ECLI:NL:RBSGR:2010:BP0715

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/528338-07 en 10/3330
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenvergoeding voor mediation in strafzaak tussen buren verdacht van mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 september 2010 een beschikking gegeven over de vergoeding van kosten voor mediation in een strafzaak. De verzoeker, geboren in 1964, was verdacht van mishandeling van zijn buurman, die op zijn beurt ook als verdachte werd aangemerkt. Op instigatie van de officier van justitie is er een mediationtraject gestart tussen de buren, waarbij de dagvaardingen door de officier van justitie zijn ingetrokken om de mediation een kans te geven. Gedurende het mediationproces, dat plaatsvond op 17 september, 6 oktober en 23 november 2009, is er echter geen overeenstemming bereikt. De officier van justitie heeft vervolgens besloten om de dagvaardingen opnieuw in te dienen, wat leidde tot een strafzaak die eindigde met een vrijspraak voor de verzoeker op 27 april 2010.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de kosten van de mediation, die in totaal € 603,93 bedroegen, voor vergoeding in aanmerking komen. Dit is gebaseerd op artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat een gewezen verdachte recht heeft op vergoeding van kosten die zijn gemaakt in het belang van het onderzoek. De rechtbank oordeelde dat de mediation, die mede op verzoek van de officier van justitie was gestart, een voldoende verband had met de strafzaak om de kosten te vergoeden. De rechtbank heeft dan ook besloten om het verzoek tot vergoeding van de kosten toe te wijzen, waarbij het bedrag ten laste van de Staat wordt vergoed.

De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van mediation als een geschikt instrument om juridische geschillen op een alternatieve manier op te lossen, en bevestigt dat kosten die gemaakt worden in het kader van mediation, mits ze het belang van het onderzoek dienen, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/528338-07
Kenmerk RK: 10/3330
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het als zodanig begrepen verzoekschrift ex artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] in 1964 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te Assen,
(9400 AN) Postbus 557, ten kantore van mr. R.J.G. Peters,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 23 juli 2010, strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten die ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen tot een bedrag van in totaal € 603,93, in verband met de door verzoeker gemaakte kosten ten aanzien van mediation.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 21 september 2010 dit verzoekschrift in raadkamer behandeld.
Verzoeker is in raadkamer gehoord.
Namens de Stichting Univé Rechtshulp was mr. W. Wallinga in raadkamer aanwezig.
De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Beoordeling van het verzoekschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Het verzoek is tijdig ingekomen.
Uit de stukken en hetgeen op de zitting in raadkamer is verhandeld blijkt het volgende.
Verzoeker werd verdacht van mishandeling van zijn buurman, die op zijn beurt in hetzelfde dossier werd verdachte van mishandeling van verzoeker.
(Mede) op instigatie van de officier van justitie is een mediationtraject tussen de buurlieden gestart. Beiden waren inmiddels gedagvaard om voor de politierechter te verschijnen, welke dagvaardingen met het oog op de mediation door de officier van justitie zijn ingetrokken.
Op 17 september 2009, op 6 oktober 2009 en 23 november 2009 zijn er mediationgesprek-ken geweest. Bij brief van 10 december 2009 heeft verzoeker de officier van justitie op de hoogte gesteld van het feit dat deze mediation niet is gelukt. Dit heeft de officier van justitie doen besluiten verzoeker en diens buurman opnieuw te dagvaarden. De strafzaak tegen verzoeker is uiteindelijk geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 27 april 2010, waarbij verzoeker is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Op grond van artikel 591 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
Kosten, zoals advocaatkosten, die gemaakt worden om te trachten de strafzaak op een andere wijze dan met een rechterlijk oordeel af te sluiten, zoals een TOM-zitting, worden in de regel ook vergoed, zij het op basis van artikel 591a Sv.
De rechtbank stelt voorop dat het instrument van mediation bij uitstek geschikt is om een juridische procedure op een andere wijze dan met een rechterlijk oordeel af te sluiten.
In dit geval werden beide partijen in één strafdossier verdacht van mishandeling van elkaar. De mediation vond plaats (mede) op instigatie van de officier van justitie, die daarin zelfs aanleiding zag de dagvaardingen in te trekken. Deze mediation hield dan ook dusdanig verband met de strafzaak, dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat de aanwending van de kosten daarvan het belang van het onderzoek heeft gediend.
Uit het bovenstaande volgt dat de kosten van de mediation, een totaalbedrag van € 603,93, voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing.
De rechtbank kent aan verzoeker toe ten laste van de Staat een bedrag van in totaal € 603,93 (zegge: ZESHONDERDDRIE EURO DRIEËNNEGENTIG CENT).
Aldus gedaan te 's-Gravenhage door mr. G.H.M. Smelt, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 september 2010.