ECLI:NL:RBSGR:2010:BP5324

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/20596 (beroep) en AWB 10/20598 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een verblijfsvergunning op basis van medische en humanitaire omstandigheden voor een Ivoriaanse asielzoeker

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 december 2010 uitspraak gedaan in het beroep van een Ivoriaanse asielzoeker die verzocht om een verblijfsvergunning op basis van medische en humanitaire omstandigheden. Eiser, die lijdt aan narcolepsie, stelde dat hij bij terugkeer naar Ivoorkust niet de noodzakelijke medicatie kan krijgen, wat zou leiden tot ernstige risico's voor zijn gezondheid en veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de minister van Justitie, niet voldoende had onderkend dat eiser een samenstel van factoren had aangedragen die een inhoudelijke beslissing vereisten. De rechtbank vond dat de medische problematiek van eiser niet als een op zichzelf staande grond voor asiel kon worden aangemerkt, maar dat het in samenhang met de onveilige situatie in Ivoorkust moest worden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van de verweerder in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat er onvoldoende was ingegaan op de door eiser aangevoerde omstandigheden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.311,--, en bepaalde dat het betaalde griffierecht van € 300,-- aan eiser moest worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 10/20596 (beroep) en AWB 10/20598 (voorlopige voorziening)
V-nr: 270.729.4049
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1971, van Ivoriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser),
gemachtigde: mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam.
en:
de minister van Justitie, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.M. Hollebrandse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 30 juni 2009 tot wijziging beperking van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdeligenwet (Vw) 2000 naar “voortgezet verblijf” afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 8 juni 2010 ongegrond verklaard.
Op 9 juni 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 9 juni 2010 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig A. Stamatiou, tolk Frans.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Feiten
Op 13 april 2006 is eiser in het bezit gesteld van een vergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf bij partner [persoon 1]”. Bij beschikking van 3 september 2008 is deze vergunning met terugwerkende kracht vanaf 5 juni 2008 ingetrokken. Bij beschikking van 8 januari 2009 is het bezwaarschrift tegen deze beschikking ongegrond verklaard en is de einddatum van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning gewijzigd in 20 juni 2008. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
Naar aanleiding van onderhavige aanvraag van eiser van 30 juni 2009 is op 16 juli 2009 een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) opgevraagd. Op 4 september 2009 is een advies uitgebracht en op 23 februari 2010 is een aanvullend BMA-advies uitgebracht.
Overwegingen
Standpunten van partijen
1.1 Verweerder heeft zich -zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang- op het volgende standpunt gesteld. Uitgegaan kan worden van de juistheid van het BMA-advies van 4 september 2009. Het uitblijven van een behandeling zal blijkens dat BMA-advies niet leiden tot een medische noodsituatie. Eiser is in staat te reizen met de gangbare vervoermiddelen en er zijn geen aanwijzingen dat medische voorzieningen voor tijdens of na de reis noodzakelijk zijn. De door eiser overgelegde brieven van zijn huisarts en psycholoog vermelden geen nieuwe medische feiten. Tot op heden is niet gebleken van een bijzonder samenstel van factoren die deze zaak van andere zaken doet onderscheiden. Eiser wordt geacht zich zelfstandig te kunnen redden in Ivoorkust. Voorts is niet aannemelijk dat eiser zodanig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving dat terugkeer in redelijkheid niet kan worden verlangd.
1.2. In het verweerschrift van 3 september 2010 heeft verweerder aanvullend aangevoerd dat medische omstandigheden niet als bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 Vb kunnen worden aangemerkt omdat in de vreemdelingenwetgeving en het beleid is voorzien in een specifieke beperking inzake medische behandeling. Het had op de weg van eiser gelegen om een aanvraag medische behandeling in te dienen. Voor wat betreft de algemene situatie in Ivoorkust wordt gewezen op de strikte waterscheiding tussen asiel en regulier. Dergelijke omstandigheden kunnen niet in deze procedure aan de orde komen, aldus verweerder. Eiser komt niet op grond van artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking “voortgezet verblijf” en evenmin is gebleken van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan in het voortgezet verblijf van eiser dient te worden berust.
2. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover relevant- aangevoerd.
In Ivoorkust zal voor eiser een sociaal medische noodsituatie optreden. Immers, Ivoorkust is mede gezien het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, reeds voor gezonde mensen niet veilig. Derhalve loopt eiser die bij stress en zonder medicatie - er is geen medicatie voor hem in Ivoorkust - in slaap valt, bij terugkeer naar Ivoorkust zeer grote risico’s. Eiser verwijst in dit kader naar zogenaamde gevaarzettingsjurisprudentie en stelt dat verweerder eiser bij terugkeer naar Ivoorkust aan een groter risico bloot stelt dan redelijkerwijs verantwoordelijk is. Eiser stelt zich op het standpunt dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan hem de verzochte vergunning dient te worden verleend. Uit de verklaring van dr. H.L. Hamburger, neuroloog in het Slotervaart ziekenhuis van 28 juli 2010 blijkt ook dat bij het stopzetten van de medicatie de symptomen van eisers ziekte weer zullen terugkeren en dat hij niet meer in het dagelijks leven zal kunnen functioneren. Dr. H.L. Hamburger stelt in voornoemde verklaring voorts dat eiser in Ivoorkust niet adequaat behandeld kan worden. Uit voornoemde verklaring, maar ook uit andere door eiser overgelegde verklaringen blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is voor eiser. Daarbij is ook van belang dat eisers vader inmiddels tachtig jaar oud is en derhalve niet voor eiser zal kunnen zorgen.
