ECLI:NL:RBSGR:2010:BP3540

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/23650 & AWB 10/23652
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E.B. de Vries – van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag en voorlopige voorziening voor Chinese vrouw met psychische problemen

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 december 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Chinese vrouw, eiseres, en de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van haar verblijfsvergunning regulier naar 'voortgezet verblijf' op basis van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Verweerder had deze aanvraag afgewezen, waarna eiseres beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat de rechtbank op het beroep had beslist.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon concluderen dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die maakten dat eiseres niet geacht kon worden Nederland te verlaten. Eiseres had aangevoerd dat zij risico liep op represailles en vervolging in China, vooral vanwege haar betrokkenheid bij de Falun Gong en haar verleden als slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank vond echter dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij daadwerkelijk risico liep op represailles of vervolging, en dat de Chinese autoriteiten niet op de hoogte waren van haar verleden.

Daarnaast had eiseres psychische problemen aangevoerd, waaronder een ernstige posttraumatische stress-stoornis. De rechtbank oordeelde dat, hoewel deze omstandigheden ernstig waren, verweerder in redelijkheid had kunnen concluderen dat deze niet leidden tot een bijzonder samenstel van omstandigheden dat verblijf in Nederland rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het belang van de voorlopige voorziening was komen te vervallen nu de hoofdzaak was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 10 / 23650 (beroep)
AWB 10 / 23652 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 december 2010
in de zaak van:
[naam eiseres]
geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit,
eiseres/verzoekster,
verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. van den Hoogen, advocaat te Eindhoven,
tegen:
de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. van der Weijden, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot wijziging van de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier van ‘beperking als genoemd in hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)’ in de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) . Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 17 november 2009 afgewezen. Bij besluit van 9 juni 2010 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.2 Eiseres heeft op 9 juni 2010 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 30 september 2010 Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1 Op grond van de stukken van de zaak en de zitting staat het volgende vast.
Op 31 maart 2008 heeft eiseres een asielaanvraag voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag heeft eiseres ingetrokken. Op 9 april 2008 heeft eiseres aangifte gedaan ter zake van artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht. Deze aangifte heeft verweerder ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking als genoemd in hoofdstuk B9 Vc. Vervolgens heeft verweerder aan eiseres een verblijfsvergunning regulier verleend onder de beperking als genoemd in hoofdstuk B9 Vc, geldig van 9 april 2008 tot 9 april 2009. Op 23 december 2008 heeft de politie te Groningen, na overleg met de officier van justitie, de zaak van eiseres geseponeerd. Tegen dit sepot heeft eiseres geen beklag ingediend.
2.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder in onderhavige zaak eerst heeft beoordeeld of voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3.52 Vb, te weten of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor van eiseres niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat. Vervolgens heeft verweerder, na tot de conclusie te zijn gekomen dat van bijzondere individuele omstandigheden geen sprake is, getoetst aan artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft eiseres vervolgens het paspoortvereiste tegengeworpen, aangezien eiseres niet heeft aangetoond dat zij door de Chinese autoriteiten niet in bezit kan worden gesteld van een geldig nationaal paspoort.
2.3 Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat bij aanvragen als de voorliggende eerst wordt getoetst aan artikel 3.52 Vb. Indien verweerder tot de conclusie komt dat er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat, wordt, als de vreemdeling niet in bezit is van een geldig paspoort, vervolgens bezien of daarin aanleiding bestaat de vreemdeling vrij te stellen van het paspoortvereiste.
2.4 In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding eerst te beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van bijzondere individuele omstandigheden, als bedoeld in artikel 3.52 Vb.
2.5 Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, aangezien zij risico loopt op represailles en vervolging, de autoriteiten haar tegen de represailles niet kunnen en willen beschermen, vanwege het feit dat zij een Falun Gong-aanhangster is en zij in China geen mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie heeft, mede vanwege haar grote psychische problemen. Verweerder heeft voorts ten onrechte de psychische problemen van eiseres buiten de beoordeling gelaten. Uit verweerders beleid volgt immers dat psychische problemen wel degelijk een rol kunnen spelen, namelijk als onderdeel van de te wegen factoren.
2.6 Ingevolge het van toepassing zijnde beleid, ten tijde van de aanvraag neergelegd in B16/7 en ten tijde van het bestreden besluit neergelegd in B16/4.5 Vc, kunnen bij aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
- Risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van
bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat
zijn te bieden;
- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van
prostitutie;
- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van
herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele
prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de
eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid ter
zake.
Voorts is in het beleid - voor zover thans van belang - aangegeven dat ‘de hiervoor genoemde factoren niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan. Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien enkel een beroep wordt gedaan op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede.’
