ECLI:NL:RBSGR:2010:BP5676

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/900303-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Rabbie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en vernieling bij de Iraanse ambassade in Den Haag

Op 6 april 2010 drongen verdachte en medeverdachten het terrein van de Iraanse ambassade in Den Haag binnen. Verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld tegen de beschermde goederen van de ambassade en huisvredebreuk. De rechtbank oordeelde dat het geweld niet voldoende was om de veiligheid van de ambassadeur in gevaar te brengen, en sprak verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank vond echter dat verdachte wel schuldig was aan openlijk geweld in vereniging en huisvredebreuk. De feiten waren goed gedocumenteerd door getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukte de noodzaak van bescherming van diplomatieke missies, maar ook de rechten van demonstranten in Nederland. De verdediging voerde aan dat de actie een vreedzaam protest was tegen de mensenrechtensituatie in Iran, en dat de vervolging niet proportioneel was. De rechtbank weegt de ernst van de feiten tegen de context van de demonstratie en de intenties van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Politierechter
Parketnummer 09/900303-10
Proces-verbaal terechtzitting aantekening mondeling vonnis
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op 15 september 2010 te 09.30 uur.
Tegenwoordig:
mr. Rabbie, politierechter,
mr. Buitenhuis, officier van justitie,
en Van Bezooijen, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn de persoon gedagvaard als:
N.N. 1522201004061621.
De politierechter doet mededeling van zijn waarneming dat de verdachte lijkt op de verdachte met nummer N.N. 1522201004061612 (als kennelijke verschrijving is op de dagvaarding vermeld N.N. 1522201004061621), wiens foto is afgebeeld op pagina 28, vierde van boven, van na te noemen proces-verbaal, zijnde:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].
Als raadslieden van de verdachte zijn mede ter terechtzitting aanwezig mrs. S. Hopman,
T.M.D. Buruma en M. Pestman, allen advocaat te Amsterdam.
Deze strafzaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummer 09/900300-10), [medeverdachte 2] (parketnummer 09/900301-10), [medeverdachte 3] (parketnummer 09/900302-10), [medeverdachte 4] / N.N.1522201004061520 (parketnummer 09/900304-10), [medeverdachte 5] / N.N.1522201004061840 (parketnummer 09/900305-10), [medeverdachte 6] / N.N.1522201004061822 (parketnummer 09/900306-10), [medeverdachte 7] / N.N.1522201004061853 (parketnummer 09/900307-10), [medeverdachte 8] / N.N. 1522201004061621 (parketnummer 09/900308-10), [medeverdachte 9] / N.N.1522201004061832 (parketnummer 09/900309-10).
De politierechter deelt mede dat vandaag dezelfde politierechter zitting houdt als op de terechtzitting van 2 juni 2010, toen het onderzoek van de zaak werd geschorst. De politierechter hervat het onderzoek ter terechtzitting in de stand waarin het zich op het tijdstip van die schorsing bevond.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
Mr. Hopman deelt mede dat verdachte zich ten aanzien van de ondervraging op zijn zwijgrecht zal beroepen, maar dat hij wel een verklaring wil afleggen.
Mr. Hopman legt aan de politierechter een artikel over getiteld “En daar gaat weer een diplomaat… ‘Het regime is beestachtig en onrechtmatig!’Gisteren liep de zoveelste Iraanse diplomaat over” van de hand van Eva Ludemann uit Dagblad De Pers van 15 september 2010, blz. 5.
De politierechter deelt mede de korte inhoud van:
1. een uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister betreffende de verdachte;
2. een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 2 juni 2010 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Rabbie, politierechter, en Van Bezooijen, griffier;
3. een proces-verbaal, nummer PL1522 2010071241-1, met bijlagen, van politie Haaglanden (doorgenummerd pagina 1 t/m 377);
4. het proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, nr. PL1522 2010071242-1, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 6 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces verbaal houdt onder meer in als de op 6 april 2010 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van [aangever] – zakelijk weergegeven – (pagina 30):
Ik ben eerste secretaris van de Ambassade van Iran, gevestigd aan de [straat] 20 te ’s-Gravenhage, en gerechtigd tot het doen van aangifte namens de ambassade. Ik wens aangifte te doen van vernieling, openlijk geweld en huisvredebreuk. Op 6 april 2010 omstreeks 14.15 uur is een groep demonstranten het terrein van de ambassade binnengedrongen. Door de demonstranten zijn aan de voorzijde van de toegangsdeur twee planken geschroefd. De deur is hierdoor ook beschadigd. De demonstranten zijn op het dak geklommen bij de voordeur. Door de demonstranten is de vlag naar beneden gehaald en vernield door er met de voeten op te stampen;
5. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1522 2010071241-69, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 7 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (pagina 44):
Op 6 april 2010 om 14.00 uur deed ik dienst op de [straat] tegenover de ambassade van Iran. Ik zat in een observatie-unit die rechtstreeks uitzicht heeft op de voorzijde van de ambassade. Op 6 april 2010 om 14.15 uur zag ik vier personen aanbellen bij de bezoekersingang van de ambassade en zag ik dat het hek werd geopend vanuit de ambassade. Deze vier personen gingen de bezoekersingang in waarna het hek sloot. Vervolgens zag ik meerdere personen aan komen lopen en dat één van hen aanbelde. Ook deze personen werden binnengelaten. Daarna zag ik dat een aantal personen over het tussenhek klommen richting hoofdingang. Ik zag twee personen naar de voordeur en drie personen naar de vlaggenmast lopen. Eén van de demonstranten klom op de luifel boven de hoofdingang van de ambassade. Vervolgens zag ik dat de vlag van Iran naar beneden werd gehaald en zag ik dat een persoon de vlag van Iran op de grond legde en vervolgens hier een aantal keren op ging staan. Hierna zag ik dat twee personen ook op de luifel van de ambassade klommen waarna er nog vier personen op klommen;
6. het rapport van Politie Haaglanden, Paraat Peloton, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 6 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde psporingsambtenaren. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaren (pagina 67):
Wij, [P 1] en [P 2], respectievelijk inspecteur en brigadier van politie, zijn op 6 april 2010 omstreeks 14.00 uur naar de ambassade van Iran gegaan. Ter plaatse zagen wij dat zeven personen zich aan de voorzijde van de ambassade achter het hek op het terrein van de ambassade bevonden. Wij zagen dat de deur aan de voorzijde van het pand door middel van twee planken was geblokkeerd. De planken waren over de gehele breedte van de deur gemonteerd door middel van schroeven. Ik, [P 1], heb <van> de demonstranten gevorderd het terrein te verlaten. Ik zag dat er geen gehoor werd gegeven aan dit bevel;
7. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1522 2010071241-85, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 8 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaren (pagina 89):
Op 7 april 2010 hebben wij een onderzoek ingesteld. Door de eerste secretaris van de Iraanse ambassade werd ons een dvd ter beschikking gesteld met daarop beelden van de demonstratie. Op deze beelden waren twee mannen te zien bij de voordeur van de ambassade van Iran. Duidelijk te zien is dat de mannen voor de voordeur stonden waar niets aan veranderd was. Een paar beelden verder was te zien dat er planken waren aangebracht op de voordeur van de ambassade. Van de beelden zijn foto’s gemaakt. De man links was gekleed in donkere kleding waaronder een rood vest of trui. Op zijn rug droeg hij een rugtas. De twee mannen zijn op 6 april 2010 aangehouden. Na de aanhouding werden bedoelde mannen gefotografeerd. Uit de systemen bleek dat de man afgebeeld op de linkerkant van de foto vermoedelijk is genaamd [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971. In de fouillering van [verdachte] werd een rugtas aangetroffen gelijk als die afgebeeld op het filmpje. Tevens was verdachte gekleed in de kleding die hij aan had op het filmpje. Dit alles bij elkaar gaf de bevestiging dat de man op de film [verdachte] als omschreven is;
8. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1533 2010071241-84, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 7 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (pagina 94):
Op 7 april 2010 stelde ik een onderzoek in naar de beelden welke op dinsdag 6 oktober [de politierechter leest: april] 2010 veiliggesteld waren vanuit een surveillancevoertuig. Op de beelden heb ik het volgende waargenomen:
13:52:16 start van de camerabeelden;
13:52:39 er staan 7 mannen en 1 vrouw op een luifeldak.
Uit onderzoek is gebleken dat de volgende personen zich op het luifeldak hebben bevonden: [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 4]. Tevens bevonden zich nog een vrouw en vier mannen op het luifeldak van wie de identiteit ten tijde van het opmaken van dit proces-verbaal onbekend was.
De juiste tijdstippen liggen ongeveer een half uur na de hier genoteerde, door de camera geregistreerde tijdstippen;
9. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1522 2010071241-86, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 8 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaren (pagina 96):
Op 6 april 2010 omstreeks 16.00 uur hebben wij een onderzoek ingesteld op het terrein van de ambassade van Iran. Deze is gevestigd aan de [straat] 20 en 22 te ’s-Gravenhage. De ambassade is een pand omgeven door een hoog sierhekwerk. Nummer 20 is de hoofdingang van de ambassade. Nummer 22 is een zijingang om bijvoorbeeld visa af te halen. Er zijn aan de voorzijde twee deuren in het hekwerk aangebracht. Deze twee ingangen worden gescheiden door middel van een hoog sierhekwerk. De demonstranten hebben, nadat zij over het hek geklommen waren van de ambassade, aan de deuren van het hek kettingsloten bevestigd zodat deze niet meer open konden. Tevens zijn er door de demonstranten aan de voordeur van de ambassade, nummer 20, twee planken geschroefd. Wij zagen de twee planken nog op de deur zitten. Hierdoor was het niet meer mogelijk om de deur te openen. De voordeur is hierdoor ook beschadigd;
10. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1533 2010071241-88, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 8 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (pagina 126):
Op 8 april 2010 deed ik onderzoek naar camerabeelden afkomstig van YouTube. Uit deze beelden kwamen enkele handelingen naar voren. Foto 2: twee mensen brengen een blokkade aan op de toegangsdeur door middel van het vastschroeven van twee houten planken. [medeverdachte 4] met boor in de hand; [verdachte] verleent hulp;
11. het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL1522 2010071241-91, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 8 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als relaas van deze opsporingsambtenaar (pagina 133):
Op 6 april 2010 te 15.00 uur bevond ik mij op de [straat] te ’s-Gravenhage bij de Iraanse ambassade. Op dat moment waren daar een tiental demonstranten over de hekken van de ambassade geklommen en een aantal van hen was op de luifel boven de hoofdingang geklommen. Ik heb deze demonstranten met luide stem gesommeerd om van de luifel af te komen. Ik zag dat de demonstranten hier geen gevolg aan gaven. De mij bekende ambassadeur van Iran was aanwezig op het ambassadeterrein;
12. het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL1524 2010071241-75, als bijlage gevoegd bij het onder 3. genoemde proces-verbaal, d.d. 7 april 2010, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Dit proces verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - als de op 7 april 2010 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van verdachte 1522201004061840 [dat is [medeverdachte 5]]:
[Vraag verbalisanten:] Heb je op het dakje van het terrein van de Iraanse ambassade gestaan?
[Antwoord verdachte:] Ja. We waren met een groepje en ineens zaten we op het dak.
[Vraag verbalisanten:] Wat deed de politie ter plaatse?
[Antwoord verdachte:] Ze zeiden dat we weg moesten gaan. En uiteindelijk hebben ze ons weggehaald.
[Vraag verbalisanten:] Heb je gehoord of vernomen dat je het terrein van de ambassade moest verlaten?
[Antwoord verdachte:] Ja.
[Vraag verbalisanten:] Wat is er gebeurd met de vlag van de Iraanse ambassade?
[Antwoord verdachte:] Wij hebben de vlag gewisseld met onze vlag.
De officier van justitie voert het woord overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir, dat hij aan de politierechter overlegt, en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Aansluitend leest hij de vordering voor en legt die aan de politierechter over.
De vordering houdt in dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en dat verdachte ter zake van het hem onder 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 60,-- subsidiair 1 dag hechtenis.
Mrs. Buruma en Hopman voeren het woord overeenkomstig hun pleitnota, die zij aan de politierechter overleggen en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd. Aansluitend deelt mr. Hopman mede dat verdachte niet bereid is een werkstraf uit te voeren.
De officier van justitie en mr. Hopman voeren andermaal het woord.
Aan verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
Verdachte heeft zijn laatste woord op schrift gesteld en legt dit aan de politierechter over.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt hedenmiddag te 16.30 uur mondeling vonnis te zullen geven.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank voornoemd van 15 september 2010 te 16.30 uur.
Tegenwoordig:
mr. Rabbie, politierechter,
mr. Buitenhuis, officier van justitie,
en Van Bezooijen, griffier.
De politierechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De raadslieden van verdachte, mrs. Hopman en Buruma, zijn eveneens in de zaal aanwezig.
De politierechter spreekt het vonnis uit.
Aantekening van het mondeling vonnis
Inhoud van de tenlastelegging.
Overeenkomstig de dagvaarding.
Met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type en/of taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad.
Vrijspraak.
Vrijspraak van het bij dagvaarding onder 1 primair en 3 ten laste gelegde aangezien dit niet wettig en overtuigend bewezen is.
Overweging ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Uit de formulering van de delictsomschrijving van artikel 117b van het Wetboek van Strafrecht volgt enerzijds dat gevaar voor de veiligheid of de vrijheid van een internationaal beschermd persoon een noodzakelijke voorwaarde is voor vervulling van de delictsomschrijving, terwijl anderzijds het opzet van de verdachte niet gericht behoeft te zijn op het in het leven roepen van dit gevaar: het genoemde gevaar is een zogeheten geobjectiveerd gevolg.
Allereerst behoeft derhalve de vraag beantwoording of – wanneer men bij wijze van hypothese uitgaat van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde uitvoeringshandelingen (dichtspijkeren van de voordeur van het ambassadegebouw, afplakken van een bewakingscamera, vernieling van een bloempot, neerhalen van een vlag en daarop trappen, afsluiten van een poort in een hek door middel van een slot) – door deze handelingen de veiligheid of vrijheid van de ambassadeur in gevaar is geweest. In ieder geval is komen vast te staan dat de ambassadeur ten tijde van de verweten gedragingen op het ambassadeterrein aanwezig is geweest. Onvoldoende aannemelijk is echter geworden dat zijn veiligheid of vrijheid op enig moment door het optreden van de verdachte en zijn medeverdachten serieus in gevaar is geweest. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich niet van enige vorm van geweld bediend, zij waren ongewapend en hebben niet getracht de persoon van de ambassadeur te benaderen. Het dichtspijkeren van de voordeur heeft er niet toe geleid dat de ambassadeur het gebouw of het terrein niet meer kon verlaten, nu uit diverse getuigenverklaringen is gebleken dat er sprake is van een ingang aan de achterzijde, die tijdens het incident ook daadwerkelijk is gebruikt. Uitsluitend van het afplakken van de camera kan worden gezegd dat deze manier van handelen geleid heeft tot een toestand waarin de gebeurtenissen aan de voorzijde van het gebouw minder goed konden worden waargenomen. In zoverre kan van gevaarzetting sprake zijn geweest. Niet aannemelijk is echter geworden dat dit gevaar zich daadwerkelijk gerealiseerd heeft.
Uit het vorenstaande volgt dat het voor de vervulling van de delictsomschrijving van artikel 117b Sr. vereiste gevolg zich niet heeft voorgedaan. De omstandigheid dat de ambassadeur, naar de getuige [commissaris] ter terechtzitting verklaard heeft, zeer angstig was, kan daar niet aan afdoen. Dit onderdeel van het verweer is daarom in ieder geval gegrond.
