ECLI:NL:RBSGR:2010:BP5376

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/13515 (beroep) en AWB 10/13517 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mvv-vereiste en medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 december 2010 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Ghanese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning. Eiseres had op 22 februari 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor gezinsvorming, maar deze was afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv en dat de uitzondering op het mvv-vereiste, die geldt wanneer het voor de vreemdeling om medische redenen niet verantwoord is om te reizen, niet van toepassing is. De rechtbank heeft het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) als deskundigenadvies aanvaard, waarin werd gesteld dat er geen medische noodsituatie te verwachten is bij het uitblijven van behandeling en dat eiseres in staat is om te reizen naar Ghana.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de belangenafweging tussen de belangen van eiseres en de Nederlandse samenleving in het voordeel van de samenleving uitvalt. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij niet kan reizen of dat er geen mantelzorg beschikbaar is in Ghana. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitzetting van eiseres niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting te verbieden totdat in hoogste instantie op het beroep was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 10/13515 (beroep) en AWB 10/13517 (voorlopige voorziening)
V-nr: 270.682.6508
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1974, van Ghanese nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. S.S. Jangali, advocaat te Amsterdam-Zuidoost
en:
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de Minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. de Jong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 22 februari 2005 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “gezinsvorming, verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 13 november 2007 ongegrond verklaard. Op 10 december 2008 heeft verweerder het besluit van 13 november 2007 ingetrokken. Bij besluit van 22 maart 2010 is het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Op 9 april 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van
9 april 2010 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat in hoogste instantie op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig E.O. Tackey, tolk in de Twi taal.
De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres is naar eigen zeggen op 4 juni 1999 Nederland illegaal ingereisd.
2. Op 22 februari 2005 heeft zij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor “gezinsvorming, verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]”.
3. Eiseres is getrouwd met [echtgenoot], die de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij is van Ghanese afkomst. Samen hebben zij drie kinderen, allen met de Nederlandse nationaliteit, te weten [kind 1] (geboren op [geboortedatum] 2003), [kind 2] (geboren op [geboortedatum] 2006) en [kind 3] (geboren op [geboortedatum] 2008).
4. Een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 15 februari 2010 vermeldt - samengevat - als volgt.
Uit informatie van de behandelaars van eiseres komt naar voren dat eiseres de ziekte heeft van Graves, een auto-immuunziekte, waarbij verschillende organen betrokken zijn, in dit geval een fors vergrote schildklier en droog gezwollen ogen. Ze staat hiervoor onder behandeling van de huisarts, de internist en de oogarts, waarbij op dit moment geen actief ingrijpen nodig is voor de oogklachten. Voorts krijgt eiseres medicatie. De behandeling is blijvend noodzakelijk. Bij uitblijven van behandeling zullen de klachten persisteren dan wel toenemen, in de zin van een snel werkende schildklier en toename van de oogklachten. Bij het onbehandeld blijven van de schildklierklachten, kan dit op de lange termijn gepaard gaan met hartfalen en met boezemfibrilleren (een hartritmestoornis). Derhalve is op korte termijn een medische noodsituatie niet te verwachten en op de lange termijn kan een medische noodsituatie niet worden uitgesloten. Er bestaan geen aanwijzingen dat enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk is. Behandeling, in algemeen-medisch-technische zin, is in Ghana voldoende aanwezig.
Standpunten van partijen
5. Aan het bestreden besluit heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. De aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor “gezinsvorming, verblijf bij echtgenoot [echtgenoot]” is afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De uitzondering op dit mvv-vereiste in de situatie dat het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen, is niet aan de orde. Uit het BMA-advies van 15 februari 2010 volgt dat bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie is te verwachten. Eiseres is voorts in staat om te reizen en medische behandeling is in Ghana voldoende beschikbaar. Ook artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vormt geen vrijstelling voor het mvv-vereiste. Weliswaar is sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres, referent en hun kinderen – als gevolg waarvan een belangenafweging gemaakt dient te worden tussen de belangen van eiseres bij het hier te lande uitoefenen van het gezinsleven en die van de Nederlandse overheid bij een restrictief toelatingsbeleid –, maar de belangenafweging valt uit in het voordeel van de Nederlandse samenleving. Eiseres heeft haar stelling dat zij niet alleen kan reizen en verblijven in Ghana omdat zij is aangewezen op mantelzorg die alleen haar echtgenoot kan verlenen, niet met bewijsstukken onderbouwd. Uit het advies van het BMA blijkt een en ander evenmin. Ook heeft eiseres geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat in het land van herkomst geen mantelzorgnetwerk beschikbaar is. Voorts is niet gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie behoren te leiden dat uitzetting op grond van de hardheidsclausule achterwege dient te blijven.
6. Eiseres heeft in beroep gemotiveerd betwist dat haar geen vrijstelling van het mvv-vereiste toekomt. Eiseres heeft gemotiveerd dat zij om verscheidende redenen dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste, namelijk wegens haar medische situatie, op grond van artikel 8 van het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake de echten van het kind (IVRK) en wegens de hardheidsclausule zoals bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000.