2.7 De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van het door eiseres gestelde risico voor represailles en aan de mensenhandel gerelateerde vervolging heeft kunnen concluderen dat eiseres dit risico niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eiseres niet nader heeft geconcretiseerd dat zij bij terugkeer naar China risico loopt op represailles van de zijde van handlangers van de mensenhandelorganisatie. Niet alleen hebben de gebeurtenissen waarover eiseres aangifte heeft gedaan zich tien jaar geleden afgespeeld, eiseres heeft evenmin, volgens eigen verklaring, immer iets van de betreffende personen vernomen. Daarbij heeft verweerder ook mogen betrekken dat eiseres zich jaren binnen de hechte Chinese gemeenschap in Nederland zonder noemenswaardige problemen heeft kunnen handhaven, terwijl de organisatie, zoals eiseres verklaard heeft, ook handlangers in het buitenland heeft. Evenmin heeft eiseres voldoende onderbouwd dat zij gegronde vrees heeft voor de Chinese overheid in verband met haar gestelde prostitutieverleden, nu eiseres haar werkzaamheden heeft moeten verrichten in Nederland en nimmer in China waardoor het niet aannemelijk is dat de Chinese autoriteiten hiervan op de hoogte zijn geraakt. De stelling dat het niet valt uit te sluiten dat eiseres, vanwege haar verwarde toestand, over haar eigen verklaringen zal vertellen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om anders te oordelen. Ook de door eiseres gestelde negatieve aandacht zijdens de overheid omdat eiseres Falun Gong-aanhangster is, heeft eiseres niet nader onderbouwd of geconcretiseerd, zodat verweerder de door eiseres gestelde vrees in dit kader, in samenhang met de mensenhandelaspecten, evenmin aannemelijk heeft hoeven achten.
2.8 Nu eiseres het risico op represailles of aan de mensenhandel gerelateerde vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt, ontvalt het belang bij het beantwoorden van de vraag of de Chinese autoriteiten tegen deze represailles bescherming willen, dan wel kunnen bieden.
2.9 Met betrekking tot mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie als alleenstaande vrouw bij terugkeer naar China, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is geworden dat de Chinese overheid op de hoogte is van de door eiseres gestelde prostitutiewerkzaamheden. Ten aanzien van de stelling dat zij in China op zichzelf zal zijn aangewezen, heeft verweerder kunnen overwegen er voor eiseres mogelijkheden tot opvang zijn in China, nu uit het Algemeen Ambtsbericht van China van april 2008 blijkt dat het aantal opvangtehuizen voor slachtoffers in een gelijksoortige positie als eiseres nog steeds toeneemt.
In het voorgaande heeft verweerder derhalve geen aanleiding hoeven zien te concluderen dat de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het geval van eiseres een factor van bijzonder en individueel belang is.
2.10 Eiseres heeft in dit kader voorts aangevoerd dat sprake is van psychische problemen. Zij heeft getracht zich van het leven te beroven en is met een rechterlijke machtiging opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres lijdt aan een ernstige posttraumatische stress-stoornis, met angsten, nachtmerries en grote onrust. Verder lijdt zij ook aan een depressieve stoornis en licht psychotische klachten. De artsen schrijven dat eiseres niet in staat is om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. Zij achten terugkeer naar China niet verantwoord.
2.11 De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder de aangevoerde medische omstandigheden niet heeft betrokken bij de beoordeling. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de aangevoerde omstandigheden, bezien in samenhang met de medische problematiek, in dit geval niet tot conclusie leiden dat sprake is van een bijzonder samenstel van omstandigheden. Dat verweerder zich, in afwijking van het hierboven weergegeven beleid, in zijn verweerschrift op het standpunt stelt dat voor de door eiseres naar voren gebrachte medische omstandigheden geldt dat deze niet beoordeeld worden in het kader van artikel 3.52 Vb, doet daar, vanzelfsprekend, niet aan af.
2.12 Verweerder heeft zich voorts - in aanvulling op de zojuist weergegeven stelling - in zijn verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld, dat - nu de overige door eiseres genoemde factoren in het geval van eiseres geen factoren van belang zijn - de aangevoerde medische omstandigheden niet in samenhang beoordeeld kunnen worden.
2.13 De rechtbank is, zoals volgt uit hetgeen in rechtsoverwegingen 2.7 en 2.9 is overwogen, van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiseres met betrekking tot het risico van represailles en vervolging, alsmede met betrekking tot de mogelijkheden van sociale en maatschappelijk herintegratie als slachtoffer van mensenhandel en alleenstaande vrouw in China heeft aangevoerd, geen bijzondere individuele omstandigheden betreffen waardoor van haar niet gevergd kan worden dat zij Nederland verlaat. Ten aanzien van hetgeen eiseres omtrent haar medische situatie in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd, heeft verweerder - vanwege het ontbreken van overige bijzondere individuele omstandigheden - derhalve in redelijkheid kunnen concluderen dat deze omstandigheden evenmin tot vergunningverlening op grond van artikel 3.52 Vw leiden, nu geen sprake is van een bijzonder samenstel van omstandigheden.
2.14 Voorts is niet in geschil dat eiseres niet in het bezit is van een geldig paspoort. Nu uit het vorenoverwogene blijkt dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet wegens bijzondere individuele omstandigheden voor vergunningverlening in aanmerking komt, behoeft hetgeen eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot het paspoortvereiste geen bespreking.
2.15 Voorts voert eiseres aan dat zij ten onrechte niet in de aanvraagfase door verweerder is gehoord. Voor zover al sprake zou zijn van schending van artikel 4:7, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft verweerder dit hersteld door eiseres in de bezwaarfase uit te nodigen voor een hoorzitting. Dat eiseres wegens haar medische situatie niet in staat is gebleken om aan de uitnodiging gehoor te geven, maakt het voorgaande niet anders, nu de gemachtigde van eiseres verweerder bij brief van 6 april 2010 heeft verzocht af te zien van het horen en op basis van de stukken een beslissing op het bezwaarschrift te nemen. De beroepsgrond wordt verworpen.
2.16 Nu verweerder de aanvraag om redenen als hiervoor overwogen op goede gronden heeft afgewezen, komt het belang van de beroepsgrond van eiseres, te weten dat verweerder van een onjuiste aanvraagdatum is uitgegaan, te ontvallen.
2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Verzoek om een voorlopige voorziening
2.19 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries – van den Heuvel, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2010.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.