Op grond van het bovenstaande dient verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken. Gelet hierop behoeven de overige door de verdediging in het kader van de uitleg van artikel 117b Sr. opgeworpen verweren en rechtsvragen geen bespreking en beantwoording meer.
Beslissing op het verzoek om de ambassadeur van Iran als getuige te horen.
Ter terechtzitting van 2 juni 2010 heeft de verdediging gepersisteerd bij haar verzoek de (daar niet verschenen) ambassadeur van Iran in Nederland, wiens oproeping de officier van justitie geweigerd had, als getuige te horen. De politierechter heeft de beslissing op dit verzoek aangehouden tot het eindvonnis. Gelet op de te geven vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft verdachte geen rechtens te respecteren belang meer bij het horen van deze getuige, reden waarom het verzoek wordt afgewezen.
Overweging ten aanzien van de vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde.
Uit artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht volgt dat de verplichting tot het tonen van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht slechts geldt na een daartoe strekkende vordering van een opsporingsambtenaar. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij zijn voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie geen identiteitsbewijs bij zich droeg en weigerde om zijn persoonsgegevens op te geven (proces-verbaal, blz. 229). Nu daaruit evenwel niet blijkt dat bij die gelegenheid aan verdachte een vordering is gedaan om een identiteitsbewijs te tonen, dient hij van het onder 3 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring.
De voormelde inhoud van de hiervoor onder 4, 5, en 7 t/m 12 vermelde processen verbaal en het hiervoor onder 6 vermelde rapport.
De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de voornoemde bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Voor zover geschriften zijn gebruikt, is dit geschied in samenhang met andere bewijsmiddelen, die op hetzelfde feit betrekking hebben.
Bewezenverklaring.
De onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande, dat de politierechter bewezen acht de inhoud van de tenlastelegging, dat:
1 subsidiair
hij op 06 april 2010 te 's-Gravenhage met of anderen aan de openbare weg, [straat] 20 en 22, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de voordeur(en) en/of de deurstijl van de ambassade van de Islamitische Republiek Iran en de vlag van de Islamitische Republiek Iran behorende bij het Iraanse ambassadegebouw, welk geweld bestond uit
- het schroeven en/of slaan van schroeven/spijkers in de voordeur(en) en/of de deurstijl van het Iraanse ambassadegebouw en het met deze schroeven/spijkers bevestigen van planken tegen de voordeur(en) en/of de deurstijl van het Iraanse ambassadegebouw en aldus het blokkeren van de voordeur(en) van het Iraanse ambassadegebouw en
- het neerlaten van die vlag van de Islamitische Republiek Iran en/of vervolgens het stampen/trappen op die vlag;
2.
hij op 06 april 2010 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten erf gelegen aan [straat] 20 en 22 en in gebruik bij de ambassade van de Islamitische Republiek Iran en wederrechtelijk vertoevende in een besloten erf gelegen aan [straat] 20 en 22 en in gebruik bij de ambassade van de Islamitische Republiek Iran, zich met zijn mededaders niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen de goederen op het ambassadeterrein, te weten de voordeur met toebehoren, het toegangshek, de beveiligingscamera, de vlag en een bloempot overweegt de politierechter als volgt.
Met de verdediging (pleitnota, § 62 e.v.) is hij van oordeel dat niet iedere aanwending van fysieke kracht voldoende intens is om als geweld in de zin van artikel 141 Sr. te worden aangemerkt. In het bijzonder kunnen als zodanig niet worden beschouwd het met een slot afsluiten van het toegangshek en het afplakken van de beveiligingscamera. Van deze onderdelen van het ten laste gelegde dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken. Dat geldt eveneens, zij het om een andere reden, voor het geweld tegen de bloempot. Uit geen bewijsmiddel blijkt dat bij verdachte en/of zijn medeverdachte het opzet heeft voorgezeten om dit voorwerp te beschadigen of te vernielen. Aannemelijk is veeleer dat de bloempot bij het beklimmen van de luifel is omgevallen en dat daarbij een scherf van de pot is afgebroken (proces-verbaal van bevindingen, blz. 96). Voor het schroeven van een plank tegen de voordeur van het ambassadegebouw en het neerhalen van de vlag en het vervolgens daarop trappen geldt daarentegen dat deze handelingen als dusdanig gewelddadig moeten worden aangemerkt dat de openbare orde daardoor wordt verstoord.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte en zijn medeverdachten in vereniging geweld hebben gepleegd (pleitnota, § 93 e.v.), nu niet is komen vast te staan dat alle op het terrein van de ambassade aangehouden personen een wezenlijk aandeel hebben gehad in de geweldpleging. De politierechter verwerpt dit verweer om de navolgende redenen. Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder uit het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [P 3] (blz. 44-45), volgt dat verdachte en zijn medeverdachten zich met korte tussenpozen aan het hek van de consulaire afdeling van de ambassade hebben vervoegd, daar hebben aangebeld en naar binnen zijn gelaten. Vervolgens zijn zij allen weer naar buiten gekomen en over het hek dat de percelen 20 en 22 scheidt geklommen. Daarbij is gebruik gemaakt van een kennelijk met dat doel meegenomen kleedje (foto blz. 103). Eenmaal op het voorterrein van perceel 20 gekomen hebben zij zich verdeeld en deels tezamen, deels alleen de volgende handelingen verricht: het afsluiten van het hek aan de voorzijde met een fietsslot, het strijken van de vlag en deze vervangen door een zelf meegenomen doek, het uitrollen van spandoeken, het op de luifel klimmen en afplakken van de bewakingscamera, het dichttimmeren van de voordeur met twee planken en het beklimmen van de luifel boven de toegangsdeur. Deze gang van zaken wijst op een goed voorbereide en tot in detail geplande actie: de demonstranten hebben een aantal voorwerpen meegenomen (spandoeken, kleedje, vlag, planken, schroeven of spijkers, boor, fietsslot, tape) en klaarblijkelijk een rolverdeling afgesproken. Onder deze omstandigheden kan het door enkele van de demonstranten (onder wie overigens verdachte zelf) gepleegde geweld tegen de deur en de vlag aan alle deelnemers, ook aan degenen die zich niet aantoonbaar aan geweldshandelingen schuldig hebben gemaakt worden toegerekend, zodat het bestanddeel ‘in vereniging’ wettig en overtuigend bewezen is.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van binnendringen, nu de demonstranten door het ambassadepersoneel zijn toegelaten.
Dit verweer faalt. Toelating tot één deel van het terrein (perceel 22, waar de consulaire afdeling gevestigd is) impliceert immers geenszins toestemming om ook het – met een intern hekwerk afgesloten – andere perceel te betreden. Daarenboven vestigt het tweede lid van artikel 138 Sr. (‘hij die zich de toegang heeft verschaft door middel van […] inklimming […] wordt geacht te zijn binnengedrongen’) een rechtsvermoeden. De verdediging heeft tegen dit vermoeden geen tegenbewijs aangeboden, laat staan geleverd.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat uitsluitend van degenen die zich op de luifel bevonden gevorderd is om naar beneden te komen, niet om het terrein te verlaten. Dit verweer wordt verworpen. Het moet, zo volgt uit de bewijsmiddelen, de aanwezigen duidelijk zijn geweest dat zij het terrein dienden te verlaten (bewijsmiddel 12) en dat – voor degenen die zich daar bevonden – een eerste onderdeel daarvan het verlaten van de luifel was. Daaraan hebben de acht personen, onder wie verdachte, die zich op de luifel bevonden niet voldaan, zodat het zonder meer duidelijk is dat zij niet van zins waren het terrein te verlaten. Dat zij inmiddels als gevolg van het (agressieve) optreden van een medewerker van de ambassade door af te dalen mogelijk in een gevaarlijke situatie zouden belanden, disculpeert hen niet: wie wederrechtelijk andermans terrein betreedt, neemt zulk optreden immers op de koop toe.
Kwalificatie, en de artikelen van de wet, die worden toegepast.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, en levert op:
feit 1 subsidiair:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
feit 2:
In het besloten erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen en, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen, terwijl twee of meer verenigde personen het misdrijf plegen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 138 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing omtrent de strafbaarheid van de verdachte, eventueel met de gronden daarvoor.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden welke zijn strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten, aannemelijk zijn geworden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet strafbaar is, nu demonstreren in het zicht van de ambassade van Iran onmogelijk is. Aldus is er sprake van een zo grote inbreuk op het recht van demonstratie dat de grenzen van artikel 10, tweede lid, en/of artikel 11, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens overschreden zijn.
De politierechter verwerpt dit verweer. Demonstreren op het grondgebied van een ambassade is zozeer in strijd met de diplomatieke immuniteit, dat een daartoe strekkend verbod als inbreuk op het grondrecht in elk geval proportioneel is. Uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de burgemeester van Den Haag geen demonstraties vóór of nabij de ambassade van Iran toestaat; toestemming wordt slechts verleend voor demonstraties op de rotonde aan de Parkweg (op een afstand van ruim 100 m van het ambassadegebouw). Dat daarmee verdachte en zijn medeverdachten ‘geen andere keuze hadden dan zich daadwerkelijk naar de ambassade te begeven’ – dat wil zeggen zich toegang tot het ambassadeterrein te verschaffen – is echter geenszins een gegeven. Tussen demonstreren op een ongewenst geachte plaats en wederrechtelijk het terrein van de ambassade betreden liggen immers zoveel, strafrechtelijk niet of minder verwijtbare, alternatieven dat het verweer reeds strandt op de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Met deze vaststelling is tevens het belang komen te ontvallen aan het verzoek van de verdediging tot het voegen van stukken betreffende de voorwaarden voor demonstraties en manifestaties in ’s-Gravenhage. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Ten slotte heeft de verdediging nog aangevoerd dat de wijze waarop de vervolging ter hand is genomen zodanig is dat niet kan worden gezegd dat de vervolging noodzakelijk of proportioneel is. Nu de verdediging in het geheel niet heeft onderbouwd waarom deze stelling, gesteld reeds dat zij gegrond zou worden bevonden, tot ontslag van rechtsvervolging zou dienen te leiden, wordt het verweer verworpen.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en zijn medeverdachten zijn het terrein van de ambassade van Iran binnengedrongen en hebben op dat terrein openlijk geweld tegen goederen gepleegd, waardoor enkele voorwerpen beschadigd zijn. De politierechter is ervan overtuigd dat verdachte en zijn medeverdachten vanuit zuivere motieven hebben gehandeld; zij hebben aandacht willen vragen voor de uiterst precaire mensenrechtensituatie in Iran. Daarmee is echter niet gegeven dat hun optreden binnen de Nederlandse rechtsorde, die hier als enige in het geding is, gebillijkt kan worden. De keuze die verdachte en zijn medeverdachten hebben gemaakt, is principieel onjuist: ook of zelfs juist tegenover (de vertegenwoordigers van) een bewind dat men verwerpelijk acht, dient men binnen de door de Nederlandse wet getrokken grenzen te blijven. In zoverre is ook het strafvorderlijk optreden van het openbaar ministerie in deze zaak te billijken. Nu het echter om een eenmalig en tamelijk uitzonderlijk incident gaat, is de politierechter van oordeel dat een korte, geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf een passende reactie vormt.
Beslissing.
De politierechter,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
1 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bijkomende beslissingen.
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De politierechter geeft aan de verdachte kennis dat deze binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt de verdachte opmerkzaam op het recht om ter terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Waarvan is opgemaakt dit proces verbaal, dat door de politierechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
ARRONDISSEMENTSPARKET TE ‘S-GRAVENHAGE
REQUISITOIR VAN MR. J.A. BUITENHUIS, OFFICIER VAN JUSTITIE
Inzake
verdachte: [verdachte]
geboren: [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats]
1522201004061621
parketnummer 09/900303-10
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij op 06 april 2010 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk geweld hebben gepleegd tegen de beschermde goederen van de internationaal beschermde ambassadeur van Iran in Nederland.
Subsidiair wordt hem verweten dat hij openlijk geweld heeft gepleegd, meer subsidiair vernieling in vereniging.
p.30 Aangifte namens de Iraanse ambassade
Aangever [aangever] verklaart dat een aantal personen over de hekken van de ambassade is geklommen. Aan de deuren van het hek hebben deze personen kettingsloten bevestigd. Aan de deur hebben zij planken geschroefd. De voordeur, de camera en een bloempot zijn vernield. De medewerkers van de ambassade zijn geschrokken. Het leven en werkproces op de ambassade zijn ontregeld. Er is grote angst gezaaid. Het was niet meer mogelijk om via de hekken de tuin te verlaten. Het was door de dichtgeschroefde deur niet mogelijk om via de voorkant de ambassade te verlaten.
p.44 PV Bevindingen
Verbalisant [P 3], belast met bewakingswerkzaamheden bij de ambassade, zag dat vier personen aanbellen bij de bezoekersingang van de ambassade. Vervolgens komen er meer aanlopen. Hij zag dat een aantal personen over het tussenhek richting hoofdingang klimt. Hij ziet dat een van hen een U-slot om het toegangshek doet. Hij zag dat een van de personen op de luifel klom en de camera afplakte. Uiteindelijk klommen zeven mannen en een vrouw via het waterkraantje en de regenpijp op de luifel.
Verbalisant zag verder dat verdachten, die later bleken te zijn, [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] naar de vlaggenmast lopen en de Iraanse vlag strijken. Hij zag dat verdachte [medeverdachte 2] een aantal malen op de vlag ging staan. Verbalisant heeft zijn constateringen ter zitting herhaald. Hij heeft hier aan toegevoegd dat hij zag dat een persoon voor de voordeur ging staan om die deur te barricaderen.
p. 67 Rapport Paraat Peleton politie Haaglanden
Het Paraat Peleton kwam ter plaatse. Verbalisanten [P 1] en [P 2] zagen dat de voordeur met planken was gebarricadeerd. Zij zagen dat de toegangshekken met kettingen zijn afgesloten. [P 1] heeft verklaard dat hij zag de planken door middel van schroeven aan de deur en de deurpost waren bevestigd. [P 1] heeft dit ter zitting herhaald. Hij en zijn collega [P 2] hebben tevens ter zitting verklaard dat zij niet via de voordeur de ambassade konden verlaten.
p.69 PV Bevindingen
Verbalisanten [P 4] en [P 5] verklaren dat zij ter plaatse kwamen. Zij zagen een aantal personen in de tuin en op het dak boven de hoofdingang. Een aantal mannen probeerde met capuchons en sjaals hun gezichten te beschermen. Dit in combinatie met veel geschreeuw en armgebaren gaf een agressieve uitstraling. Verbalisant [P 4] verklaart dat hij zag dat het drie meter hoge hek met een kettingslot was vastgezet. Hierdoor was de toegang tot de ambassade geblokkeerd. Vervolgens zag hij dat er houten planken tegen de voordeur waren geschroefd of gespijkerd. Beide verbalisanten hebben dit ter zitting herhaald.
p.79 Foto
Op de foto is te zien dat de camera is afgeplakt.
