ECLI:NL:RBSGR:2010:BO9750

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
382 539 - KG ZA 10-1568
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.A. Koppen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot onmiddellijke invrijheidsstelling in kort geding afgewezen

In deze zaak heeft eiser, die als verdachte in voorlopige hechtenis verkeert, een kort geding aangespannen met het verzoek om onmiddellijke invrijheidsstelling. De voorzieningenrechter heeft op 20 december 2010 uitspraak gedaan. Eiser was in verzekering gesteld na een gewapende overval op 16 juni 2010 en had eerder verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, wat door de rechtbank was afgewezen. Eiser voerde aan dat er geen rechtsgeldige titel was om hem langer vast te houden, aangezien de termijn van drie maanden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis was verstreken zonder dat er een inhoudelijke toets had plaatsgevonden. De rechtbank had eerder de behandeling van de zaak geschorst vanwege een wrakingsverzoek van eiser, dat op 10 december 2010 gegrond was verklaard. De voorzieningenrechter overwoog dat de strafrechter op 21 december 2010 de zaak zou voortzetten en dat de beslissing van de strafrechter kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen evidente onrechtmatigheid was in het voortduren van de voorlopige hechtenis en wees de vordering van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 382539 / KG ZA 10-1568
Vonnis in kort geding van 20 december 2010
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in [verblijfplaats],
eiser,
advocaat mr. H. Weisfelt te 's-Gravenhage,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. E.C. Gijselaar te 's-Gravenhage.
1. Het procesverloop
Eiser heeft gedaagde op 14 december 2010 doen dagvaarden om op 20 december 2010 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld. Het vonnis is spoedshalve op 20 december 2010 uitgesproken. Het onderstaande vormt daarvan de uitwerking.
2. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 20 december 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Eiser is als verdachte in een onderzoek naar een gewapende overval in een woning in Zoetermeer op 16 juni 2010 in verzekering gesteld. Op 18 juni 2010 heeft de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank een bevel tot bewaring verleend. Op 30 juni 2010 heeft de raadkamer van deze rechtbank de gevangenhouding bevolen voor een termijn van negentig dagen.
2.2. Bij brief van 6 augustus 2010 heeft eiser verzocht om een aantal getuigen te horen. Ter terechtzitting van deze rechtbank, sector strafrecht, van 19 augustus 2010 heeft eiser blijkens een op 8 november 2010 opgemaakt aanvullend proces-verbaal terechtzitting voorts verzocht om bij de rechter-commissaris zelf een verklaring af te leggen. De rechtbank heeft beide verzoeken toegewezen. Het verzoek van eiser tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de rechtbank afgewezen, omdat de ernstige bezwaren en de gronden die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig zijn. De rechtbank heeft daarop het onderzoek geschorst voor een langere dan de in artikel 282 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde termijn van een maand, doch voor niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakte en het onderzoek niet binnen een maand kon worden voltooid.
2.3. Bij brief van 7 oktober 2010 heeft eiser verzocht ter zitting van 5 november 2010 een verklaring af te leggen en daarvoor tijd in te plannen, nu de oproeping bij de rechter-commissaris nog niet had plaatsgevonden. De officier van justitie heeft bij brief van 26 oktober 2010 bericht dat aan het verzoek geen gehoor wordt gegeven.
2.4. De rechtbank heeft de strafzaak op 5 november 2010 opnieuw pro forma behandeld. Blijkens het proces-verbaal van die zitting heeft eiser zijn verzoek om een verklaring af te leggen ter terechtzitting herhaald, maar de rechtbank heeft het verzoek afgewezen. Daarop heeft eiser de rechtbank gewraakt. Het proces-verbaal van terechtzitting vermeldt dat de rechtbank vervolgens het onderzoek voor onbepaalde tijd heeft geschorst.
2.5. De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 10 december 2010 behandeld en gegrond verklaard.
2.6. Eveneens op 10 december 2010 heeft eiser verzocht om onmiddellijke invrijheidstelling, wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag voor voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft bij brief van dezelfde datum dit verzoek afgewezen, onder verwijzing naar een bijgevoegde "verstaansbeschikking", die zij die dag van de rechtbank had ontvangen.
2.7. In voormelde, ongedateerde verstaansbeschikking is de volgende passage opgenomen:
"De voorzitter, gelet op hetgeen wat ter terechtzitting door de rechtbank is uitgesproken, verstaat dat op pagina 5 dient te worden ingelezen "De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, doch voor niet langer dan drie maanden, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt."
Het bovengenoemde dient alsnog in voormeld proces-verbaal als opgenomen te worden beschouwd.
Waarvan is opgemaakt deze beschikking, die door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en door de voorzitter is ondertekend, nu de griffier buiten staat is om deze te ondertekenen."
2.8. Eiser heeft op 14 december 2010 een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. De voortzetting van de behandeling ter terechtzitting is gepland op 21 december 2010 en 27 januari 2011.