Toetsingskader
7. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
8. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt.
Ingevolge het tweede lid, onder l, wordt van het mvv-vereiste vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
9. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé- leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge het tweede lid van artikel 8 van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
10. Volgens paragraaf B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, voor zover thans van belang, dient voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 te worden beoordeeld of de desbetreffende vreemdeling in staat is naar zijn land van herkomst te reizen en in staat kan worden geacht daar de behandeling van een door hem in te dienen aanvraag om verlening van een mvv af te wachten. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij B8/4.4 van de Vc 2000.
11. Volgens paragraaf B8/3.2 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, kan ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 vrijstelling worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Onder medische noodsituatie wordt volgens paragraaf B8/3.1 van de Vc 2000 verstaan de situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder ‘op korte termijn’ wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
Beoordeling door de rechtbank
12. Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv. In geschil is of eiseres dient te worden vrijgesteld van dit mvv-vereiste.
13. De rechtbank ziet zich ten eerste voor de vraag gesteld of sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
14. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) - zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2008, LJN: BG5662 - is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze te zijn opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
15. Niet in geschil is dat eiseres aan de ziekte van Graves, een auto-immuun ziekte, lijdt en hiervoor thans in Nederland behandeld wordt en medicatie krijgt. Het BMA-advies vermeldt dat bij het uitblijven van behandeling op korte termijn een medische noodsituatie niet te verwachten is.
16. Eiseres heeft aangevoerd dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het BMA-advies blijkt dat schriftelijk informatie is ingewonnen bij de huisarts en internist van eiseres. Eiseres is echter niet bekend met deze correspondentie. Voorts is bij de beoordeling ten onrechte geen informatie van de oogarts betrokken, aldus eiseres.
17. De rechtbank overweegt dat de inhoud van het BMA-advies wordt geacht te zijn gebaseerd op de door het BMA verkregen informatie van de behandelaars van eiseres. Voor de vraag of het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen, is dan ook in beginsel niet vereist dat verweerder kennis neemt van de aan het BMA-advies ten grondslag liggende stukken of dat deze stukken aan eiseres worden verstrekt. Het staat eiseres vrij om de inhoud van het BMA-advies aan haar behandelaars voor te leggen en op die wijze te controleren of de bevindingen van de behandelaars op een juiste wijze zijn verwerkt in het BMA-advies.
18. Voor zover eiseres heeft betoogd dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de BMA-arts zijn advies heeft opgesteld zonder dat hij heeft gewacht op informatie van de oogarts van eiseres, faalt deze beroepsgrond. Het BMA-advies vermeldt immers dat tot drie keer toe tevergeefs informatie is opgevraagd bij de oogarts van eiseres. Voor zover eiseres heeft beoogd te stellen dat verweerder alsnog het BMA had dienen op te dragen informatie bij de oogarts van eiseres in te winnen, faalt deze beroepsgrond eveneens. Uit het BMA-advies blijkt dat informatie van de huisarts en de internist van eiseres is geraadpleegd en dat het BMA daaruit heeft geconcludeerd dat op dit moment geen actief ingrijpen nodig is voor de oogklachten. Eiseres heeft niet gesteld dat deze overweging in het BMA-advies onjuist is. Derhalve is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door zich op deze informatie te baseren en niet alsnog te verzoeken om nadere informatie van de oogarts.
19. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het BMA-advies ook onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat weliswaar is vastgesteld dat in Ghana behandeling door een “doctor of internal medicine” mogelijk is, maar niet specifiek is onderzocht of in Ghana behandeling tegen de ziekte van Graves mogelijk is. De enkele stelling van eiseres dat niet duidelijk is of een “doctor of internal medicine” de door eiseres benodigde medische zorg kan bieden, is naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende om te oordelen dat het BMA-advies op dit punt niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
20. Anders dan eiseres betoogt, heeft verweerder op grond van de paragrafen B1/4.1.1 en B8/4.4 van de Vc 2000 bij de beoordeling voorts geen rekening hoeven houden met omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in Ghana betreffen. Gelet op het voorgaande faalt de beroepsgrond dat het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen.
21. Met betrekking tot de stelling van eiseres dat zij is aangewezen op mantelzorg en dat deze zorg in Ghana niet geboden wordt, overweegt de rechtbank dat nog daargelaten dat eiseres niet heeft aangetoond aangewezen te zijn op mantelzorg, zij evenmin heeft onderbouwd dat in Ghana geen mantelzorg beschikbaar is.
22. Gelet op het voorgaande heeft verweerder, verwijzend naar het BMA-advies, in redelijkheid kunnen oordelen dat geen sprake is van de situatie dat eiseres, gelet op haar gezondheidstoestand, niet in staat kan worden geacht te reizen naar het land van herkomst en daar de behandeling van een door haar in te dienen aanvraag om verlening van een mvv af te wachten.