Getuigenverklaring Commissaris van politie [C]
[C] verklaart dat de ambassadeur bang was toen hij bij hem in het ambassadegebouw sprak.
p.96 PV Bevindingen
Verbalisanten zagen dat er om het hek bij de hoofdingang op nr. 20 een slot zit. Ook zagen zij dat er twee planken waren geschroefd in de voordeur van de ambassade. Verder zagen zij dat de camera naar boven was gericht en dat een bloempot kapot is. Ten slotte zagen zij dat de vlag ogenschijnlijk nieuw is.
p.89 PV Bevindingen
Verbalisanten verklaren dat zij via door de Iraanse ambassade beschikbaar gestelde Youtube beelden zagen dat twee mannen naar de deur liepen en dat even later twee planken op die deur zijn aangebracht. Op basis van de combinatie van kleding en rugzakken bij aanhouding en foto van het gelaat concluderen zij dat deze twee mannen verdachten [verdachte] en [medeverdachte 4] zijn.
p. 126 PV Bevindingen
Verbalisant bekijkt de beelden van Youtube. Zij zag dat de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] de vlag strijken en een andere hijsen. [verdachte] en [medeverdachte 4] brachten een blokkade aan op de deur. Tenslotte zag zij dat een stuk kleed over het hek ligt om het klimmen te vergemakkelijken. Dit stuk kleed was ook zichtbaar op p.103.
Beeldopnamen
In film nr. 4 van de verspreide beeldopnamen is duidelijk te zien dat verdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] de vlag strijken. Zichtbaar is verder dat verdachte [medeverdachte 5] over het hek klimt. Duidelijk is hij hierbij gebruik maakt van een kleed of een doek. Verder is zichtbaar dat iemand via het hoekje waar de bloempot staat, rechts naast de deur, op het dakje klimt. Ten slotte is op film nr. 4 te zien dat twee mannen met een rugzak bij de deur staan. Een van die mannen is verdachte [medeverdachte 4]. De ander draagt een blauwe rugzak.
Uit film nr. 9 blijktdat de andere man die bij de deur staat een rood shirt onder zijn jas draagt.
Uit de film Iran Demo blijkt dat verdachte [verdachte] een blauwe rugzak draagt en een rood shirt aan heeft. Op basis van de verschillende andere beelden is geen andere conclusie te trekken dan dat een van de mannen die bij de deur staat verdachte [verdachte] is.
In de film Iran Demo is te zien dat de verdachten op het dak en ladder, waarmee een medewerker van de ambassade aankomt, afpakken. Uit de beelden blijkt mij dat de bloempot in de buurt van de waterkraan ligt al voordat deze man zijn ladder neerzet.
In deze film is zichtbaar dat er iets op de camera van de ambassade is bevestigd. Ook is te zien dat in ieder geval verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] op het dak staan.
p.98 Foto’s
Te zien is dat planken zijn bevestigd aan de deur en het kozijn.
Op p.99 de gaten in de deur.
Op p.100 de kapotte bloempot.
Op p. 101 de camera die de lucht in is gericht.
Op p.103 het slot om de poort aan de voorzijde
p. 134 PV Bevindingen
Een verbalisant trof op 08 april 2010 op de site indymedia.nl een ‘statement from the protesters’ aan. Hierin staat onder andere vermeld: “the Group of both Iranians and non-Iranians..” en ” we are non Iranians and Iranians who stand together”.
p.198 Verhoor verdachte [medeverdachte 3]
Verdachte verklaart dat hij had gehoord dat er een actie zou komen bij de Iraanse ambassade. Daarom is hij er ook naar toe gegaan. Hij had dit gehoord via internet. Ze wilden aandacht vragen voor de situatie in Iran.
p. 215 Verhoor verdachte [medeverdachte 4]
Verdachte verklaart dat er aandacht werd gevraagd voor hun zaak.
p. 235 Verhoor verdachte [verdachte]
[verdachte] verklaart dat de actie niet bedoeld was tegen de politie.
p. 341 Verhoor verdachte [medeverdachte 9]
Verdachte vraagt aan de politie of de strafbare feiten gelden voor de hele groep.
p. 293 Verhoor verdachte [medeverdachte 5]
Verdachte verklaart dat hun enige doel was een symbolische politieke actie. Het was niet hun intentie goederen te vernielen. Verder verklaart hij dat ze met een groepje mensen waren. Hij verklaart dat dergelijke acties via internet tot stand komen. Hij gaat er vanuit dat iedereen die zich heeft aangesloten dezelfde motivatie heeft als hij.
Verdachten hebben na een melding op internet een gezamenlijk plan opgevat. Zij zijn naar de ambassade gegaan om daar deze actie uit te voeren. Zij hebben een plank, schroeven, een schroevendraaier, sloten en een stuk kleed meegenomen. Een van hen heeft aangebeld. Hierdoor konden ze alle tien op het tussenterrein komen. Vervolgens zijn ze met gebruikmaking van het stuk kleed over de punten van het hek geklommen. Ook in de tuin van de ambassade was sprake van een duidelijke taakverdeling. Een aantal ging naar de vlaggenmast, een aantal naar de deur om deze dicht te schroeven, iemand deed een slot om het hek. Daarna zijn 7 van de 10 op het dak geklommen. Allen hebben een bijdrage geleverd, niemand heeft zich gedistantieerd. Op basis van de verklaringen acht ik bewezen dat hier sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen.
De ambassadeur van Iran valt onder de definitie van internationaal beschermde personen zoals opgenomen in artikel 1 van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen met inbegrip van diplomaten. De ambassadeur valt onder de categorie internationaal beschermde personen, zoals genoemd in artikel 87 B SR een 117 B SR.
Verdachten hebben opzettelijk gaten gemaakt in de deur van de ambassade. Zij hebben een bloempot kapot getrapt. Zij hebben opzettelijk op de Iraanse vlag getrapt. Er is hier sprake van de uitoefening van fysieke kracht van niet al te geringe intensiteit. Er is hier sprake van opzettelijk geweld tegen goederen.
Ook het afplakken van de camera en het afsluiten van het toegangshek kunnen, geplaatst in de context van het moment en de situatie, als geweldshandelingen worden gekwalificeerd. Zie hiervoor uitspraak HR 30 november 1932, NJ 1932, p. 461. Hierin werd het met dreigende gebaren naderen en opdringen, als geweldshandeling gekwalificeerd. Ook het hinderlijk opdringen aan staatssecretaris Kosto werd beschouwd als een geweldshandeling (NJ 1996,356). Het opsluiten van de ambassadeur in zijn ambassade, het afsluiten van de toegangshekken, het uitschakelen van de beveiligingscamera en het zich met capuchons en sjaals ophouden op het terrein van een ambassadeur van een hen niet welgevallige regering van dat land, zijn in onderlinge samenhang in het licht van deze jurisprudentie geweldshandelingen.
In de memorie van toelichting bij de invoering van artikel 117B heeft het kabinet aangegeven dat de opzet van de dader gericht moet zijn op het treffen van goederen waarvan hij weet dat deze toebehoren aan een internationaal beschermd persoon. De opzet van verdachten in deze zaak was gericht tegen goederen waarvan zij wisten dat deze toebehoren aan de Iraanse ambassadeur. De actie van 6 april was namelijk bewust gericht tegen de regering en de ambassadeur van Iran. Het betrof de deur, de beveiligingscamera het hek en de vlag van de ambassade. De verdediging heeft via de vraagstelling aan getuigen de vraag opgeworpen of de bloempot in de tuin al dan niet een beschermd goed zou zijn. Deze vraag hoeft echter door de rechtbank niet te worden beantwoord. De bloempot staat vermeld in het subsidiaire en het meer subsidiaire feit 1, maar niet in feit 1 primair. De goederen genoemd in feit 1 primair zijn goederen die vallen onder de reikwijdte van artikel 117 B van het Wetboek van Strafrecht.
De vrijheid en veiligheid van de ambassadeur en zijn staf zijn in het geding geweest. Aangever [aangever] heeft verklaard dat er zowel binnen als buiten de ambassade grote angst is gezaaid. “Personeel van de ambassade, omstanders, bezoekers en kinderen van personeelaanwezig in de ambassade zijn allemaal enorm geschrokken door de plotselinge aanval op de ambassade. Door deze demonstratie is het totale leven en werkproces volledig ontregeld in de ambassade van Iran.” De ambassadeur heeft verklaard dat hij bang was. Het toegangshek was afgesloten met een slot waarvan zij de sleutel niet hadden. De voordeur was gebarricadeerd met planken. De ambassadeur kon via deze uitgang zijn eigen ambassade niet uit. Zijn beveiligingscamera was afgeplakt en hij was omringd door personen die het Iraanse regime geen warm hart toedragen. Er bestond een reële mogelijkheid van schade aan de goederen van de ambassadeur en er is daadwerkelijk schade geconstateerd. Er was gevaar voor de veiligheidheid en vrijheid van de Iraanse ambassadeur en er was daadwerkelijk sprake van een aantasting van zijn vrijheid en veiligheid.
Ik acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten tezamen en in vereniging opzettelijk geweld hebben gebruikt tegen de beschermde goederen van de ambassadeur van Iran. Ik acht feit 1 primair bewezen.
Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij huisvredebreuk heeft gepleegd.
p.30 Aangifte namens Iraanse ambassade
Aangever [aangever] doet aangifte van huisvredebreuk. Hij verklaart dat een aantal personen over de hekken van de ambassade is geklommen. Zij hadden hiervoor geen toestemming van de ambassade.
p. 67 Rapport Paraat Peleton politie Haaglanden
Het Paraat Peleton kwam ter plaatse. Verbalisanten [P 1] en [P 2] zagen dat de voordeur met planken was gebarricadeerd. Zij zagen dat de toegangshekken waren afgesloten. Zij werden aangesproken door een medewerker van de ambassade. Deze medewerker gaf aan dat hij wilde dat de demonstranten het terrein verlaten. Verbalisant [P 1] verklaart dat hij de demonstranten vervolgens heeft gevorderd het terrein te verlaten. Hieraan werd geen gehoor gegeven. Vervolgens heeft hij een vrouwelijke demonstrant aangesproken en haar verzocht om met de demonstranten het terrein te verlaten. Deze demonstrant liep terug naar de anderen en zei toen ze terug kwam dat men het terrein niet zou verlaten omdat men meer pers wilde. [P 1] verklaart verder dat hij hoorde dat de operationeel commandant aan de demonstranten mededeelde dat zij waren aangehouden. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij hoorde dat deze operationeel commandant vorderde dat de demonstranten van het dak moesten komen.
Ter zitting heeft verbalisant [P 2] verklaard dat hij hoorde dat zijn collega [P 1] de actievoerders sommeerde van het dak af te gaan. Hij hoorde hen overleggen in het Nederlands en hoorde zeggen dat zij zouden blijven zitten.
p. 173 PV Aanhouding
Verbalisant [P 1] relateert in het PV van Aanhouding dat hij met luide stem heeft gezegd dat de mensen in de tuin en op het dak het terrein moesten verlaten. Hij, maar ook [P 6] en [P 7], zagen dat de demonstranten hier niet aan voldeden. Zij hoorden ook dat de algemeen commandant [C] vorderde dat verdachten zich dienden te verwijderen. Ook hieraan werd geen gehoor gegeven. [P 1] heeft ter zitting verklaard dat van het dak en uit de tuin moesten komen. Hij deed dit in het Nederlands en het Engels. Later zei een van de actievoerders, een vrouw, dat er nog te weinig pers was om naar bededen te komen; ze wilden ook wachten op het NOS journaal.
p.133 PV Bevindingen
Commissaris van politie [C] verklaart dat hij met luide stem de verdachten heeft gesommeerd van de luifel van de ambassade af te komen. De personen op de luifel gaven hieraan geen enkel gevolg. [C] heeft op zitting verklaard dat de personen op het dakje weigerden van het dakje te komen toen hij hen maande naar beneden te komen.
p.69 PV Bevindingen
Verbalisanten [P 4] en [P 5] verklaren dat zij zagen dat een groep mensen zich bevond achter een drie meter hoog hek. Dit hek is bedoeld om ongewenste gasten weg te houden bij de ambassade. Zij hebben dit ter zitting herhaald. [P 5] heeft daarnaast ter zitting verklaard dat zij hoorde dat de operationeel commandant de verdachten vorderde zich te verwijderen. Zij heeft dit ter zitting herhaald. Zij merkte dat de actievoerders hem hoorden.
p.72 foto’s
Op de foto’s is te zien dat een groep personen zich bevindt op het dak van de ambassade.
Beeldopnamen
In film nr. 4 van de verspreide beeldopnamen is naar het oordeel van de officier van justitie duidelijk te zien dat verdachte [medeverdachte 5] over het hek klimt. Duidelijk is verder dat hij hierbij gebruik maakt van een kleed of een doek. Verder is zichtbaar dat iemand via het hoekje waar de bloempot staat, rechts naast de deur, op het dakje klimt.
In de film ‘Iran Demo’ is te zien dat in ieder geval verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 6] op het dak staan.
p.96 PV Bevindingen
Verbalisanten beschrijven de situatie bij de ambassade. Er zijn twee toegangsnummers, 20 en 22. Nr. 20 is de hoofdingang. Nr. 22 is een zij-ingang. Tussen de tuin en de zij-ingang staat een hoog sierhekwerk. Dit hek kan niet vanbinnenuit de ambassade worden geopend, maar slechts met een sleutel in de tuin zelf.
p.198 Verhoor verdachte [medeverdachte 3]
Verdachte verklaart dat hij op het ambassadeterrein is geweest. Hij stond op het gras beneden. Hij verklaart dat zij na een tijdje door de politie werden verzocht om naar buiten te komen.
p. 293 Verhoor verdachte [medeverdachte 5]
Verdachte verklaart dat de politie hen heeft verteld dat ze weg moesten gaan. Uiteindelijk heeft de politie hen weggehaald.
Alle tien verdachten zijn aangehouden op het ambassadeterrein. Op basis van de verklaringen van [C], [P 1], [P 6], [P 7], [P 5] en [medeverdachte 5] acht ik bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten het terrein wederrechtelijk zijn binnengedrongen door over het hek te klimmen. De ambassade heeft aan de politie vervolgens aangegeven dat men wilde dat deze personen het ambassadeterrein zouden verlaten. Zij hebben vervolgens geen gehoor gegeven aan de vordering die de verschillende politiemensen namens de ambassade hebben gedaan om het ambassadeterrein te verlaten. Het argument dat zij het terrein niet zouden hebben kunnen verlaten, gaat niet op. Zij zijn het zelf geweest die sloten om de hekken hebben gedaan. Zij hebben ook geen aanstalten gemaakt te vertrekken. Ze hebben een ladder, die tegen de luifel werd geplaatst, naar boven getrokken. Ze wilden wachten tot er meer pers zou zijn gekomen. Ze zijn op het dakje blijven zitten tot de politie hen er af haalde. Zowel het wederrechtelijk binnendringen als het niet op vordering namens de rechtehebbende zich verwijderen, kan worden bewezen.
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij niet heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden.
p. 229 Verdachte [verdachte] weigerde bij voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie persoonsgegeven op te geven. Hij had geen identiteitsgegevens bij zich.
p.80 PV Bevindingen
Verbalisant verklaart dat de persoon op de foto op p.81 zeer grote gelijkenis vertoont met de man op de foto (p.225) na de aanhouding bij de Iraanse ambassade. Zij verklaart dat deze man is [verdachte], geboren [geboortedatum] 1971.
p.82 PV Bevindingen
Verbalisant verklaart dat hij de man die hij heeft verhoord voor 100% herkent van de eerder genomen politiefoto. Deze man is [verdachte].
Ik acht feit 3 bewezen.
