ECLI:NL:RBSGR:2010:BP5330

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/37316
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somaliër met bewerkte vingertoppen; geen inhoudelijke beoordeling van afkomst uit Mogadishu

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 december 2010 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somaliër die een verblijfsvergunning aanvroeg. De eiser, geboren in 1984, heeft gesteld afkomstig te zijn uit Mogadishu, maar verweerder heeft geen standpunt ingenomen over zijn afkomst. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte geen standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de gestelde afkomst van eiser, wat in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn vingertoppen opzettelijk heeft bewerkt, waardoor het niet mogelijk was om zijn identiteit vast te stellen. Dit heeft geleid tot een contra-indicatie voor de beoordeling van zijn asielrelaas. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser afgewezen, maar oordeelt dat de zaak zich onderscheidt van eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,--.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 09/37316
V-nr: 273.103.4805
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1984, van Somalische nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. C.M. da Cunha, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 1 april 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 13 oktober 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig O. Ilni, tolk in de Somalische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Standpunten partijen
1. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar de processen-verbaal van de politie op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is de identiteit van eiser vast te stellen omdat hij zijn vingertoppen heeft bewerkt. Er zijn herhaaldelijk vingerafdrukken afgenomen, waarbij de poging eenmaal niet lukte door overmatig zweten ondanks herhaaldelijk afvegen en tweemaal het vermoeden kenbaar is gemaakt dat sprake is van moedwillige bewerking. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor twijfel aan de bevindingen. Het is aan eiser om eventueel een medisch deskundige in te schakelen.
Eiser heeft geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas en hij heeft evenmin documenten overgelegd met betrekking tot zijn reisroute. Eiser heeft niet afdoende over zijn reis verklaard hoewel hij in staat was om informatie over zijn omgeving tot zich te nemen. Dat eiser het slachtoffer is van een gewapend conflict en dat hij verwondingen heeft opgelopen is niet afdoende. Het asielrelaas is niet inhoudelijk beoordeeld omdat er een contra-indicatie voor statusverlening bestaat.
2. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiser heeft zijn vingertoppen niet moedwillig bewerkt. De huid op zijn vingertoppen, die zich inmiddels weer heeft hersteld, is in Somalië beschadigd geraakt omdat hij met de hand verf heeft gemengd, terwijl hij daar allergisch voor is. Eisers identiteit kan eenvoudig worden vastgesteld omdat eisers vader in Nederland een verblijfsvergunning asiel heeft. Niet in geschil is dat eiser uit een onveilig deel van Somalië afkomstig is waar gelet op de jurisprudentie sprake is van een uitzonderlijke situatie bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. Uit de processen-verbaal van de politie blijkt dat op 1 april 2009, 27 mei 2009 en 15 juli 2009 is getracht vingerafdrukken van eiser te maken, hetgeen niet is gelukt. In de processen-verbaal wordt vermeld dat de indruk bestaat dat eiser zijn vingertoppen opzettelijk heeft bewerkt om herkenning te voorkomen. Eiser heeft gesteld dat zijn vingertoppen niet opzettelijk zijn bewerkt en heeft gewezen op zijn werk in Somalië als musicus en/of het mengen van verf.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven voor twijfel aan de inhoud van de processen-verbaal van de politie. Niet is onderbouwd dat sprake is van een medische oorzaak voor de slechte kwaliteit van de vingertoppen. De rechtbank zal om die reden bij de beoordeling van het beroep uitgaan van het vermoeden dat eiser zijn vingertoppen opzettelijk heeft bewerkt.