Regelgeving
3. Artikel 3.52 van het Vb 2000 bepaalt - voor zover hier van belang - dat in andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51 van het Vb 2000, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, tot en met e dan wel l, van de Vw 2000 heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
4. Paragraaf B16/4.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 bepaalt dat indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden is verbroken, voortgezet verblijf wordt toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven.
Beoordeling van het beroep
5. Niet in geschil is dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdende met voortgezet verblijf krachtens artikel 3.50 dan wel artikel 3.51 van het Vb 2000. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die tot vergunningverlening krachtens artikel 3.52 van het Vb 2000 kunnen leiden.
6. De rechtbank begrijpt eisers standpunt als volgt. Eiser zal bij terugkeer naar Ivoorkust, doordat hij daar niet de voor hem benodigde medicijnen kan krijgen, te pas en te onpas in slaap vallen. Dientengevolge zal hij, gezien de onveilige situatie in Ivoorkust, een groot risico lopen om slachtoffer te worden van derden. Derhalve is sprake van klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan verweerder dient te berusten in eisers voortgezet verblijf in Nederland.
De rechtbank begrijpt het door verweerder in het bestreden besluit en ter zitting ingenomen standpunt als volgt. Er is geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.52 van het Vb 2000, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden medisch van aard zijn. Verweerder verwijst naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 maart 2007 ( JV 2007/174) en van 4 juli 2008 (200801847/1, www.raadvanstate.nl) en stelt dat eiser op grond van de door hem gestelde omstandigheden een aanvraag had in moeten dienen voor een vergunning onder de beperking “medische behandeling”. Voor wat betreft eisers verwijzing naar het negatief reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, merkt verweerder op dat dit een asielgerelateerde grond betreft die gelet op de waterscheiding tussen asiel en regulier niet in onderhavige regulier procedure kan worden beoordeeld.
7. De rechtbank stelt vast dat uit het BMA-advies van 4 september 2009 onder meer blijkt dat eiser leidt aan narcolepsie en onder behandeling is van een neuroloog en van een psycholoog en dat de behandelingen langdurig nodig zijn. Voorts blijkt uit het BMA-advies dat het uitblijven van een behandeling niet zal leiden tot een noodsituatie op korte termijn, dat therapiemogelijkheden in het land van herkomst onvoldoende beschikbaar zijn en dat eisers medicatie, noch alternatieven daarvan beschikbaar zijn in Ivoorkust. Voorts blijkt uit aanvullend BMA-advies van 23 februari 2010 dat er geen aanleiding is het advies van
4 september 2009 te herzien.
8.1 Anders dan verweerder, is de rechtbank in het onderhavige geval niet van oordeel dat eiser zich heeft beroepen op een op zichzelf staande medische situatie op grond waarvan hem verblijf zou moeten worden toegestaan. Gelijk eiser heeft gesteld, heeft eiser slechts een beroep gedaan op zijn medische situatie als een belangrijk component in een samenstel van factoren op grond waarvan niet van eiser zou kunnen worden gevergd terug te keren naar Ivoorkust. De door eiser gestelde problematiek betreft immers het tijdens slaapmomenten handelen door derden jegens eiser en niet de fysieke of geestelijke gesteldheid van eiser als een direct gevolg van diens medische situatie. Ten aanzien van de door eiser gestelde slechte veiligheidssituatie in Ivoorkust komt de rechtbank tot eenzelfde oordeel. Eiser plaatst de veiligheidssituatie in Ivoorkust in het licht van zijn medische problematiek en niet als een zelfstandige grond voor een eventuele asielvergunning.
8.2 De rechtbank is, gezien verweerders onjuiste interpretatie van eisers beroepsgronden en het op grond van die interpretatie genomen bestreden besluit en aanvulling daarop ter zitting, van oordeel dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit in zoverre verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.52 van het Vb 2000 in samenhang met paragraaf B16/4.2 van de Vc 2000. Immers, verweerder is, gelet op het voorgaande, niet inhoudelijk op het door eiser aangevoerde samenstel van factoren die zijns inziens klemmende redenen van humanitaire aard opleveren, ingegaan. In dit kader acht de rechtbank tevens van belang dat verweerder ter zitting niet heeft kunnen aangeven onder welke omstandigheden wel sprake zou kunnen zijn van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel van de Vb 2000. Verweerders verwijzing naar genoemde Afdelingsjurisprudentie kan aan het voorgaande niet afdoen, nu de rechtbank uit die uitspraken niet kan ontwaren wat de feitelijke situatie in die gevallen was.
9. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
10. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- wegingsfactor 1).
12. Op grond van artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, bepaalt de
rechtbank dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 300,-- vergoedt.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/20596,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/20598,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 1.311,-- (zegge: dertienhonderdelf euro), te betalen aan de griffier.
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht ad € 300,-- (zegge: driehonderd) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Runne, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
3 december 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: AR
Coll.: AG
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.