De feiten waar het om gaat zijn strafbare feiten. Feiten 1 en 2 zijn misdrijven. Feit 3 betreft een overtreding. Verdachten hebben bij de politie niet willen verklaren over hun motieven. Verdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hun doel was een symbolische politieke actie. De uit deze opmerking blijkende politieke overtuiging is geen van buiten komende dwang waar geen weerstand tegen had kunnen worden geboden. Er is derhalve geen sprake van een overmachtsituatie. Ook leidt de politieke overtuiging van verdachten over de situatie in Iran niet tot een situatie waarin hun actie hier in Nederland gerechtvaardigd zou zijn. Er is geen situatie van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Er is ook voor het overige geen sprake van feiten of omstandigheden die strafbaarheid van het feit of van verdachten uitsluiten.
Vrijheid van meningsuiting is een groot goed. In Nederland mag worden gedemonstreerd. In Den Haag wordt jaarlijks een groot aantal demonstraties gehouden. Hier was echter geen sprake van een aangekondigde demonstratie. Hier was geen sprake van een vreedzame betoging. Hier was sprake van een gerichte en geplande actie die met strafbare feiten gepaard ging. Een beroep op vrijheid van meningsuiting door de verdachten gaat niet op.
Het gaat hier niet alleen om een kapotte bloempot of gaten in de deur. Het gaat er hier om dat diplomatieke vestigingen overal in de wereld en dus ook in Nederland ongestoord moeten kunnen functioneren. Dit is de reden dat Nederland, net als andere landen, het plegen van geweld tegen goederen van diplomaten strafbaar heeft gesteld. Op dergelijke feiten staan hoge straffen.
Als gevolg van de actie van verdachten was het ongestoord functioneren voor de Iraanse ambassade op 06 april 2010 niet mogelijk. De verdachten zijn via het hek het ambassadeterrein binnengedrongen. Hier hebben ze met kettingen het toegangshek vergrendeld. Met schroeven en planken hebben ze de toegangsdeur van de ambassade vastgeschroefd en gebarricadeerd. De ambassadeur en zijn staf konden de ambassade niet uit. De verdachten hebben hiermee gevaar veroorzaakt voor de ambassadeur en voor zijn medewerkers. Zij hebben op een ontoelaatbare wijze aandacht voor hun zaak gevraagd. De feiten zijn te ernstig om af te doen met een geldboete of een werkstraf. Bovendien is een werkstraf moeilijk uitvoerbaar in het geval van een verdachte die tot op heden zijn identiteit niet heeft willen kenbaar maken. De kans is groot dat hij zich aan deze werkstraf zal onttrekken. De ernst van vooral feit 1 maakt slechts een gevangenisstraf passend en geboden.
’s-Gravenhage, 15 september 2010
mr. J.A. Buitenhuis
officier van justitie
Rechtbank Den Haag
Zitting d.d. 15 september 2010, te 9:30 uur
Parketnummers 09/900300 t/m 9-10
1. PLEITAANTEKENINGEN
van mrs. T.M.D. Buruma, S. Hopman en M. Pestman
in de zaak
betreffende incident Iraanse ambassade, te 6 april 2010
1. Op 6 april 2010 demonstreerden cliënten tegen de gewelddadige aanpak van oppositieleden door de machtshebbers in Iran.
2. Iran, dat door de internationale gemeenschap keer op keer machteloos ter verantwoording wordt geroepen.
3. Iran, waar demonstranten en andersdenkenden zonder reden worden opgepakt, gemarteld en vermoord.
4. Iran, toch niet bepaald het braafste jongetje uit de klas als het op de bescherming van ambassades aankomt.
5. Dat nu juist een demonstratie tegen dit land, bij deze ambassade, zo hard wordt aangepakt, is tragisch. Maar dat daarbij ook nog eens een beroep wordt gedaan op een wetsartikel, bedoeld om diplomaten te beschermen, is een gotspe.
6. Het verdrag waarop dit wetsartikel 117b Sr is gebaseerd werd door de Nederlandse regering juist aangenomen onder verwijzing naar de verschrikkelijke bezetting van de Amerikaanse ambassade in Teheran, die van november 1979 tot januari 1981 duurde en door de nieuwe gezagsdrager ayatollah Komeini werd goedgekeurd:
“[…] het verschijnsel van geweld tegen diplomaten [is, TB] de laatste tijd niet teruggedrongen, doch integendeel [blijkt, TB] juist onverminderd voort te duren, met als triest dieptepunt de maandenlange gijzeling van Amerikaans diplomatiek personeel in Iran.”1
7. Ook meer recent zijn er verschillende incidenten in Iran geweest die niet alleen een inbreuk vormden op diplomatieke betrekkingen, maar ook daadwerkelijk een gevaar voor de persoonlijke veiligheid van diplomaten opleverden.
8. Het ministerie van buitenlandse zaken rept van intimidatie van EU-medewerkers,2 er was het incident van medewerkers van de Britse ambassade die strafrechtelijk werden vervolgd,3 Duitsland haalde diplomaten terug vanwege bedreigingen door de Iraanse inlichtingendienst4 en bij een aanval op de Italiaanse ambassade was de aan het regime gelieerde Basj militie betrokken.5
9. Het Europese parlement heeft meerdere resoluties aan de situatie in Iran gewijd, waarbij ook de aanvallen op ambassades ter sprake kwamen:
“Mijnheer de Voorzitter, voordat er gestemd wordt over deze ontwerpresolutie over Iran, zou ik het Parlement ervan op de hoogte willen stellen dat de Italiaanse ambassade in Teheran het doelwit was van een mislukte aanslag, en dat dergelijke incidenten zich ook hebben voorgedaan bij andere ambassades van de lidstaten, namelijk die van Duitsland, Frankrijk, het Verenigd koninkrijk en Nederland.”6
10. Mede naar aanleiding hiervan werd als amendement bij resolutie B7-0086/2010 overwogen:
“[het Europees Parlement, TB] uit zijn bezorgdheid over de aard van de demonstraties die door de Basjmilitie gehouden werden voor ambassades van EU-lidstaten in Teheran op 9 februari, en roept de Iraanse autoriteiten op om de veiligheid van diplomatieke missies te waarborgen.”7
11. Ondanks deze slechte staat van dienst heeft het openbaar ministerie cliënten een obscuur wetsartikel ten laste te leggen dat ambassadepersoneel moet beschermen.
12. Wij zullen dan ook moeten beginnen met uiteenzetten waarom dit wetsartikel 117b Sr in deze zaak niet overtreden is. Ook bij de andere ten laste gelegde feiten zullen wij de nodige kanttekeningen plaatsen, waarbij sommige juridische punten, bijvoorbeeld over het ‘in vereniging gepleegd hebben’ voor meerdere onderdelen gelding hebben.
13. Zelfs als u op onderdelen tot een bewezenverklaring zou komen zijn cliënten echter niet strafbaar, nu alle gedragingen plaatsvinden binnen de context van een demonstratie waar artikelen 10 en 11 EVRM de ruimte voor bieden. Op deze context zal als laatste worden ingegaan.
1a. artikel 117b Sr.
14. De demonstranten is ten eerste te laste gelegd dat zij artikel 117b van het wetboek van strafrecht hebben overtreden.
15. Dat dit artikel weinig wordt gebruikt blijkt al uit het feit dat de verbalisanten het noodzakelijk achtten Tekst en Commentaar voor te leggen aan de demonstranten tijdens hun verhoor, waarbij door de verbalisant zelf ook werd aangegeven dit artikel niet te kennen.8
16. Ook de verdediging is geen zaken tegengekomen waarin dit artikel gebruikt werd.
17. Tegelijkertijd zijn er verschillende bestanddelen van dit artikel die om uitleg vragen. Onduidelijk voor de verdediging is met name wat bedoeld wordt met ‘beschermde goederen’, ‘internationaal beschermd persoon’ en ‘gevaar voor de veiligheid of de vrijheid van die persoon te duchten’. De handboeken zoals Tekst en Commentaar geven echter slechts summiere informatie over dit wetsartikel en bieden geen houvast voor de toepassing in een concrete casus.
18. Voor een uitleg van dit artikel moeten we dan ook teruggrijpen op de totstandkomingsgeschiedenis. Nu is dit artikel de nationale vertaling van artikel 2 onder b van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten.9 Het is in dit verdrag dat de uitleg van artikel 117b Sr besloten ligt.
19. In artikel 87b Sr wordt expliciet verwezen naar dit verdrag voor de betekenis van een aantal termen. Men wilde dan ook zo dicht mogelijk bij het verdrag blijven; het was zeker niet de bedoeling van de wetgever meer strafbaar te stellen dan in het verdrag werd aangedragen.
20. De uitleg van artikel 117b Sr is daarmee in zoverre vergemakkelijkt, dat er dus uitsluitend hoeft te worden gekeken naar het verdrag; als dat niet geschonden is, kan geen schending van artikel 117b Sr worden aangenomen.
21. Met dit in het achterhoofd is de verdediging zich gaan verdiepen in het Verdrag, haar totstandkoming en eventuele latere jurisprudentie. Helaas is zij bij de meest voor de hand liggende casus, die van de bezetting van de Amerikaanse ambassade in Teheran, door het Internationale Gerechtshof buiten beschouwing gelaten.10
22. Aangezien het verdrag onder artikel 11 aan lidstaten de verplichting oplegt vervolgingen onder dit verdrag aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties door te geven, is teven contact gezocht met het secretariaat-generaal.11 De afdeling verdragen heeft mij echter afgelopen maandag telefonisch laten weten geen afdeling te hebben kunnen vinden die verantwoordelijk is voor dit verdrag; waarschijnlijk is er nooit een melding onder dit verdrag gemaakt.
23. Toch meent de verdediging aan de hand van de verdragstekst en de totstandkomingsgeschiedenis voldoende inzichtelijk te kunnen maken dat de tenlastegelegde feiten niet onder de reikwijdte van het verdrag, en dus niet onder de reikwijdte van artikel 117b Sr, vallen.
Het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten
24. Artikel 2 van het verdrag luidt voor zover relevant als volgt:
“Het opzettelijk plegen van:
(a) Een moord, een ontvoering van, of een andere aanslag op de persoon of de vrijheid van een internationaal beschermd persoon;
(b) Een gewelddadige aanslag op de officiële gebouwen, de particuliere woning of het vervoermiddel van een internationaal beschermd persoon, zodanig dat daardoor zijn persoon of vrijheid in gevaar wordt gebracht;
[…]
wordt door elke Staat die partij is bij dit Verdrag, in zijn interne wetten strafbaar gesteld.”
Artikel 117b Sr is duidelijk bedoeld ter uitvoering van het onder b bedoelde onderdeel van het verdrag.
25. Meteen valt op dat er wordt gesproken van een gewelddadige aanslag, en dat de misdrijven genoemd onder (a) bijzonder zwaar zijn: moord, ontvoering.
26. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer12 is het doel van dit verdrag dan ook niet de bescherming van goederen of diplomatieke zendingen, maar de bescherming van personen. Dat blijkt uit artikel 2 van het verdrag, maar nog duidelijker uit de voorafgaande overwegingen:
“[overwegende, TB] dat misdrijven tegen diplomaten en andere internationaal beschermde personen, waardoor de veiligheid van deze personen in gevaar wordt gebracht, een ernstige bedreiging vormen van handhaving van normale internationale betrekkingen tussen Staten”.
De personen worden voorop gezet; over goederen wordt in de overwegingen niet gesproken.
27. De bescherming van goederen is onder het Verdrag dus in ieder geval niet groter dan die van personen, maar dient integendeel ter ondersteuning van de geboden bescherming aan personen. Aan personen wordt bovendien middels dit verdrag alleen bescherming tegen de zwaarste misdrijven geboden, zo blijkt uit artikel 2 onder a Verdrag.
28. Op het eerste gezicht doen de tenlastegelegde feiten niet direct aan een gewelddadige aanslag denken. Voor een verdere invulling van dit begrip gewelddadige aanslag biedt het verdrag zelf echter onvoldoende houvast.
29. Nu heeft de International Law Commission het ontwerpverdrag opgesteld alvorens het verdrag door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd besproken. Aan de hand van dit ontwerpverdrag met commentaar van de commissie en de notulen van de bijeenkomsten van de commissie kan de gewelddadige aanslag verder invulling krijgen.
30. Uit de commentaren van de commissie op artikel 2 lid 1 sub b Verdrag citeer ik:
“Sublid 1 (b) verwijst naar een gewelddadige aanval op de officiële gebouwen of de privéaccommodatie van een internationaal beschermd persoon, met als waarschijnlijk resultaat dat zijn persoon of vrijheid in gevaar wordt gebracht. […] Dergelijke gewelddadige aanvallen, in de vorm van een ambassade bombarderen, zich met geweld toegang verschaffen tot een diplomatische legatie of met vuurwapens schieten op de residentie van een ambassadeur, hebben onlangs met een dergelijke frequentie plaats gevonden dat het essentieel was om deze in dit concept op te nemen. Nogmaals, de term “gewelddadige aanval” stelt Staten in staat om de misdrijven die onder deze term vallen in overeenstemming met hun binnenlandse praktijk te definiëren. Er dient echter opgemerkt te worden dat sublid (b) niet bedoeld is om een minder belangrijk binnendringen in de beschermde gebouwen aan te duiden.13”
31. Tussen de bommen en beschietingen moet het beklimmen van een afdakje toch als behoorlijk beschaafd worden beschouwd. Weliswaar wordt er ook gesproken over het met geweld binnendringen, maar uit de discussies die aan het ontwerpverdrag voorafgingen blijkt dat hiermee meer wordt bedoeld dan het enkele binnendringen van het ambassadeterrein, wat ook al blijkt uit de expliciete mededeling dat paragraaf b niet bedoeld is voor een minder belangrijk binnendringen.
32. Tijdens de 1182e bijeenkomst van de International Law Commission verwoordde de voorzitter het als volgt:
“In subparagraaf (b) was een nieuw idee verwerkt, dat niet terug te vinden was in het ontwerpverdrag van de OAS. In recente tijden waren gewelddadige aanvallen op officiële lokale of of het privéverblijf van internationaal beschermde personen, welke de vorm aannamen van bijvoorbeeld het plaatsen van bommen in een ambassadegebouw, het inbreken in een diplomatieke missie of het afvuren van vuurwapens in de lokalen van de missie, zo in frequentie toegenomen dat het noodzakelijk leek om hiermee rekening te houden, Binnen de reikwijdte van de subparagraaf zouden echter niet vallen kleine gevallen van binnendringing zoals hinderlijk aandringen van huis aan huis verkopers.”14
33. Weliswaar zijn de tenlastegelegde feiten zwaarder dan het hinderlijk aandringen van een huis-aan-huis verkoper, maar zij zijn toch ook niet zo zwaar als het inbreken bij de ambassade; men is niet feitelijk het gebouw in geweest.
34. Daarbij is het ook van belang de context waarbinnen dit verdrag werd gesloten in het achterhoofd te houden; dit verdrag werd gezien als onderdeel van de aanpak van terrorisme in een tijd waarin er regelmatig incidenten waren met ontvoerde en vermoorde diplomaten, gijzelingen en beschietingen Aansluiting werd gezocht, niet bij de verdagen omtrent diplomatiek verkeer, maar bij andere verdragen die zagen op specifieke vormen van terrorisme.