3. Het geschil
3.1. Eiser vordert, zakelijk weergegeven, op straffe van een dwangsom, onmiddellijke invrijheidstelling met veroordeling van gedaagde tot betaling van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 1.200,-- exclusief btw.
3.2. Aan zijn vorderingen legt eiser ten grondslag dat er geen rechtsgeldige titel is om hem nog langer in voorlopige hechtenis vast te houden. Op grond van het bepaalde in artikel 282 lid 2 en 3 Sv mag een zaak tegen een verdachte die zich in voorlopige hechtenis bevindt nooit langer dan drie maanden stilliggen. De ratio daarvan is dat het voortduren van de voorlopige hechtenis periodiek moet kunnen worden getoetst door een rechter. De zitting van 5 november 2010 kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu de wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechtbank, die de toetsing had moeten uitvoeren, niet (geheel) onpartijdig was. Voor zover die toets heeft plaatsgevonden, is die niet door een onpartijdige rechter gedaan. Wanneer wordt uitgegaan van de toetsing ter terechtzitting van 19 augustus 2010 is de termijn van drie maanden inmiddels verstreken zonder dat een nadere inhoudelijke toets heeft plaatsgevonden. Het voortduren van de voorlopige hechtenis is dan onrechtmatig.
Indien en voor zover ervan moet worden uitgegaan dat ter terechtzitting van 5 november 2010 wel een inhoudelijke toets van het voortduren van de voorlopige hechtenis heeft plaatsgevonden, stelt eiser zich op het standpunt dat, nu de rechtbank niet expliciet een termijn heeft gesteld waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting moest worden hervat, de schorsing voor onbepaalde tijd moet worden uitgelegd als een schorsing voor de termijn van een maand. Aldus is deze termijn op 5 december 2010 verstreken zonder dat het onderzoek ter terechtzitting is hervat of opnieuw is aangevangen. Eiser betwist ten stelligste de inhoud van de verstaansbeschikking, nu op de zitting van 5 november 2010 geen beslissing is genomen over de duur van de schorsing, noch is gesproken over klemmende redenen welke ertoe zouden leiden dat het onderzoek voor onbepaalde tijd zou moeten worden aangehouden. Bovendien acht eiser het onbetamelijk althans onwenselijk dat een rechter, na de behandeling van het wrakingsverzoek, middels een verstaansbeschikking aanpassingen verricht in het proces-verbaal van een zitting, waarop het wrakingsverzoek betrekking heeft.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De vordering van eiser is gegrond op onrechtmatige daad. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit (spoedeisende) geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
4.2. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiser in zijn vordering, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Vaststaat dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in het strafrecht met zich brengt dat een verzoek omtrent opheffing dan wel schorsing van een voorlopige hechtenis dient te worden voorgelegd aan de strafrechter. De daarvoor in artikel 69 Sv neergelegde procedure is een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, waarin op korte termijn een beslissing kan worden verkregen. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan. Gelet op de bestaande rechtsgang is de vordering in kort geding slechts toewijsbaar indien sprake is van bijzondere omstandigheden of uitzonderlijke spoedeisendheid, zodanig dat het oordeel van de strafrechter niet kan worden afgewacht en de voorlopige hechtenis evident onrechtmatig is.
4.3. Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt de voorzieningenrechter af dat de strafrechter morgen, op 21 december 2010, het onderzoek ter terechtzitting (pro forma) voortzet. Bij die gelegenheid kan de strafrechter zich uitlaten over het verzoek van eiser. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de beslissing van de strafrechter in dezen dan ook zonder meer worden afgewacht.
4.4. Bij de beoordeling van de (evidente) onrechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat partijen twisten over de inhoud en geldigheid van de verstaansbeschikking van 10 december 2010, mede in het licht van de behandeling van en de uitspraak op het wrakingsverzoek die op dezelfde datum plaatsvond respectievelijk werd gedaan. Voor een nader onderzoek en/of het horen van getuigen teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de gang van zaken is binnen het beperkte kader van dit kort geding geen plaats. De voorzieningenrechter neemt verder tot uitgangspunt dat in geval van wraking het geding wordt bevroren in de stand waarin het zich bevindt totdat op het wrakingsverzoek is beslist. zij het dat de wrakingskamer zo spoedig mogelijk dient te beslissen. Gezien de desbetreffende artikelen 513 en 515 Sv acht de voorzieningenrechter het niet vanzelfsprekend dat in de periode tussen het wrakingsverzoek en de beslissing van de wrakingskamer de termijnen van artikel 282, tweede en derde lid Sv doorlopen. Wanneer de dagen die zijn gelegen tussen 5 november en 10 december 2010 in mindering worden gebracht, is op 21 december 2010 de ter zitting van 19 augustus 2010 bepaalde schorsing voor de duur van drie maanden nog niet verstreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook in de gegeven omstandigheden geen sprake van evidente onrechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis.
4.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van eiser zullen worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Het verzoek van gedaagde om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zal worden afgewezen, nu eiser daartegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd en gedaagde daar niet op heeft gereageerd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.376,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 560,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A. Koppen en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2010.
wdw/mn