Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1974, van Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. A. Duisterwinkel, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 23 oktober 2009 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 ingetrokken. Op 20 november 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Op 3 augustus 1987 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking “verblijfsdoel zonder beperkingen”. Deze vergunning is laatstelijk verlengd tot 16 januari 2001. Op 16 januari 2001 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Bij besluit van 17 december 2007 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken.
2. Hangende dit beroep met ingang van 9 oktober 2009 aan eiser wederom een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd verleend.
3. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat eiser geen procesbelang meer heeft, gelet op de bij besluit van 9 oktober 2009 aan eiser verleende verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
4. Eiser meent dat er wel sprake is van procesbelang in verband met het verblijfsgat van 17 december 2007 tot 9 oktober 2009. Daardoor kan eiser geen naturalisatie aanvragen.
5. Bij uitspraak van 27 september 2010, te vinden op www.rechtspraak.nl onder LJ-nummer BN9222, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling), in een geval waarin in een procedure over een reguliere verblijfsvergunning een andere reguliere verblijfsvergunning werd verleend, overwogen dat alsdan is bereikt wat de vreemdeling met zijn beroep kennelijk nastreeft. De omstandigheid dat de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning afhankelijk is van het voortbestaan van gezinsleven met de partner, terwijl de geweigerde vergunning een zelfstandige verblijfstitel betreft, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel omdat de mogelijkheid dat de huwelijksrelatie zal worden beëindigd, een onzekere toekomstige gebeurtenis is, waaraan geen procesbelang kan worden ontleend. Evenmin leidt de stelling dat de vreemdeling, indien de vergunning alsnog wordt verleend, gezien het tijdsverloop per direct om naturalisatie tot Nederlander kan verzoeken tot een ander oordeel, omdat ook dit belang wordt ontleend aan een onzekere, gestelde aanspraak, ter vaststelling waarvan de wetgever niet gewild heeft dat zou worden doorgeprocedeerd, zolang de verleende vergunning geldig blijft.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een oordeel over dit beroep. Eiser beschikt immers over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, zodat hij heeft verkregen wat hij kennelijk met dit beroep nastreefde. De stelling dat hij bij een oordeel over het beroep belang zou kunnen hebben in verband met een eventueel verzoek om naturalisatie is een belang dat wordt ontleend aan een onzekere, gestelde aanspraak.
7. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank ziet geen grond voor vergoeding van het griffierecht dan wel voor een veroordeling van een van partijen in de proceskosten.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. E. Runne, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2010.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.