35. Deze aansluiting werd overigens door de Nederlandse regering bevestigd bij de totstandkoming van het wetsartikel. Zo zag de memorie van toelichting tevens op de tenuitvoerlegging van het Internationaal verdrag tegen het nemen van gijzelaars uit 1979.15 In dezelfde memorie van toelichting wordt een vergelijking gemaakt met het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme uit 1977. De structuur van het onderhavige Verdrag is tot slot gelijk aan de verdragen ter bestrijding van vliegtuigkaping en luchtvaartsabotage uit 1970 en 1971.16
36. Dat het verdrag zich slechts beperkte tot de ernstigste soorten misdrijven werd tot slot bevestigd door verschillende landen in de bijeenkomst van de Algemene Vergadering; zo stelde de vertegenwoordiger van de Verenigde Staten dat:
“Obviously, the words ‘other attack’ [in artikel 2.1 sub a, TB] mean attacks of a similar serious nature to those expressly mentioned –murder and kidnapping.”
Later gaf hij bovendien aan dat
“paragraphs 1 and 2 [van artikel 2] in no way derogate from the obligations of States Parties under international law to take all appropriate measures to prevent other attacks on the person, freedom or dignity of an internationally protected person.”17
37. Daarmee wilde hij benadrukken dat dit verdrag slechts een beperkt aantal misdrijven dekt, wat lidstaten natuurlijk niet van de verplichting ontslaat diplomatieke posten te beschermen. Dat kan alleen niet via dit verdrag of de wetsartikelen die eruit voortvloeien.
38. Concreet betekent dit dat de gewelddadige aanslag uit artikel 2 onder b Verdrag als een zwaarder vergrijp moet worden gezien dan zomaar elke vorm van geweld. Nu de term geweldpleging in artikel 117b Sr niet ruimer moet worden opgevat dan de gewelddadige aanslag uit artikel 2 onder b Verdrag, is ook de geweldpleging in artikel 117b Sr beperkter in reikwijdte dan bijvoorbeeld de openlijke geweldpleging uit artikel 141 Sr.
39. Dat staat overigens ook in artikel 117b Sr, zoals wordt verduidelijkt in de memorie van toelichting:
“De geweldpleging dient zodanig te zijn dat daarvan gevaar voor de veiligheid of vrijheid van de te treffen internationaal beschermde persoon te duchten is. Dit vereiste kwalificeert derhalve de mate van de geweldpleging.”18
40. Waarbij ik niet kan nalaten er op te wijzen dat ook hier weer de bomaanslag als voorbeeld van een dergelijke geweldpleging tegen goederen wordt genoemd.19
41. Van een dergelijke zware vorm van geweldpleging is in het geheel geen sprake, al was het maar omdat de veiligheid en vrijheid van internationaal beschermde personen nooit in gevaar kwam, zelfs al zouden de ten laste gelegde feiten zich hebben voorgedaan.
Feitelijk gevaar?
42. Hiervoor is uiteengezet dat het Verdrag waarop artikel 117b Sr is gebaseerd bedoeld is om personen te beschermen, en dat het geweld tegen goederen slechts onder dit Verdrag valt als daarmee die personen daadwerkelijk in gevaar zijn gekomen.
43. Met dit in het achterhoofd moet het bestanddeel “opzettelijke geweldpleging” zo worden opgevat dat hiermee een gewelddadige aanslag wordt bedoeld, zoals dit ook in het verdrag wordt genoemd.
44. Het bestanddeel “gevaar te duchten voor de veiligheid of vrijheid van internationaal beschermde personen” dient bovendien niet te snel worden aangenomen.
45. De in de tenlastelegging opgenomen feitelijke acties voldoen niet aan deze eisen, zelfs als zij allen bewezen zouden kunnen worden, wat door de verdediging hierna nog uitgebreid zal worden betwist. Voor nu beperk ik mij tot het vergelijken van de tenlastegelegde feiten met de in de discussies over het Verdrag aangehaalde voorbeelden.
46. Het afplakken van een camera en het neerhalen van een vlag zijn weliswaar in de tenlastelegging opgenomen, maar niet valt in te zien hoe hiermee ooit de persoonlijke vrijheid of veiligheid van de ambassadeur in het gedrang kan komen.
47. Voor wat betreft het afsluiten van hekken en het vastschroeven van de voordeur van de ambassade ligt dat op het eerste gezicht wellicht anders.
48. De hier genoemde acties staan weliswaar bijzonder ver af van een bomaanslag of beschieting, maar tegelijkertijd kan niet ontkend worden dat het vastschroeven van de deur een grotere inbreuk op de immuniteit van een ambassade vormt dan als huis-aan-huisverkoper langskomen.
49. Het dichtst in de buurt van het tenlastegelegde vormt het voorbeeld van gewelddadig binnendringen van een ambassade. Uit de achterliggende discussies is echter op te maken dat men hierbij echt doelde op het inbreken van het ambassadegebouw, bijvoorbeeld om gijzelaars te nemen of misschien om diplomatieke documenten te zoeken. Om terug te keren bij het meest bekende voorbeeld; het enkele binnendringen van de Amerikaanse ambassade in Teheran vormde een bedreiging, juist gezien de context waarin het plaatsvond (een revolutie tegen de Sjah die door Amerika werd gesteund). Dat er vervolgens een maandenlange gijzeling met steun van de machtshebbers volgde maakte de situatie uiteraard alleen maar ingrijpender.
50. Als we die situatie vergelijken met de feitelijke situatie alhier, waarbij men het ambassadegebouw niet in is geweest en ook geen poging heeft gedaan het ambassadegebouw binnen te dringen, blijkt wel dat de tenlastegelegde feiten geen gewelddadige aanslag inhouden.
51. Bovendien is de veiligheid of vrijheid van de ambassadeur geen moment in gevaar geweest.
52. Er zijn geen aanwijzingen dat zijn persoonlijke veiligheid ooit gevaar heeft gelopen, maar ook zijn vrijheid is niet in gevaar geweest, zelfs niet als men het afsluiten van de hekken en deur in ogenschouw neemt.
53. Uit de verklaringen van onder andere de getuigen [C], [P 3] en [P 1] is immers op te maken dat er verschillende andere uitgangen uit het gebouw waren, voldoende om de vrijheid van de ambassadeur niet te beperken. Dat die vrijheid ook daadwerkelijk niet was beperkt blijkt verder uit het feit dat de ambassadeur ten tijde van de demonstratie binnen en buiten het gebouw was zoals uit de verklaringen van [C] naar voren is gekomen.
54. Ook overigens leidde geen van de ten laste gelegde feiten tot de reële mogelijkheid dat de ambassadeur in gevaar kwam of in zijn vrijheid werd beperkt. Evenmin overigens was er een dergelijk gevaar voor medewerkers van de ambassade. Voorzover de uitspraken van verbalisant [C] over de gemoedstoestand van de ambassadeur in deze procedure zouden worden gebruikt is het noodzakelijk de ambassadeur zelf als getuige te horen, zoals reeds is verzocht. In dat geval zal uw uitspraak een tussenvonnis worden waarin opdracht wordt gegeven tot het horen van één of meerdere getuigen.
55. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat cliënten dienen te worden vrijgesproken van het onder 1a ten laste gelegde feit.
56. Tegelijkertijd blijkt wel uit de zeer uitgebreide bespreking van het verdrag en de mogelijke betekenis van artikel 117b Sr dat zelfs indien er een bewezenverklaring voor de feiten volgt, deze niet kunnen worden gekwalificeerd nu artikel 117b Sr zelf zodanig onduidelijk is dat niet voldaan is aan de eisen van artikel 7 EVRM.
57. In verschillende arresten heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vastgesteld dat een misdrijf duidelijk in de wet moet zijn vastgelegd, waarbij aan die eis is voldaan als de betrokkene aan de hand van de tekst van het wetsartikel, eventueel met hulp van jurisprudentie, weet welke daden hem aansprakelijk zullen maken.20
58. Als we dit toepassen op de onderhavige zaak, blijkt artikel 117b Sr niet voldoende bepaald te zijn; in ieder geval is er geen ruimte voor een veroordeling voor meer dan het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten.
59. Van een gewone burger kan immers niet worden verwacht voor de uitleg van een wetsartikel zijn toevlucht te nemen tot een verdrag en de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, terwijl zonder dit verdrag het niet mogelijk is te weten wat er door artikel 117b Sr strafbaar wordt gesteld.
60. Des te meer is het voor een burger niet voorzienbaar dat, zelfs als hij het verdrag erbij heeft gepakt en dus heeft achterhaald dat er sprake moet zijn van een gewelddadige aanslag, de ten laste gelegde feiten daaronder moeten worden gerekend.
61. Het van toepassing verklaren van artikel 117b Sr zou dan ook een schending van artikel 7 EVRM opleveren.
1b/c. Openlijke geweldpleging en vernieling
Geweldpleging
62. Alvorens in te gaan op de feitelijke betrokkenheid van verschillende cliënten bij de subsidiair ten laste gelegde gedragingen wil de verdediging in ieder geval met betrekking tot het gestelde afsluiten van de toegangshekken aangeven dat er geen sprake is geweest van geweldpleging.
63. Geweld wordt door Machielse in gedefinieerd als:
“de aanwending van fysieke kracht, welke met zo’n hevigheid geschiedt, dat zij geëigend schijnt het in de betreffende bepaling beschermde rechtsgoed in gevaar te brengen.”21.
64. In zijn conclusie bij het arrest HR 26 januari 1999 stelt hij bovendien:
“In art. 141 lid 2 onder 1 Sr is voorzien in strafverzwaring indien het geweld tegen goederen bestaat in de vernieling ervan. De mildere strafbedreiging van art. 141 lid 1 Sr lijkt aldus van toepassing te zijn op handelingen die bestaan in een minder ernstige aantasting van dezelfde goederen, waarbij te denken is aan beschadiging ervan.”22
65. In casu kan ten aanzien van het met een slot afsluiten van het toegangshek niet in redelijkheid worden gezegd dat dit beschadiging oplevert, nu er feitelijk geen schade aan het hek is, het sluiten van een hek de kernfunctie van het hek is, en het gebruikte slot voor dit specifieke doel is bedoeld.
66. Het afsluiten van het hek is dan ook geen geweldpleging.
67. Overigens is er ook geen bewijs dat er ten opzichte van de camera zodanig fysieke kracht is geuit dat dit tot beschadiging leidt, nu uit nader onderzoek naar de camera alleen is af te leiden dat de camera weg is gedraaid, en de verklaringen omtrent het afplakken onbetrouwbaar zijn vanwege de afstand tussen verbalisant [P 3] en de camera en met name ook de omstandigheid waar ik zometeen nog op terug zal komen, dat aan de juistheid van de waarnemingen van verbalisant [P 3] moet worden getwijfeld, nu deze op essentiële punten niet overeen komen met de waarnemingen zoals die op basis van de video-beelden zouden zijn gedaan.
68. Het wegdraaien van een camera is overigens niet een actie die geëigend is beschadiging op te leveren, nu het een camera betrof die in verschillende standen kan worden gezet. Overigens is het wegdraaien van de camera ook niet als zodanig in de tenlastelegging opgenomen, daarin wordt alleen gesproken van ‘afplakken’.
69. Bovendien is op de camerabeelden duidelijk te zien dat een politieambtenaar de camera met de ladder raakt wanneer hij de ladder naar beneden wil laten zakken.23 Zo er al sprake is van schade aan de camera is het zeer goed mogelijk dat deze schade het gevolg is van de actie van de ME-functionaris.
70. Voor wat betreft het neerhalen van de vlag kan ook dit niet als geweld worden beschouwd, nu dit het normale gebruik van de vlag inhoudt, zeker wanneer deze wordt vervangen door een andere vlag.
71. Dat er daadwerkelijk op de vlag is gestaan wordt gesteld door aangever, maar onduidelijk is waar hij deze stelling op baseert. De aangever is als getuige afgewezen omdat hij niet uit eigen wetenschap zou kunnen verklaren. Mocht zijn verklaring op dit punt worden gebruikt, dan zal hij alsnog moeten worden gehoord.
72. Deze stelling wordt uitsluitend bevestigd door verbalisant [P 3],24 de enige persoon die daarvoor ook stelt een dader te kunnen aanwijzen. Op geen van de beelden is de gestelde handeling te zien. Overigens zijn de observaties van [P 3] met betrekking tot de individuen die zich met de vlag hebben beziggehouden van een geheel andere strekking dan de conclusies die aan het youtube filmpje worden verbonden ([P 3] wijst [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] aan in het dossier25 en nogmaals ter zitting, terwijl in het youtube proces-verbaal wordt gesproken over [medeverdachte 6], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1]26), reden waarom de bewezenverklaring en identificatie niet op de inhoud van zijn verklaring kan worden gebaseerd. Van beschadiging van de vlag is in het dossier bovendien niets gebleken. Het enkele feit dat de vlag van de ambassade er na afloop van het incident ‘nieuw’ uit ziet kan er ook op wijzen dat de vlag niet is beschadigd.
73. Met betrekking tot de toegangshekken, beveiligingscamera en vlag is dan ook niet vast komen te staan dat er geweld is gebruikt.
74. Waarschijnlijk ten overvloede merk ik nog op dat ook als wordt aangenomen dat met betrekking tot deze voorwerpen wel geweld is gebruikt, niet in is te zien hoe dit in vereniging is gebeurd, nu er niet blijkt dat er voorafgaande plannen waren voor het vertrappen van de vlag, wegdraaien van de camera en afsluiten van het toegangshek. Vooral nu dit handelingen zijn die zodanig verder gaan dan alleen het benaderen van de ambassade, dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat alle demonstranten hiermee zouden instemmen. Tegelijkertijd is het in zo’n kort tijdsbestek gebeurd dat zij zich ook niet konden distantiëren van deze gestelde handelingen op een voor toeschouwers kenbare wijze. Maar daarmee begeef ik mij reeds op het terrein van de deelneming, en dat is een punt waarop ik direct nog wat uitvoeriger wil terugkomen.
Beschadigde voorwerpen
75. Met betrekking tot de voorwerpen die in de tenlastelegging zijn opgenomen in verband met de vernieling, de bloempot en de schroeven of spijkers in de deur, is mogelijkerwijs tenminste enige vorm van beschadiging gedocumenteerd, waardoor voor beide in het kader van de verdenking van geweldpleging en de vernieling relevant wordt op welke wijze deze schade zou kunnen zijn ontstaan.
76. Hoe deze schade is ontstaan is echter niet eenduidig gebleken.
77. Voor wat betreft de kapotte bloempot is er, zo deze al door geweld is kapotgegaan, geen bewijs dat één van de demonstranten hier ook maar iets mee te maken had. Heel goed mogelijk is dat de bloempot al eerder kapot was, of gedurende de actie om de demonstranten te verwijderen door een verbalisant is geraakt.
78. Het meest waarschijnlijk echter acht de verdediging de mogelijkheid dat de ambassademedewerker die opgewonden de demonstranten met een ladder trachtte te bereiken de bloempot heeft omgestoten, al dan niet met de ladder.
79. Ook met betrekking tot de beschadigingen die zouden zijn ontstaan door schroeven of spijkers in de deur kunnen er nog vraagtekens worden gezet bij de oorzaak, nu de deur er op de beschikbare foto er nogal verweerd uit ziet.
80. Maar in ieder geval is ook hier niet duidelijk welke individuen verantwoordelijk zouden zijn voor de gestelde schade, en wie er van het ontstaan daarvan op de hoogte zijn geweest.
81. In ieder geval heeft het proces-verbaal met betrekking tot de youtube beelden in de richting van geheel andere individuen ([medeverdachte 4] en [verdachte])27 gewezen dan de verklaringen van [P 3] in zijn processen-verbaal (hij wijst [medeverdachte 9] aan als één van de twee personen die naar de deur liep en kan zich de andere persoon op dat moment niet herinneren)28 en ter zitting (hij stelt dan dat er één persoon bij de deur is geweest om die te barricaderen en kan zich nu ineens wel twee personen herinneren die bij de deur zijn geweest, [medeverdachte 9] en [verdachte]).
