Vrijheid van meningsuiting en betoging
138. Dat brengt mij op het laatste punt, dat ziet op de kwalificatie van alle op de tenlastelegging genoemde feiten.
139. Daarbij gaat het om de vraag of de toepassing van de delictsbepalingen, in deze specifieke zaak, verenigbaar is met artt. 10 en 11 van het EVRM.
140. Nu het hierbij gaat om een eenieder verbindende verdragsbepaling zullen de nationale strafbepalingen in dit concrete geval buiten beschouwing moeten worden gelaten als zij daarmee niet te verenigen zijn, op grond van art. 94 van de Grondwet.
141. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of hier inderdaad sprake is van een onder art. 10 EVRM beschermde uiting, en of de betoging inderdaad kan worden gezien als een vreedzame betoging, als bedoeld in art. 11 EVRM. Ik zal met de laatste vraag beginnen.
142. Van belang is ten eerste dat ‘disruptions’ of ongeregeldheden die eventueel bij een betoging komen kijken niet per definitie maken dat daaraan het vreedzame karakter wordt ontnomen. Dat is alleen anders als de betoging speciaal wordt georganiseerd met het oog op ongeregeldheden.42
143. Daarbij is weer van belang dat het enkele feit dat de strafwet wordt overtreden op zichzelf geen ongeregeldheid vormt die het vreedzame karakter van de betoging aantast. Anders gezegd, de vraag of de betoging en de vorm daarvan onder nationaal recht “legaal” is, is géén voorwaarde voor de vreedzaamheid van de betoging.
144. In de zaak Cissé tegen Frankrijk is bijvoorbeeld expliciet uitgemaakt dat een vreedzame bezetting van een gebouw, ook al is deze evident in strijd met nationale regelgeving, nog steeds een ‘vreedzame’ betoging is.43 Ook een vreedzame ‘sit-in’ van Amerikaanse legerbarakken in Duitsland werd aangemerkt als een ‘vreedzame’ betoging.44
145. Dat de betoging een uiting in de zin van art. 10 EVRM uitmaakt is evident. Van belang daarbij is echter nog het karakter van de uiting. Art. 10 EVRM kent namelijk aan verschillende uitingsvormen verschillende niveau’s van bescherming toe.
146. Een politieke manifestatie als deze, waarmee bovendien juist de kernwaarden van de conventie naar voren worden gebracht, moet het hoogste niveau van bescherming genieten. Bij uitlatingen met een politiek karakter is de ‘margin of appreciation’ – dat wil zeggen de speelruimte die de staat volgens het Hof in Straatsburg heeft om een vrijheidsrecht te beperken – namelijk aanzienlijk kleiner dan wanneer sprake is van (bijvoorbeeld) een commerciële uiting.45 De ruimte voor strafrechtelijk optreden door de nationale autoriteiten is met name beperkt als de uitlating geen individu maar de regering, overheid of ‘de politiek’ in het algemeen betreft.46
147. Dat politieke uitingen in hoge mate bescherming verdienen, volgt uit de onwenselijkheid van een samenleving waarin individuen vervolgd zouden worden voor het uiten van hun politieke opvattingen. Dit komt immers gevaarlijk dicht bij de vervolging voor het enkele koesteren van bepaalde politieke denkbeelden.
148. De vrijheid van meningsuiting, beschermd in artikel 10 EVRM, heeft een bijzondere status tussen de fundamentele rechten van het Verdrag. Zoals het Hof in Straatsburg als standaardformulering in opeenvolgende arresten steeds heeft benadrukt:
“freedom of expression constitutes one of the essential foundations of a democratic society, one of the basic conditions for its progress and for the development of every man”.47
149. Artikel 10 EVRM omvat bovendien vrijwel iedere denkbare vorm en inhoud van meningsuiting, ook demonstraties en manifestaties. Daarom moet ook art. 10 in de beoordeling van art. 11 worden betrokken, zoals in het arrest United Communist Party of Turkey and Others tegen Turkije en andere arresten expliciet is geformuleerd: “The protections of opinions and the freedom to express them is one of the objectives of the freedoms of assembly and association as enshrined in Article 11”.48
150. Uiteraard is de vrijheid van betoging en meningsuiting niet onbegrensd. Het gebruik van de vrijheid van meningsuiting brengt plichten en verantwoordelijkheden met zich en kan door de overheid worden ingeperkt. Een dergelijke inperking kan onder omstandigheden ook bestaan uit het strafbaar stellen van bepaalde uitingen en handelingen.
