewerken is een dochtervennootschap van Hademo. [eiser] Sloop- en Demontagewerken is op 22 september 2009 failliet verklaard.
2.4. [eiser] heeft Hademo gesommeerd tot betaling van het sub 2.2. genoemde bedrag over te gaan. Hademo heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.5. [eiser] huurt bedrijfsruimte van Hademo in het sub 2.1 genoemde bedrijfspand. [eiser] heeft betaling van de huurpenningen opgeschort. Tot 27 november 2009 bedraagt het door [eiser] ingehouden bedrag aan huurpenningen € 25.761,12.
3. Het geschil
3.1. [eiser] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de rechtbank ’s-Gravenhage bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Hademo - samengevat - zal veroordelen om aan [eiser] te voldoen:
I. een bedrag van € 137.823,71, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 november 2009;
II. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 14.689,26, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na vonnisdatum;
III. de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 dagen na vonnisdatum.
3.2. Bij het verstekvonnis is de vordering sub I toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde wettelijke handelsrente is toegewezen met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:119a lid 3 BW, en is de vordering sub II toegewezen tot een bedrag van
€ 2.842,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd, en is Hademo veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de dag van de uitspraak begroot op in totaal € 6.519,-- inclusief beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als gevorderd.
3.3. Hademo vordert in het verzet dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [eiser] alsnog worden afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat de inleidende dagvaarding is uitgebracht bij de rechtbank
’s-Gravenhage, en dat het verstekvonnis ook door de rechtbank ’s-Gravenhage is gewezen.
Vast staat voorts dat Hademo het verzet heeft ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Geoordeeld moet worden dat uit het stelsel van de wet volgt dat het verzet moet worden ingesteld bij de rechter die het verstekvonnis heeft gewezen. Verzet is immers een middel voor de gedaagde, die niet verschenen en dus niet gehoord is, om alsnog voor de rechter te verschijnen en zijn verweer naar voren te brengen, en moet worden beschouwd als een voortzetting van het geding waarin verstek was verleend. Door het verzet wordt de instantie heropend (artikel 147 Rv). Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank Rotterdam, waarbij het verzet is ingesteld, niet bevoegd is van het verzet kennis te nemen.
4.2. Partijen hebben ter gelegenheid van de comparitie van partijen te kennen gegeven dat zij beide belang hechten aan een voortvarende afdoening van de procedure, en mitsdien geen behoefte hebben aan een formele verwijzing ter verdere afdoening naar de rechtbank ’s-Gravenhage. Tussen partijen is ter comparitie overeenstemming bereikt over een directe voortzetting van de procedure, waarbij de behandelend rechter in de hoedanigheid van rechtbank ’s-Gravenhage met nevenzittingsplaats Rotterdam vonnis zal wijzen.
4.3. Het verzet is overigens tijdig ingesteld, zodat Hademo in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.4. [eiser] heeft primair aangevoerd dat de verzetdagvaarding nietig is, nu daarin gronden en verweren ontbreken. Ingevolge artikel 146, eerste lid, Rv is op het exploot van verzet artikel 111, tweede lid, onder a tot en met c en e tot en met h Rv van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat niet vermeld hoeft te worden de wijze waarop de oorspronkelijke eiser kan antwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de verzetdagvaarding aan deze vormvereisten. Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat ook artikel 111, derde lid, Rv op het exploot van verzet van overeenkomstige toepassing is, vindt dit standpunt geen steun in de wet, behoudens het geval een eis in reconventie wordt ingesteld (artikel 146, tweede lid, Rv), maar daarvan is in het onderhavige geding geen sprake. De verzetdagvaarding is derhalve geldig.
4.5. [eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij de sub 2.1 bedoelde werkzaamheden heeft verricht in opdracht en voor rekening van Hademo. [eiser] heeft daartoe aangevoerd dat de werkzaamheden zijn verricht aan een bedrijfspand dat in eigendom toebehoort aan Hademo. Abusievelijk is aanvankelijk gefactureerd aan [eiser] Sloop- en Demontagewerken, maar deze vergissing is hersteld waarna [eiser] de facturen aan Hademo heeft gericht. Hademo heeft volgens [eiser] de vordering erkend en ook enige betalingen ter zake de aan haar gerichte facturen voldaan.
4.6. Hademo heeft tot haar verweer aangevoerd dat de werkzaamheden zijn verricht in opdracht en voor rekening van [eiser] Sloop- en Demontagewerken. De advocaat van Hademo heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen meegedeeld niet te kunnen bevestigen of Hademo de eerste facturen van [eiser] heeft voldaan, en evenmin te kunnen bevestigen of Hademo de vordering van [eiser] heeft erkend.
4.7. De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat het bedrijfspand waaraan de werkzaamheden zijn verricht in eigendom toebehoort aan Hademo, hetgeen een aanwijzing vormt dat Hademo als opdrachtgever moet worden aangemerkt. Hademo heeft evenmin weersproken dat de facturen (uiteindelijk) aan haar zijn gericht. [eiser] heeft voorts aangevoerd dat Hademo ter zake deze facturen enige betalingen heeft verricht en de vordering heeft erkend, hetgeen, indien juist, eveneens aanwijzingen zijn dat Hademo als opdrachtgever moet worden aangemerkt. Gelet op voornoemde feiten en stellingen had het op de weg van Hademo gelegen gemotiveerd verweer te voeren. De advocaat van Hademo heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen echter te kennen gegeven dat Hademo haar betwisting dat zij opdrachtgever was, niet nader kan onderbouwen. Hademo heeft evenmin weersproken dat sprake is geweest van enige factuurbetalingen en erkenning van de vordering van [eiser]. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat Hademo de stelling van [eiser] dat hij in opdracht en voor rekening van Hademo werkzaamheden heeft verricht, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Hieruit volgt dat Hademo als opdrachtgever moet worden aangemerkt, en mitsdien gehouden is tot betaling van de door [eiser] gevorderde facturen.
4.8. Nu Hademo de vordering van [eiser] overigens niet heeft betwist, bestaat er aanleiding het op 6 januari 2010 gewezen verstekvonnis te bekrachtigen. Hademo zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het verzet aan de zijde van [eiser].
5. De beslissing
De rechtbank
bekrachtigt het door de rechtbank ’s-Gravenhage op 6 januari 2010 onder zaak-/rolnummer 354103/HA ZA 09-4162 gewezen verstekvonnis,
veroordeelt Hademo in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.421,-- aan salaris voor de advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2010.?