5. Uit de tekst van de artikelen 30, eerste lid, en 31, eerste lid, van de Vw 2000 en hun onderlinge verhouding volgt, zoals ook in paragraaf C14/2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is uiteengezet, dat eerst dient te worden beoordeeld of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28, moet worden afgewezen op één van de gronden van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000, voordat wordt toegekomen aan een beoordeling van de aanvraag in het licht van artikel 31, eerste en tweede lid, van de wet. Indien van een vreemdeling door manipulatie van diens vingertoppen geen goed dactyloscopisch signalement kan worden opgemaakt, wordt verweerder de feitelijke mogelijkheid ontnomen om aan de hand van zo’n signalement te onderzoeken of de vreemdeling reeds eerder in Nederland dan wel een ander land binnen de Europese Unie heeft verbleven. In dat geval wordt door de manipulatie van de vingertoppen de mogelijkheid voor verweerder om te beoordelen of de aanvraag ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 dient te worden afgewezen, ernstig bemoeilijkt dan wel onmogelijk gemaakt.
6. Zolang, gelet op de uitspraak van 6 oktober 2009 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), gepubliceerd in JV 2010,91, echter niet is komen vast te staan dat sprake is van één van de in artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde omstandigheden, dient verweerder over te gaan tot de beoordeling of de desbetreffende vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. Daarbij geldt evenwel dat door het niet kunnen beschikken over een goed dactyloscopisch signalement van die vreemdeling de mogelijkheid voor verweerder om te onderzoeken of bij de beoordeling ter zake van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalde omstandigheden, als bedoeld in het tweede lid van die bepaling, mede dienen te worden betrokken, evenzeer wordt bemoeilijkt.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder vanwege de gemanipuleerde vingertoppen van de vreemdeling niet in staat was te beoordelen of sprake was van een van de omstandigheden als bedoeld in artikel 30 van de Vw 2000, zodat de aanvraag terecht aan het bepaalde in artikel 31 van de Vw 2000 is getoetst.
8. Niet is betwist dat eiser geen documenten ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft overgelegd. Verweerder heeft voorts in aanmerking genomen dat eiser geen reisdocumenten heeft overgelegd omdat hij die in Nederland heeft afgegeven aan zijn reisagent. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 januari 2004, gepubliceerd in JV 2004,104), kan de stelling dat de vreemdeling afhankelijk was van zijn reisagent niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing – waar mogelijk – van zijn reisroute. Eiser heeft evenmin indicatief bewijs van zijn reis overgelegd en heeft daarover geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen afgelegd. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder in redelijkheid bij de beoordeling heeft kunnen betrekken dat eiser toerekenbaar documentloos is.
9. Eiser heeft gesteld dat hij afkomstig is uit Mogadishu. Uit de inhoud van de gehoren van eiser valt op te maken dat verweerder naar de gestelde afkomst onderzoek heeft gedaan. Ook heeft verweerder geïnformeerd naar de gebeurtenissen die betrekking hebben op (het asielrelaas van) de vader van eiser, die hier een verblijfsvergunning asiel heeft. Eiser heeft in de zienswijze een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de richtlijn).
In het voornemen en in het bestreden besluit heeft verweerder geen standpunt ingenomen ten aanzien van eisers gestelde afkomst. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de gestelde herkomst van eiser niet van belang is gelet op de door eiser gefrustreerde mogelijkheden van verweerder om onderzoek te doen naar omstandigheden op grond van artikel 30 van de Vw 2000.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte geen standpunt heeft ingenomen met betrekking tot eisers gestelde afkomst uit Mogadishu. De zaak onderscheidt zich hierin van de zaak waarover de Afdeling op 10 juni 2010 (201000608/1/V1) heeft geoordeeld. Zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2010, gepubliceerd in JV 2010, 215, komt bij de beoordeling of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zich in een land, of in voorkomend geval het gebied, van waaruit hij afkomstig is, de uitzonderlijke situatie voordoet als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn, uitsluitend betekenis toe aan de geloofwaardigheid van de desbetreffende vreemdeling identificerende gegevens, zoals die over zijn herkomst uit het desbetreffende land of gebied. Het belang van deze beoordeling klemt in de onderhavige zaak eens te meer gelet op de uitspraken van de Afdeling over Mogadishu op 26 januari 2010 (gepubliceerd in JV 2010, 78) en 9 september 2010 (gepubliceerd in JV 2010, 406).
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
12. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt 437,--, wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,-- (achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier;
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Mans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen – van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: EW
Coll.: MP
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.