151. Echter, bij het toepassen van deze delicten op een individuele zaak moet wel in het oog worden gehouden dat steeds wordt voldaan aan de eisen die in artikel 10 en 11 lid 2 EVRM aan inbreuken op die vrijheden worden gesteld.
152. De opname van een dergelijk delict in het wetboek van strafrecht biedt daar immers geen garantie voor. Met andere woorden, in iedere zaak moet door de rechter worden getoetst of de specifieke uitingen en handelingen vallen binnen de grenzen van het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging.
153. Een inperking, ook een strafrechtelijke moet altijd één van de limitatief in artikel 10 en 11 lid 2 EVRM opgesomde legitieme doelen dienen en bovendien ‘noodzakelijk’ zijn in een democratische samenleving. Daarvoor is volgens de jurisprudentie van het Straatsburgse Hof vereist dat sprake is van een “pressing social need”. Daarnaast moet de inperking proportioneel zijn. En ten slotte moeten voor de inperking redenen worden gegeven die “relevant and sufficient” zijn.
154. Dit maakt dat in iedere strafzaak moet worden beoordeeld of de toepassing van het betreffende artikel uit het wetboek van strafrecht noodzakelijk en proportioneel is. In de onderhavige zaak is met name van belang of de strafrechtelijke vervolging voldoet aan de vereiste van een “pressing social need”, en of de strafrechtelijke inperking proportioneel is.
155. Dat het politieke karakter van de uiting maakt dat hoge eisen worden gesteld aan mogelijke beperkingen heb ik reeds besproken.
156. Ook de aard van de beperking die wordt opgelegd is echter relevant. Zeker bij het opleggen van een strafrechtelijke sanctie zal het Hof de noodzaak en proportionaliteit van de reactie steeds kritisch beschouwen. Het opleggen van een celstraf voor een uiting is in extreme gevallen toegestaan, maar niet eenvoudig te rechtvaardigen.49
157. Van belang is vooral dat er een reële mogelijkheid moet bestaan om politieke opvattingen, ook in de vorm van een betoging, naar voren te kunnen brengen.
158. De strafrechtelijke vervolging van de feiten die vandaag op de tenlastelegging staan is als noodzakelijk noch proportioneel aan te merken. Dat blijkt uit de volgende omstandigheden.
159. De mogelijkheden om op andere wijzen te protesteren tegen het regime in Iran en de gruweldaden die daar worden begaan zijn zeer beperkt. Natuurlijk in de eerste plaats in Iran zelf.
160. Ik denk dat als algemeen bekend mag worden verondersteld dat mensenrechten in Iran stelselmatig en op zeer grove wijze worden geschonden. Een aantal van onze cliënten kunnen in ieder geval over de Iraanse gevangenissen en de folteringen die daar plaats vinden uit ervaring spreken. Cliënten kunnen en zullen u dat graag uit de doeken doen, hetgeen in dit proces ook bijzonder relevant is met betrekking tot de motivering van de veronderstelde strafbare feiten.
161. Voor de goede orde vind ik het echter toch van belang om duidelijk te maken, juist in het kader van dit verweer, dat het vreedzaam protesteren in Iran niet mogelijk is, in ieder geval niet zonder daarbij gruwelijke consequenties op de koop toe te nemen.