82. Op de youtube beelden die ook door de verdediging zijn bekeken blijkt overigens niet eenduidig wanneer, hoe en door wie de plankjes zouden zijn aangebracht. Er zijn weliswaar twee personen zichtbaar van achteren in de buurt van de deur, en bij nadere bestudering op enig moment ook iets dat op een plank lijkt, maar of die op dat moment is bevestigd is niet zichtbaar. Onvoldoende duidelijk is dat deze personen de planken bevestigen. Deze planken kunnen zowel vóór als na deze momentopname door derden zijn bevestigd.
83. Aan het begin van het fragment is tenminste één andere persoon waarneembaar die vanuit de richting van de deur komt lopen. Aan het eind van het fragment lijkt een hele groep zich vóór deur op te houden.
84. Overigens is op de beelden duidelijk te zien dat er zich een camera bevindt boven de deur; de beelden van deze camera kunnen ongetwijfeld direct duidelijkheid verschaffen over wie er aan de deur heeft gezeten; het is dan ook opvallend dat de ambassade heeft geweigerd deze beelden af te staan.
85. De herkenning van [medeverdachte 4] en [verdachte] lijkt met name gebaseerd te zijn op kleding en een rugtas. Daar is echter het nodige op af te dingen.
86. [medeverdachte 4] is in ieder geval zonder die bovenkleding gefotografeerd. Dat de jas in zijn cel is aangetroffen kan niet als afdoende gelden ter herkenning nu uit de camerabeelden blijkt dat personen regelmatig hun jas aan en uit deden en de jas dus op een later moment in zijn bezit kan zijn gekomen.
87. [verdachte] is bovendien zeker niet de enige persoon die iets roods heeft gedragen blijkens de foto’s. Ook [medeverdachte 1], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] hebben op de foto’s in het dossier iets roods aan. Bovendien is op de camerabeelden te zien dat er buiten het hek eveneens iemand staat met iets roods aan en een donkere jas in zijn armen.29 Deze persoon staat bij anderen die foto’s van de demonstratie maakten, waaronder een vrouw met bruine jas die ook op enkele youtube filmpjes terugkomt. Onduidelijk is wie deze persoon is.
88. Wat betreft de tassen, die zijn in bulk van het afdakje gehaald.30 Dat deze vervolgens bij de juiste personen in de fouillering terecht zouden zijn gekomen is onvoldoende duidelijk.
89. Gereedschap is bij geen van beiden aangetroffen, ondanks onderzoek aan de fouillering, terwijl niet aannemelijk is dat met de blote hand planken zouden zijn aangebracht.
90. Overigens is het dus niet geheel duidelijk of er niet op enig moment nog personen het terrein hebben verlaten. Naast de man in het rood kan worden gewezen op de drie vrouwen die verbalisanten [P 4] en [P 5] beschrijven.31
91. Wie nu wat zou hebben gedaan is dan ook onvoldoende vast komen te staan.
92. Dan is de volgende vraag of alle aanwezigen gezamenlijk strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de gestelde handelingen. Alleen dan kan immers worden bewezen dat cliënten in vereniging met anderen de ten laste gelegde feiten hebben gepleegd. Immers, het enkele aanwezig zijn en de groep daardoor getalsmatig versterken is niet voldoende om in vereniging geweld te plegen.32 Daartoe moet sprake zijn van een voldoende significante bijdrage, die in ieder geval een individualisatie van handelingen vraagt. Bovendien moet er een voldoende homogeen verband zijn tussen de leden van de groep.
‘Medeplegen’ / ‘in vereniging’ plegen
93. Ik zou in dat kader graag een aantal meer algemene opmerkingen plaatsen. Daarbij wil ik het bestanddeel ‘in vereniging’ en het bestanddeel ‘medeplegen’, zoals deze op verschillende plaatsen in de tenlastelegging voorkomen graag samen behandelen.
94. Van belang is immers in hoeverre van de personen waarvan de individuele handelingen niet kunnen worden vastgesteld is vast komen te staan dat er sprake is van medeplegen of het handelen ‘in vereniging’. Voor zowel medeplegen als het bestanddeel ‘in vereniging’ is immers meer vereist dan de enkele aanwezigheid, zelfs in een groep.
95. Voor het ‘medeplegen’ moet sprake zijn van ‘nauwe en bewuste’ samenwerking.
96. Van afspraken of taakverdelingen waaruit deze nauwe en bewuste samenwerking normaal gesproken wordt afgeleid is niets gebleken.
97. De Hoge Raad heeft in een aantal bijzondere gevallen het niet distantiëren van een delict ook wel aangenomen als voldoende voor de vereiste samenwerking. Het gaat daarbij wel om de absolute ondergrens van de vereiste samenwerking en het gaat dan met name om gewelddadige delicten waarbij de verdachte op de hoogte was van wat er zou gaan gebeuren, en daaraan tenminste in een eerder stadium enige vorm van bijdrage heeft geleverd.
98. Daarbij is volgens Tekst en Commentaar Strafrecht het enkele niet ingrijpen onvoldoende om van niet distantiëren te kunnen spreken, nu dit geen toereikende intensieve samenwerking oplevert.
“Voorts wordt bij aansprakelijkheid die is gebaseerd op het zich niet distantiëren, een plicht tot handelen voorondersteld en die plicht kan veelal alleen worden afgeleid uit voorafgaand ‘crimineel’ gedrag. De strafbaarheid kan in dergelijke gevallen overigens alleen worden aangenomen als de verdachte in staat was zich te distantiëren (…) en opzet had op het delict.”33
99. Dat blijkt in de onderhavige zaak uit niets.
100. Ook met betrekking tot het bestanddeel ‘in vereniging’ moet er een bijdrage, fysiek, vocaal of bijvoorbeeld intellectueel zijn geleverd. Het gaat dan om gedragingen die het geweld bevorderen, in de jurisprudentie nader gespecificeerd als een ‘significante en wezenlijke bijdrage’.34
101. Het enkele deel uitmaken van de groep is zoals gezegd ook hier onvoldoende.
‘De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt.’35
102. Vorig jaar werd dit door de Hoge Raad nogmaals bevestigd in een zaak waarin een verdachte deel uitmaakte van een groep Ajax-supporters die het “Ado-honk” zou hebben belegerd en bekogeld. Deze verdachte was tot vechten bereid, ging met de groep mee het terrein op en stond midden tussen de personen die voorwerpen door de ruiten van de ruimte gooiden. Zelf gooide hij echter niet. Al deze omstandigheden werden aangehaald door het Gerechtshof, maar zonder succes. Het enkele aanwezig zijn zonder handelen, het getalsmatig versterken, blijft onvoldoende voor de vereiste bijdrage.
“Het oordeel van het Hof dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld is niet zonder meer begrijpelijk. Weliswaar heeft het Hof dat oordeel niet alleen gegrond op zijn vaststelling dat de verdachte de groep die dat geweld pleegde getalsmatig heeft versterkt, maar hetgeen het Hof daarenboven over de rol van de verdachte heeft overwogen, kan het oordeel dat de verdachte een voldoende significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd niet dragen. Het betreft immers in feite omstandigheden die louter zijn te herleiden tot het feit dat de verdachte de groep getalsmatig heeft versterkt”36
103. In casu is geconstateerd dat er verschillende personen zijn aangehouden op het terrein van de ambassade. Niet vastgesteld is of er wellicht ook nog andere personen aanwezig zijn geweest. Ook is niet gebleken wie er welke handelingen heeft verricht, en vooral ook niet of andere mensen daar van op de hoogte waren.
104. Overigens blijkt uit het dossier dat cliënten niet gezamenlijk naar de ambassade zijn gekomen, zij kwamen in kleine groepjes op verschillende tijdstippen aan. Ook deze omstandigheid wijst niet op een gecoördineerde actie.
105. Voorzover er in het dossier al wordt gesproken van ‘we’, of er op internet een ‘statement’ is verschenen is niet duidelijk wie het is die tekst heeft geplaatst, en namens wie deze persoon spreekt. In ieder geval kan aan de hand daarvan niet worden vastgesteld wie er wat heeft afgeweten van de individueel handelingen.
106. Voor het medeplegen van vernieling of het plegen van geweld in vereniging is dan ook onvoldoende bewijs geleverd.
2. Wederrechtelijk binnendringen
107. Uit de verklaringen blijkt dat de demonstranten door ambassadepersoneel zijn binnengelaten op een deel van het besloten erf. Volgens verbalisant [P 3] ter zitting zijn ze zelfs in eerst instantie de ambassade binnen gelaten.
108. Nu de demonstranten reeds op het terrein van de ambassade waren, lijkt het niet goed mogelijk van binnendringen te kunnen spreken.
109. Binnendringen impliceert immers dat men tegen de kenbare wil van de rechthebbende van buiten naar binnen komt. Met andere woorden, dat men uitsluitend kan binnendringen vanaf een terrein dat niet aan de rechthebbende toebehoort.
110. Weliswaar zijn de demonstranten over een hek geklommen, maar vooralsnog lijkt het erop dat dit hek geen wezenlijk onderscheid tussen erven of rechthebbenden maakt; immers, het gehele terrein is voor zover wij nu kunnen overzien van de ambassade.
111. Slechts aan de hand van bijvoorbeeld het bestemmingsplan of de overeenkomst tot bruikleen zou wellicht een ander oordeel kunnen worden geveld, maar die zijn niet aan het dossier toegevoegd.
112. Overigens is ook het niet zich aanstonds verwijderen op een vordering vanwege de rechthebbende ten laste gelegd.
113. Allereerst is echter onduidelijk of een dergelijke vordering is gedaan, namens wie de mogelijke vordering is gedaan en wie deze mogelijke vordering heeft bereikt.
114. Wel is duidelijk dat een deel van cliënten zou zijn verzocht van het afdakje af te komen. Deze melding was echter niet gericht tot de mensen die niet op het afdakje stonden, terwijl een vergelijkbare melding hun niet heeft bereikt nu zij direct bij het arriveren van de politie zijn aangehouden, zonder hen de gelegenheid te bieden het terrein vrijwillig te verlaten.
115. Door de getuigen [C], [P 5] en [P 2] is ter zitting nog eens bevestigd dat er is gesommeerd van het dakje af te komen. Er wordt gesproken van een situatie waarin [medeverdachte 6] op het dakje zou zijn aangesproken met betrekking tot het verlaten van het dakje, waarna er overleg en een telefoongesprek zou zijn gevolgd. (Van een telefoongesprek met ‘de advocaat’ die zou hebben gezegd dat men moest blijven zitten weten wij overigens niets af, zodat wij vermoeden dat dit op een misverstand moet berusten.)
116. Verbalisant [P 1] is ter zitting nader bevraagd met betrekking tot welke vordering hij op welk moment zou hebben gedaan.
117. Hij stelt bij het hek te zijn aangekomen en te hebben geroepen ‘dat ze er vandaan moesten komen’. Op dat moment kwam hij echter juist aanlopen, had nog niet met de medewerkers gesproken (hij zag slechts een lid van de ambassade geëmotioneerd ‘heen en weer’ springen) en kon dus niet namens de rechthebbenden spreken. Vervolgens is hij het terrein op gekomen en is aan de personen op het afdakje gezegd ‘naar beneden te komen’. Hij beschrijft dan ook het telefooncontact zoals dat door de andere verbalisanten is beschreven.
‘Ik heb eerst vanaf de buitenkant van het terrein gezegd dat de actievoerders weg moesten. Later had ik contact met de vrouw die zei dat ze eerst moest overleggen. Ze belde daarop met een advocaat.’
Hij heeft derhalve alléén in de beginfase gesteld ‘dat ze er vandaan moesten komen’. In de periode nadat hij contact had gehad met personeel van de ambassade heeft ook hij niet meer gevorderd dan dat er van het afdakje naar beneden moest worden geklommen, hetgeen toch niet hetzelfde is als het verlaten van het terrein.
118. Kortom, niet is gebleken dat cliënten is verzocht het terrein te verlaten, en of dat dan door of namens de rechthebbende is gedaan, welke cliënten een dergelijk verzoek zou hebben bereikt en, niet onbelangrijk, of ze ook de mogelijkheid hadden – veilig – aan dat verzoek gehoor te geven.
119. Gezien de verklaringen die op dit moment in het dossier zitten met betrekking tot de ambassademedewerker die zich agressief zou hebben opgesteld tegen cliënten, en door de politie in bedwang moest worden gehouden, is aannemelijk dat cliënten het afdakje niet hebben kunnen verlaten zonder daarbij in een door hen niet gewenste confrontatie terecht te komen. Verbalisant [P 1] heeft daarover meerdere malen duidelijk verklaard dat hij deze personen gevaarlijk vond voor cliënten (en niet andersom): ‘Ik vond deze man gevaarlijk voor de mensen op het dak’. Op welk moment de medewerker nu daadwerkelijk onder controle van de politie zou zijn gebracht is niet geheel duidelijk, maar cliënten lijken vrijwel onmiddellijk na het in bedwang houden van de ambassademedewerker te zijn aangehouden, zonder dat hen op dat moment nog de mogelijkheid is geboden zich te verwijderen.
120. Voor zover er nog onduidelijkheid bestaat over de agressie van deze persoon acht de verdediging het noodzakelijk hem alsnog als getuige te doen horen.
121. Ook op dit punt zal vrijspraak moeten volgen.
3. Geen identiteitsbewijs ter inzage aanbieden
122. Zeven van de tien demonstranten is voorts ten laste gelegd dat zij geen identiteitsbewijs konden overhandigen bij hun aanhouding.
123. Allereerst wil de verdediging opmerken dat er in het dossier geen bewijs te vinden is dat er daadwerkelijk door de politie een vordering ex artikel 2 WID is gedaan. Het proces-verbaal van aanhouding vermeldt alleen dat de verdachten weigerden hun persoonsgegevens op te geven en dat er geen identiteitsbewijs is gevonden tijdens de fouillering.37 Nu hier niet uit blijkt dat er daadwerkelijk een vordering tot het ter inzage aanbieden van een identiteitsbewijs is gedaan is geen sprake van overtreding van artikel 447e Sr.
124. Subsidiair meent de verdediging dat er bij gebrek aan een proces-verbaal niet is vast te stellen of een eventueel gedane vordering wel binnen een redelijke taakuitvoering is gedaan.
125. De memorie van toelichting bij dit wetsartikel stelt:
“de politieambtenaar zal het gebruik van de toepassing moeten kunnen motiveren, en die motivering moet in ieder geval schriftelijk blijken indien een proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van het niet voldoen aan de identificatieplicht.”38
126. Zoals in de memorie van toelichting al aangekondigd heeft het college van procureurs-generaal bovendien een aanwijzing uitbreiding identificatieplicht opgesteld waarin staat:
“het is onvoldoende wanneer in het eventuele proces-verbaal slechts wordt aangegeven dat de bevoegdheid tot het vorderen van een identiteitsbewijs plaatsvond op grond van één van de genoemde taken. In het proces-verbaal moeten de feiten en omstandigheden worden vermeld op basis waarvan de opsporingsambtenaar het noodzakelijk heeft geacht de inzage van het identiteitsbewijs te vorderen. In het proces-verbaal moet de concrete activiteit die aan de vordering tot inzage van het identiteitsdocument ten grondslag ligt, worden beschreven.”