23. Anders dan eiseres aanvoert vloeit, tot slot, noch uit de wet noch uit het beleid van verweerder voort dat verweerder (of het BMA) gehouden is om te beoordelen of het voor eiseres niet alleen op het moment van advisering door het BMA, maar op enig moment daaraan voorafgaand -rekenend vanaf de datum van de aanvraag om een verblijfsvergunning- medisch onmogelijk was om te reizen naar het land van herkomst teneinde daar de uitkomst van de mvv-procedure af te wachten.
24. Uit voorgaande volgt dat verweerder terecht artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet van toepassing heeft verklaard.
25. De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of uitzetting van eiseres in strijd is met artikel 8 van het EVRM. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
26. Niet in geschil is dat sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres, referent en hun kinderen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft. Zij heeft ook nimmer beschikt over een geldige verblijfsvergunning. Gelet hierop heeft zij het gezinsleven opgebouwd terwijl zij onrechtmatig in Nederland verbleef.
27. Gelet op artikel 8 van het EVRM dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van de samenleving enerzijds en de individuele belangen van de vreemdeling en haar gezinsleven anderzijds. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 januari 2006 in de zaak van [X] en {Y} tegen Nederland (JV 2006/90) volgt dat, indien sprake is van eerste toelating, de omstandigheid dat nooit sprake is geweest van rechtmatig verblijf ten nadele van de vreemdeling zal worden betrokken bij de belangenafweging. Indien het gezinsleven is opgebouwd gedurende illegaal verblijf van de vreemdeling, zal slechts in zeer uitzonderlijke situaties sprake zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
28. Objectieve belemmeringen voor eiseres om haar gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen zijn niet gebleken. Er zijn geen omstandigheden aangedragen op grond waarvan van referent, die net als eiseres van Ghanese afkomst is, niet kan worden verlangd dat hij samen met eiseres naar Ghana vertrekt en daar verblijft. De omstandigheid dat referent in Nederland een dienstverband met een vast inkomen heeft, is hiertoe onvoldoende. De kinderen van eiseres en referent hebben vanwege hun jonge leeftijd nog niet zodanige banden opgebouwd met de Nederlandse samenleving dat een vertrek naar Ghana met hun ouders niet van hen kan worden gevergd. Dat de kinderen hierdoor in Nederland niet langer naar school kunnen, maakt dit niet anders. Anders dan eiseres stelt, betekent zulks ook niet dat in strijd met de Nederlandse leerplichtwet wordt gehandeld nu emigratie naar het buitenland tot gevolg heeft dat de leerplichtwet niet langer van toepassing is.
29. Ter onderbouwing van de beroepsgrond dat eiseres wegens haar medische situatie elders dan in Nederland niet voor haar kinderen kan zorgen, heeft eiseres geen andere medische omstandigheden gesteld dan die welke hiervoor reeds zijn besproken in het kader van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Niet is aldus gebleken dat de medische situatie van eiseres een objectieve belemmering oplevert om het gezinsleven in Ghana vorm te geven.
30. Nu eiseres voorts geen andere omstandigheden heeft genoemd op grond waarvan de Nederlandse Staat gehouden zou zijn het door eiseres hier te lande opgebouwde gezinsleven te formaliseren, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat een groter gewicht toekomt aan het Nederlands belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid dan aan het belang van eiseres en haar gezin. De uitzetting van eiseres is derhalve niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000 is daarom niet van toepassing.
31. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij op grond van de hardheidsclausule zoals bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar beroep op de hardheidsclausule geen andere feiten aangevoerd dan die zij heeft aangevoerd in het kader van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb 2000.
Verweerder heeft deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, in redelijkheid onvoldoende kunnen achten om de hardheidsclausule toe te passen.
32. Het beroep van eiseres op artikel 3, eerste lid, van het IVRK maakt het voorgaande niet anders. Voornoemd artikel strekt ertoe dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, de belangen van het desbetreffende kind worden betrokken. Bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder blijk gegeven met de belangen van de kinderen rekening te hebben gehouden. Artikel 3, eerste lid, van het IVRK bevat, zoals naar voren komt in de jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraken van 22 februari 2006 (LJN: AV4237) en 29 februari 2008 (LJN: BC6604)), gelet op haar formulering echter geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De wijze waarop en de mate waarin verweerder toepassing heeft gegeven aan artikel 3, eerste lid, van het IVRK kan derhalve niet getoetst worden. Het beroep van eiseres op deze bepaling faalt derhalve. Het beroep op de artikelen 7 en 9 van het IVRK kan evenmin slagen reeds nu eiseres niet nader heeft onderbouwd dat deze artikelen op de onderhavige situatie van toepassing zijn.
33. Uit voorgaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
34. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat in hoogste instantie op het beroep is beslist. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
35. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/13515
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/13517
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van C.P.M. Boeckling, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
16 december 2010.
De griffier De rechter
Afschrift verzonden op:
Conc.: BB
Coll.: CB
D: B
VK
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.