127. Een dergelijk uitgebreid proces-verbaal is in ieder geval niet te vinden in het dossier, waardoor niet kan worden gesproken van een vordering ex art. 8a politiewet 1993, en de vordering, zo al gedaan, onbevoegd is gedaan. Ook daaraan hoefden de verdachten niet te voldoen.
128. Zelfs indien er een vordering zou zijn gedaan is de verdediging echter van mening dat in casu de cliënten niet kunnen worden veroordeeld voor overtreding van artikel 447e sr, nu dit in strijd zou zijn met zowel het nemo tenetur beginsel van artikel 6 EVRM als de vrijheid van meningsuiting en het betogingsrecht van de artikelen 10 en 11 EVRM
129. Om met dit laatste te beginnen: de verdediging is van mening dat voor een daadwerkelijke vrijheid te demonstreren het noodzakelijk is dat personen dit kunnen doen zonder hun identiteit daarbij prijs te geven. De vrijheid te demonstreren houdt immers tevens een verplichting voor staten in om demonstranten te beschermen tegen eventuele negatieve consequenties van hun deelname aan de betoging. Eén van de manieren waarop dit kan worden gewaarborgd is door demonstranten in staat te stellen anoniem deel te nemen aan de betoging.
130. Daar komt bij dat het inmiddels, mede wegens de opkomst van internet, goed mogelijk is een petitie anoniem in te vullen; in lijn daarmee zou het ongepast zijn als eenzelfde mogelijkheid niet eveneens bestond voor betogen.
131. In een land als Nederland waar de mensenrechten in principe in een hoog vaandel staan is het soms maar moeilijk voor te stellen dat er gevaren kunnen kleven aan iets wezenlijks als demonstreren. Maar juist in deze zaak is daar wel degelijk sprake van. Enkele cliënten hebben nog familie in Iran, die in gevaar kan worden gebracht als de overheid aldaar weet heeft van de acties van cliënten. Dat dit een reëel gevaar is moge blijken uit de verklaringen van cliënten daaromtrent.
132. Ook voor de andere cliënten zitten er echter gevaren aan het bekend worden bij de Iraanse autoriteiten. Het geringste risico is dat zij niet langer worden toegelaten tot Iraans grondgebied; een risico dat [medeverdachte 6] al tijdens de verhoren heeft aangedragen als reden om haar identiteit niet bekend te willen maken.39
133. Tot slot volgt uit artikel 6 van het EVRM dat geen enkele verdachte zichzelf hoeft te bezwaren. Dat houdt tevens in dat een persoon bij zijn aanhouding niet verplicht kan worden mee te werken aan zijn identificatie.
134. Dit recht is op verschillende plaatsen in onder andere het wetboek van strafvordering terug te vinden.
135. Artikel 126nc Sv, dat ziet op het vorderen van identificerende gegevens, mag bijvoorbeeld volgens lid 3 niet tot de verdachte worden gericht. En opsporingsambtenaren mogen weliswaar ex artikel 55b Sv om het sofinummer vragen, maar de verdachte hoeft hier geen antwoord op te geven.40 Nu op het identiteitsbewijs ook het sofinummer staat zou deze bepaling geen rol meer hebben indien de verdachte wel zijn ID moest overhandigen.
136. Ook is reeds in 1927 door de Hoge Raad bepaald dat de geest van het wetboek van strafvordering zich ertegen verzet om de bevoegdheid ex art. 52 Sv van een opsporingsambtenaar om naar de naam van de verdachte te vragen te beschouwen als een bevelsbevoegdheid.41 Evenzeer zou het tegen de geest van strafvordering zijn als men niet hoeft te antwoorden hoe hij heet, maar wel zijn ID moet vertonen.
137. De betrokken cliënten dienen dan ook van het onder 3 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vrijheid van meningsuiting en betoging
138. Dat brengt mij op het laatste punt, dat ziet op de kwalificatie van alle op de tenlastelegging genoemde feiten.
139. Daarbij gaat het om de vraag of de toepassing van de delictsbepalingen, in deze specifieke zaak, verenigbaar is met artt. 10 en 11 van het EVRM.
140. Nu het hierbij gaat om een eenieder verbindende verdragsbepaling zullen de nationale strafbepalingen in dit concrete geval buiten beschouwing moeten worden gelaten als zij daarmee niet te verenigen zijn, op grond van art. 94 van de Grondwet.
141. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of hier inderdaad sprake is van een onder art. 10 EVRM beschermde uiting, en of de betoging inderdaad kan worden gezien als een vreedzame betoging, als bedoeld in art. 11 EVRM. Ik zal met de laatste vraag beginnen.
142. Van belang is ten eerste dat ‘disruptions’ of ongeregeldheden die eventueel bij een betoging komen kijken niet per definitie maken dat daaraan het vreedzame karakter wordt ontnomen. Dat is alleen anders als de betoging speciaal wordt georganiseerd met het oog op ongeregeldheden.42
143. Daarbij is weer van belang dat het enkele feit dat de strafwet wordt overtreden op zichzelf geen ongeregeldheid vormt die het vreedzame karakter van de betoging aantast. Anders gezegd, de vraag of de betoging en de vorm daarvan onder nationaal recht “legaal” is, is géén voorwaarde voor de vreedzaamheid van de betoging.
144. In de zaak Cissé tegen Frankrijk is bijvoorbeeld expliciet uitgemaakt dat een vreedzame bezetting van een gebouw, ook al is deze evident in strijd met nationale regelgeving, nog steeds een ‘vreedzame’ betoging is.43 Ook een vreedzame ‘sit-in’ van Amerikaanse legerbarakken in Duitsland werd aangemerkt als een ‘vreedzame’ betoging.44
145. Dat de betoging een uiting in de zin van art. 10 EVRM uitmaakt is evident. Van belang daarbij is echter nog het karakter van de uiting. Art. 10 EVRM kent namelijk aan verschillende uitingsvormen verschillende niveau’s van bescherming toe.
146. Een politieke manifestatie als deze, waarmee bovendien juist de kernwaarden van de conventie naar voren worden gebracht, moet het hoogste niveau van bescherming genieten. Bij uitlatingen met een politiek karakter is de ‘margin of appreciation’ – dat wil zeggen de speelruimte die de staat volgens het Hof in Straatsburg heeft om een vrijheidsrecht te beperken – namelijk aanzienlijk kleiner dan wanneer sprake is van (bijvoorbeeld) een commerciële uiting.45 De ruimte voor strafrechtelijk optreden door de nationale autoriteiten is met name beperkt als de uitlating geen individu maar de regering, overheid of ‘de politiek’ in het algemeen betreft.46
147. Dat politieke uitingen in hoge mate bescherming verdienen, volgt uit de onwenselijkheid van een samenleving waarin individuen vervolgd zouden worden voor het uiten van hun politieke opvattingen. Dit komt immers gevaarlijk dicht bij de vervolging voor het enkele koesteren van bepaalde politieke denkbeelden.
148. De vrijheid van meningsuiting, beschermd in artikel 10 EVRM, heeft een bijzondere status tussen de fundamentele rechten van het Verdrag. Zoals het Hof in Straatsburg als standaardformulering in opeenvolgende arresten steeds heeft benadrukt:
“freedom of expression constitutes one of the essential foundations of a democratic society, one of the basic conditions for its progress and for the development of every man”.47
149. Artikel 10 EVRM omvat bovendien vrijwel iedere denkbare vorm en inhoud van meningsuiting, ook demonstraties en manifestaties. Daarom moet ook art. 10 in de beoordeling van art. 11 worden betrokken, zoals in het arrest United Communist Party of Turkey and Others tegen Turkije en andere arresten expliciet is geformuleerd: “The protections of opinions and the freedom to express them is one of the objectives of the freedoms of assembly and association as enshrined in Article 11”.48
150. Uiteraard is de vrijheid van betoging en meningsuiting niet onbegrensd. Het gebruik van de vrijheid van meningsuiting brengt plichten en verantwoordelijkheden met zich en kan door de overheid worden ingeperkt. Een dergelijke inperking kan onder omstandigheden ook bestaan uit het strafbaar stellen van bepaalde uitingen en handelingen.
151. Echter, bij het toepassen van deze delicten op een individuele zaak moet wel in het oog worden gehouden dat steeds wordt voldaan aan de eisen die in artikel 10 en 11 lid 2 EVRM aan inbreuken op die vrijheden worden gesteld.
152. De opname van een dergelijk delict in het wetboek van strafrecht biedt daar immers geen garantie voor. Met andere woorden, in iedere zaak moet door de rechter worden getoetst of de specifieke uitingen en handelingen vallen binnen de grenzen van het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging.
153. Een inperking, ook een strafrechtelijke moet altijd één van de limitatief in artikel 10 en 11 lid 2 EVRM opgesomde legitieme doelen dienen en bovendien ‘noodzakelijk’ zijn in een democratische samenleving. Daarvoor is volgens de jurisprudentie van het Straatsburgse Hof vereist dat sprake is van een “pressing social need”. Daarnaast moet de inperking proportioneel zijn. En ten slotte moeten voor de inperking redenen worden gegeven die “relevant and sufficient” zijn.
154. Dit maakt dat in iedere strafzaak moet worden beoordeeld of de toepassing van het betreffende artikel uit het wetboek van strafrecht noodzakelijk en proportioneel is. In de onderhavige zaak is met name van belang of de strafrechtelijke vervolging voldoet aan de vereiste van een “pressing social need”, en of de strafrechtelijke inperking proportioneel is.
155. Dat het politieke karakter van de uiting maakt dat hoge eisen worden gesteld aan mogelijke beperkingen heb ik reeds besproken.
156. Ook de aard van de beperking die wordt opgelegd is echter relevant. Zeker bij het opleggen van een strafrechtelijke sanctie zal het Hof de noodzaak en proportionaliteit van de reactie steeds kritisch beschouwen. Het opleggen van een celstraf voor een uiting is in extreme gevallen toegestaan, maar niet eenvoudig te rechtvaardigen.49
157. Van belang is vooral dat er een reële mogelijkheid moet bestaan om politieke opvattingen, ook in de vorm van een betoging, naar voren te kunnen brengen.
158. De strafrechtelijke vervolging van de feiten die vandaag op de tenlastelegging staan is als noodzakelijk noch proportioneel aan te merken. Dat blijkt uit de volgende omstandigheden.
159. De mogelijkheden om op andere wijzen te protesteren tegen het regime in Iran en de gruweldaden die daar worden begaan zijn zeer beperkt. Natuurlijk in de eerste plaats in Iran zelf.
160. Ik denk dat als algemeen bekend mag worden verondersteld dat mensenrechten in Iran stelselmatig en op zeer grove wijze worden geschonden. Een aantal van onze cliënten kunnen in ieder geval over de Iraanse gevangenissen en de folteringen die daar plaats vinden uit ervaring spreken. Cliënten kunnen en zullen u dat graag uit de doeken doen, hetgeen in dit proces ook bijzonder relevant is met betrekking tot de motivering van de veronderstelde strafbare feiten.
161. Voor de goede orde vind ik het echter toch van belang om duidelijk te maken, juist in het kader van dit verweer, dat het vreedzaam protesteren in Iran niet mogelijk is, in ieder geval niet zonder daarbij gruwelijke consequenties op de koop toe te nemen.
162. De documentatie op dit punt is natuurlijk overweldigend. Hele boekenkasten zijn er te vullen. Ik heb u vandaag een zeer bescheiden selectie doen toekomen. Ik zal mij hier vandaag beperken tot een aantal treffende citaten uit het Algemeen ambtsbericht met betrekking tot Iran van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken over de ontwikkelingen sinds de zeer omstreden verkiezingen van 12 juni 2009.50
* De verkiezingen “leidden vrijwel onmiddellijk tot beschuldigingen van verkiezingsfraude en tot straatprotesten in Teheran, waarbij de oproerpolitie zeer hardhandig optrad. (…) Behalve in de hoofdstad Teheran breidden de protesten zich ook over andere steden (…) uit en ook daar traden de volksmilitie Basiji, de politie, de Revolutionaire Garde en inlichtingendiensten zeer hard en intimiderend op. Volgens officiële cijfers vielen er 35 doden waaronder de 26-jarige studente Neda Agha-Soltan die op 20 juni 2009 werd doodgeschoten bij schermutselingen in Teheran. Op 11 augustus 2009 overhandigde de oppositie een lijst aan het Iraanse parlement voor ander onderzoek met daarop 69 namen van mensen die in Teheran en de rest van het land om het leven waren gekomen door overheidsgeweld. Een woordvoerder van het openbaar ministerie erkende op 11 augustus 2009 dat er in de weken na de verkiezingen van 12 juni jl. vierduizend mensen waren opgepakt. Volgens de oppositie, mensenrechtengroepen en anderen (zoals ziekenhuismedewerkers) lagen de aantallen doden en arrestanten echter veel hoger.
* Na de grote straatprotesten (…) gingen de arrestaties van prominente activisten, politici en journalisten onverminderd door. Het ging daarbij vooral om personen die aan demonstraties hadden deelgenomen, activisten die zich in het verleden tegen het regime hadden uitgelaten, personen die informatie over de huidige situatie in Iran hadden verstrekt (zoals journalisten en bloggers) en personen die banden met het westen zouden onderhouden (…). De arrestaties gingen in sommige gevallen vergezeld van buitensporig geweld (…). Op basis van een aanzienlijk aantal verklaringen, onder meer van (vrijgelaten) gevangenen en familieleden, stelde de hervormingsgezinde oppositie, darbij gesteund door bepaalde conservatieve elementen, dat gevangengenomen demonstranten en activisten in (geheime) detentiecentra werden vastgehouden en dat er sprake was van mishandeling, marteling en zelfs verkrachting (zowel mannen als vrouwen). Iraanse media berichtten dat verscheidene demonstranten in detentie waren overleden.
* Veel gevangenen werden niet op de hoogte gesteld van de reden van hun arrestatie of van de tegen hen uitgebrachte aanklachten. Ook werd hen contact met een advocaat of familie geweigerd. (…) In totaal zouden in vijf rechtszaken ongeveer 150 mensen terecht staan. De rechtszaken vinden, zoals gebruikelijk, plaats achter gesloten deuren. Veel van de aangeklaagden verkondigden op televisie hun ‘bekentenissen’. Sommige verdachten zagen er ziek en vermagerd uit. Volgens verschillende rapporten zijn de meest basale rechten van de aangeklaagden niet gerespecteerd, zoals het recht op een onafhankelijke advocaat en het recht op een eerlijk gehoor en proces. De aangeklaagden zijn volgens rapporten op verschillende manieren onder druk gezet teneinde in het openbaar bekentenissen af te leggen. Begin oktober 2009 veroordeelde een rechtbank in Teheran vier deelnemers aan de protesten van juni 2009 ter dood. (…)
* Hoewel de autoriteiten hard optraden tegen elke vorm van protest, grepen aanhangers van de verslagen presidentskandidaten (…) elke gelegenheid aan om het massale straatprotest (…) nieuw leven in te blazen en voor media-aandacht te zorgen. (…) Er was sprake van intimidatie, arrestatie, detentie en vervolging van demonstranten en andersdenkenden tot het einde van de verslagperiode.”
163. Cliënten hebben zich naar de ambassade begeven, juist om de oppositie in Iran, die in weerwil van deze dreigingen de straat op gaat, een hart onder de riem te steken. Juist om te helpen deze protesten, die onder de repressie lijken te bezwijken, nieuw leven in te blazen. Een nobel doel, daar zullen alle aanwezigen vandaag het, naar ik mag hopen, mee eens zijn.
164. Ik wil daarbij graag verwijzen naar de brief van dr. Benschop, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, waarin wordt uiteengezet welk bereik en effect een actie als de onderhavige heeft. 51
165. Juist omdat betogen in Iran niet mag en ook feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, tenzij je daarbij gevangenisstraffen, martelingen en zelfs je eigen overlijden, op de koop toe neemt, zal het demonstreren op andere plaatsen volgens het EVRM mogelijk moeten worden gemaakt. Immers, de daarin besloten rechten mogen niet illusoir worden gemaakt.
166. En dan zijn de mogelijkheden om op andere plaatsen je mening kenbaar te maken aan het Iraanse regime natuurlijk beperkt. In Nederland komt daarvoor eigenlijk alleen de ambassade van Iran daarvoor in aanmerking.
167. En dan is van groot belang welke ruimte er in Nederland moet worden geboden om je stem te laten horen.
168. Wij hebben het openbaar ministerie voorafgaand aan de vorige zitting verzocht om informatie over de voorschriften die er gelden voor het demonstreren bij de Iraanse ambassade in Den Haag. Van cliënten hebben wij vernomen dat demonstreren in het gezichtsveld van de ambassade, in tegenstelling tot vele andere landen om ons heen, onmogelijk is.
169. Dat blijkt in ieder geval deels al uit het proces-verbaal met betrekking tot een eerdere demonstratie waaraan [medeverdachte 2] zou hebben deelgenomen. De hekken die daarin worden genoemd maken demonstreren naast de ambassade onmogelijk.52
170. Verbalisant [P 3] heeft ter zitting nog eens bevestigd dat demonstreren in het gezichtsveld van de ambassade niet is toegestaan ‘Je mag niet vóór de ambassade demonstreren’. Dat mag slechts bij de Scheveningse Bosjes.
171. In het kader van deze zitting heb ik u nog een plattegrond van die situatie, afkomstig van de politie Haaglanden, doen toekomen. Daarop is duidelijk te zien dat demonstreren alléén buiten het blik- (en gehoors-) veld van de ambassade wordt toegestaan.53
172. Zeer beperkende maatregelen gelden voor demonstraties in de nabijheid van de ambassade. Eén en ander is opmerkelijk nu het regime in Iran, naar ik aanneem, geen instemming geniet van de Nederlandse overheid. Je zou verwachten dat uitingen van afkeer tegenover een dergelijk regime tenminste de ruimte zouden krijgen van de Nederlandse autoriteiten. De daadwerkelijke opstelling van Nederlandse overheidsvertegenwoordigers, van de burgemeester van Den Haag tot de officier van justitie, geeft echter een geheel andere indruk. Niet de demonstratievrijheid, maar de vertegenwoordigers van het Iraanse regime worden gekoesterd. Demonstranten worden zover mogelijk bij de ambassade vandaag gehouden, en worden bij nadering van die ambassade aangehouden en vervolgd.
173. Reden waarom cliënten geen andere keuze hadden dan zich daadwerkelijk naar de ambassade te begeven om hun standpunten daar kenbaar te maken, gewoon demonstreren voor de deur van de ambassade is feitelijk onmogelijk.
174. En ook de vorm waarin het openbaar ministerie heeft gekozen voor vervolging moet in de proportionaliteitsafweging worden meegenomen.
175. Ik mag wel zeggen dat cliënten met grote ijver zijn vervolgd. Een ijver die gezien de context van de zaak verbazing moet wekken. Het openbaar ministerie heeft natuurlijk de vrijheid om te vervolgen, en voor die vervolging ook zelf de omvang en strategie te bepalen. De indruk die met deze aanpak van de zaak wordt gewekt is er echter niet één waarin belangen zijn afgewogen en naar een passend antwoord is gezocht, maar waarin vanaf het eerste moment duidelijk was dat de strafzaak zou worden gebruikt om aan de Iraanse autoriteiten te communiceren dat de belangen van het regime in Nederland met een maximale inzet zouden worden verdedigd.
176. Cliënten zijn niet alleen geconfronteerd met een zo zwaar mogelijk aangezette tenlastelegging, met een strafbedreiging van 8 jaar gevangenisstraf, maar ook met een detentie van drie dagen en tenslotte met een onverklaarbare haast van de kant van het openbaar ministerie. Werd er in eerste instantie zelfs gedreigd met een supersnelrechtzitting, vervolgens verzet het openbaar ministerie tegen verschillende redelijke onderzoekswensen en een grondige voorbereiding van de zaak, zonder zelf overigens – ondanks aandringen van de kant van de verdediging – veel haast te maken met het verstrekken van het dossier.
177. Ik benijd de positie van de officier van justitie in deze zaak niet, nu ik aanneem dat ook hij het niet prettig zal vinden om in deze zaak eigenlijk de belangen van een dergelijk regime te moeten verdedigen. Wat ik jammer vind is dat daar in zijn opstelling weinig van is gebleken.
178. Gezien de vreedzame manier waarop de demonstratie heeft plaatsgevonden, gezien het ontbreken van andere mogelijkheden om te betogen tegen de vergaande schendingen van de mensenrechten in Iran, gezien het gewicht van de inhoud van de uitingen van cliënten en vanwege de wijze waarop de vervolging ter hand is genomen kan niet worden gezegd dat de vervolging vandaag noodzakelijk of proportioneel te nomen is.
179. Redenen waarom de feiten niet kunnen worden gekwalificeerd en een ontslag van alle rechtsvervolging zal moeten volgen.
Conclusie
180. Er is vandaag door ons veel aangevoerd, en daarom zal ik nog eenmaal kort de verschillende verweren samenvatten.
181. Ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van artikel 117b Sr blijkt dit wetsartikel strikt binnen de grenzen van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen internationaal beschermde personen, met inbegrip van diplomaten, te moeten worden uitgelegd. Dat leidt ertoe dat “opzettelijke geweldpleging waardoor de veiligheid of vrijheid van een internationaal beschermd persoon” slechts kan worden aangenomen bij een gewelddadige aanslag. Daarvan was in casu geen sprake, terwijl bovendien de vrijheid en veiligheid van de Iraanse ambassadeur nooit in gevaar is geweest.
182. Tot slot is met betrekking tot artikel 117b Sr opgemerkt dat gezien de onduidelijkheid en onbekendheid van deze bepaling artikel 7 EVRM geschonden zou worden als blijkt dat de ten laste gelegde feiten eronder vallen.
183. Met betrekking tot de openlijke geweldpleging en vernieling is niet komen vast te staan dat cliënten de verweten schade wel veroorzaakt hebben. In ieder geval kan niet bewezen worden dat alle cliënten deelnamen aan de ten laste gelegde feiten, terwijl tegelijkertijd onduidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk zou zijn.
184. Ook het wederrechtelijk binnendringen, danwel niet aanstonds verlaten van de ambassade kunnen niet bewezen worden, nu cliënten vermoedelijk niet gevorderd zijn het terrein te verlaten, danwel niet in de gelegenheid zijn gesteld na een vordering het terrein veilig te verlaten.
185. Voor zover cliënten ten laste is gelegd geen identiteitsbewijs te hebben vertoond blijkt uit het dossier niet dat de daarvoor benodigde bevelen zijn gegeven. Bovendien acht de verdediging een dergelijk bevel in strijd met het recht anoniem te kunnen demonstreren en in strijd met het recht van een verdachte zichzelf niet te belasten.
186. Voor alle tenlastegelegde feiten dient dan ook vrijspraak te volgen bij gebrek aan bewijs.
187. Voor het onder 1 en 3 ten laste gelegde dient subsidiair ontslag van rechtsvervolging te volgen wegens schending van artikel 7 respectievelijk 6 en 10 EVRM.
188. Daarnaast dient subsidiair voor alle ten laste gelegde feiten ontslag van rechtsvervolging te volgens wegens schending van artikelen 10 en 11 EVRM, nu alle ten laste gelegde gedragingen plaatsvonden binnen de context van een demonstratie tegen het Iraanse regime. Bij een dergelijke demonstratie zijn het betogingsrecht en de vrijheid van meningsuiting in de breedst mogelijk zin van toepassing; immers, dit is de enige manier waarop de bevolking van Iran vanuit Europa steun kan krijgen voor het verdediging van hun mensenrechten.
189. Wij kunnen en mogen niet vervallen tot hetzelfde niveau als Iran wanneer het aankomt op het betogingsrecht en de vrijheid van meningsuiting. Als Iran die in Nederland zo vaak met de mond beleden rechten en vrijheden illusoir maakt, moet Nederland daarvoor ook feitelijk ruimte bieden.
Strafmaat
190. Naar ik van harte hoop ten overvloede wil ik toch nog graag iets opmerken over de mogelijke strafmaat. Zoals ook uit mijn betoog met betrekking tot het EVRM blijkt hoop ik dat u rekening zult houden met de motieven van cliënten, waarvoor ik zelf in ieder geval grote bewondering heb.
191. Hoeveel mensen zullen er in Nederland niet zijn die de kranten lezen, het nieuws zien en meeleven met de mensen in Iran? Die hopen dat de betogingen zullen voortduren en succes zullen hebben? Ik hoop en geloof dat dat er veel zullen zijn. Maar hoeveel zijn er die die ideeën ook omzetten in daden. Die daadwerkelijk proberen de mensen in Iran een hart onder de riem te steken. U heeft er hier in ieder geval 10 voor u staan. Zij hebben daar allemaal drie dagen voor vast gezeten. Dat zijn volgens ons al drie dagen te veel geweest.
1 MvT, TK 1983-1984, 18437 (R 1260) nr. 3, p. 6.
2 Nieuwsbericht 30 oktober 2009, bijlage 1
3 Nieuwsbericht 3 juli 2009, bijlage 2
4 Volkskrant 30 januari 2010, bijlage 3
5 NRC handelsblad 10 februari 2010, bijlage 4
6 Handelingen Europees Parlement 10/2/2010, p. 44, bijlage 5
7 Handelingen Europees Parlement 10/2/2010, p. 44
8 p. 215 dossier, verder ook p. 293, p. 341 en p. 366 dossier
9 New York, 14 december 1973, Trb. 1981, 69
10 Internationaal Gerechtshof 24 mei 1980 (Verenigde Staten van Amerika t. Iran)
11 Brief is aangehecht (bijlage 6)
12 Trb. 1962, 101 en 159
13 ILC, Conceptartikelen betreffende de voorkoming en bestraffing van misdrijven tegen diplomaten en andere internationaal beschermde personen, met commentaar, 1972 (vertaling Concorde, bijlage 7)
14 Jaarboek International Law Commission 197, deel 1, 1182e bijeenkomst (20 juni 1972), overweging 46 (vertaling concorde, bijlage 8)
15 MvT, TK 1983-1984, 18439, nr. 3
16 MvT, TK 1983-1984, 18437, nr. 3, p. 4
17 A/PV.2202, p. 134, geciteerd in M.C. Wood, ‘The Convention on the Prevention and Punishment of Crimes against Internationally Protected Persons, including Diplomatic Agents’, The International and Comparative Law Quarterly, vol. 23, nr. 4 (oktober 1974), p. 803 en 806 (bijlage 9)
18 MvT TK 1983-1984, 19349, nrs. 3, p. 15
19 MvT TK 1983-1984, 19349, nrs. 3, p. 15
20 EHRM 25 mei 1993, appl. nr. 14307/88 (Kokkinakis t. Griekenland). Vergelijk ook EHRM 27 september 1995, NJ 1996/49 (G. t. Frankrijk) en EHRM 22 november 1995, NJ 1997/1 (C.R. t. Verenigd Koninkrijk)
21 Noyon/ Langemeijer/ Remmelink, Wetboek van Strafrecht (losbladig), aant. 6 bij artikel 81 Sr
22 NJ 1999/311, overweging 5.3
23 Youtube beelden, om 14.11.03 uur
24 Dossier, p. 45
25 Dossier, p. 53
26 Dossier, p. 126
27 Dossier, p. 126
28 Dossier, p. 52
29 Om 13.52.11 uur
30 Dossier, p. 94 en beelden om 14.12.11 uur
31 Dossier, p.69
32 HR 11 november 2003, LJN AL 6209
33 Tekst en Commentaar Strafrecht 2008, p. 426
34 HR 11 november 2003, LJN: 6209, HR 13 september 2005, LJN: AT5755
35 HR 11 november 2003, LJN AL6209, rov. 3.8
36 HR 7 juli 2009, NJ 2009/400, rov. 2.7
37 p.207, p. 229, p. 248, p. 270, p. 286, p. 332, en p. 357 dossier
38 MvT, TK 2003-2004, 29218, nr. 3 p. 4
39 Dossier, p. 387
40 Tekst en Commentaar Strafvordering 2009, aant. 2, p. 246
41 HR 27 juni 1927, NJ 1927, 926, genoemd in Tekst en Commentaar Strafvordering 2009, aant. 4a, p. 238
42 ECRM 16 juli 1980, beslissing 8440/78 (Christians against racism and fascism tegen Verenigd Koninkrijk) en EHRM 2 oktober 2001, appl.nr. 29221/95 ( Stankov en The United Macedonian Organization Ilinden tegen Bulgarije)
43 EHRM 9 april 2002, appl. nr. 51346/99
44 ECRM 6 maart 1989, beslissing 13079/87 (G. tegen Bondsrepubliek Duitsland)
45 EHRM 28 juni 2001, appl. nr. 24699/94 (Verein gegen Tierfabriken tegen Zwitserland):
“66: As set forth in Article 10, this freedom is subject to exceptions. Such exceptions must, however, be construed strictly, and the need for any restrictions must be established convincingly, particularly where the nature of the speech is political rather than commercial. [...]
70. However, the Court has found above that the applicant association’s film fell outside the regular commercial context inciting the public to purchase a particular product. Rather, it reflected controversial opinions pertaining to modern society in general (see paragraph 57 above). The Swiss authorities themselves regarded the content of the applicant association’s commercial as being “political” within the meaning of section 18(5) of the Federal Radio and Television Act. Indeed, it cannot be denied that in many European societies there was, and is, an ongoing general debate on the protection of animals and the manner in which they are reared.
71. As a result, in the present case the extent of the margin of appreciation is reduced, since what is at stake is not a given individual’s purely “commercial” interests, but his participation in a debate affecting the general interest (see Hertel, cited above).”
46 A.L.J. Janssens en A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Kluwer 2005, p. 180.
47 EHRM 7 december 1976, appl. nr. 5493/72 (Handyside v. Verenigd Koninkrijk)
48 EHRM 30 januari 1998, appl.nr. 19392/92
49 EHRM 27 mei 2003, appl. nr. 43425/98 (Skalka v. Polen):
“41. In the circumstances of the present case the Court considers that the interest protected by the impugned interference was important enough to justify limitations on the freedom of expression. In consequence, an appropriate sentence for insulting both the court as an institution and an unnamed but identifiable judge would not amount to a violation of Article 10 of the Convention.
Therefore, the question in the case is not whether the applicant should have been punished for his letter to the Regional Court, but rather whether the punishment was appropriate or “necessary” within the meaning of Article 10 § 2. It is the Court's assessment that the sentence of eight months' imprisonment was disproportionately severe. Even if it is in principle, for the national courts to fix the sentence, in view of the circumstances of the case, there are common standards which this Court has to ensure with the principle of proportionality. These standards are the gravity of the guilt, the seriousness of the offence and the repetition of the alleged offences.”
50 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemeen ambtsbericht Iran, januari 2010, p. 12-18 (bijlage 10)
51 A. Benschop, De kracht van virtuele solidariteit (bijlage 11)
52 [....], proces-verbaal 12 juni 2009, (bijlage 12)
53 Bijlage 13