162. De documentatie op dit punt is natuurlijk overweldigend. Hele boekenkasten zijn er te vullen. Ik heb u vandaag een zeer bescheiden selectie doen toekomen. Ik zal mij hier vandaag beperken tot een aantal treffende citaten uit het Algemeen ambtsbericht met betrekking tot Iran van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken over de ontwikkelingen sinds de zeer omstreden verkiezingen van 12 juni 2009.50
* De verkiezingen “leidden vrijwel onmiddellijk tot beschuldigingen van verkiezingsfraude en tot straatprotesten in Teheran, waarbij de oproerpolitie zeer hardhandig optrad. (…) Behalve in de hoofdstad Teheran breidden de protesten zich ook over andere steden (…) uit en ook daar traden de volksmilitie Basiji, de politie, de Revolutionaire Garde en inlichtingendiensten zeer hard en intimiderend op. Volgens officiële cijfers vielen er 35 doden waaronder de 26-jarige studente Neda Agha-Soltan die op 20 juni 2009 werd doodgeschoten bij schermutselingen in Teheran. Op 11 augustus 2009 overhandigde de oppositie een lijst aan het Iraanse parlement voor ander onderzoek met daarop 69 namen van mensen die in Teheran en de rest van het land om het leven waren gekomen door overheidsgeweld. Een woordvoerder van het openbaar ministerie erkende op 11 augustus 2009 dat er in de weken na de verkiezingen van 12 juni jl. vierduizend mensen waren opgepakt. Volgens de oppositie, mensenrechtengroepen en anderen (zoals ziekenhuismedewerkers) lagen de aantallen doden en arrestanten echter veel hoger.
* Na de grote straatprotesten (…) gingen de arrestaties van prominente activisten, politici en journalisten onverminderd door. Het ging daarbij vooral om personen die aan demonstraties hadden deelgenomen, activisten die zich in het verleden tegen het regime hadden uitgelaten, personen die informatie over de huidige situatie in Iran hadden verstrekt (zoals journalisten en bloggers) en personen die banden met het westen zouden onderhouden (…). De arrestaties gingen in sommige gevallen vergezeld van buitensporig geweld (…). Op basis van een aanzienlijk aantal verklaringen, onder meer van (vrijgelaten) gevangenen en familieleden, stelde de hervormingsgezinde oppositie, darbij gesteund door bepaalde conservatieve elementen, dat gevangengenomen demonstranten en activisten in (geheime) detentiecentra werden vastgehouden en dat er sprake was van mishandeling, marteling en zelfs verkrachting (zowel mannen als vrouwen). Iraanse media berichtten dat verscheidene demonstranten in detentie waren overleden.
* Veel gevangenen werden niet op de hoogte gesteld van de reden van hun arrestatie of van de tegen hen uitgebrachte aanklachten. Ook werd hen contact met een advocaat of familie geweigerd. (…) In totaal zouden in vijf rechtszaken ongeveer 150 mensen terecht staan. De rechtszaken vinden, zoals gebruikelijk, plaats achter gesloten deuren. Veel van de aangeklaagden verkondigden op televisie hun ‘bekentenissen’. Sommige verdachten zagen er ziek en vermagerd uit. Volgens verschillende rapporten zijn de meest basale rechten van de aangeklaagden niet gerespecteerd, zoals het recht op een onafhankelijke advocaat en het recht op een eerlijk gehoor en proces. De aangeklaagden zijn volgens rapporten op verschillende manieren onder druk gezet teneinde in het openbaar bekentenissen af te leggen. Begin oktober 2009 veroordeelde een rechtbank in Teheran vier deelnemers aan de protesten van juni 2009 ter dood. (…)
* Hoewel de autoriteiten hard optraden tegen elke vorm van protest, grepen aanhangers van de verslagen presidentskandidaten (…) elke gelegenheid aan om het massale straatprotest (…) nieuw leven in te blazen en voor media-aandacht te zorgen. (…) Er was sprake van intimidatie, arrestatie, detentie en vervolging van demonstranten en andersdenkenden tot het einde van de verslagperiode.”
163. Cliënten hebben zich naar de ambassade begeven, juist om de oppositie in Iran, die in weerwil van deze dreigingen de straat op gaat, een hart onder de riem te steken. Juist om te helpen deze protesten, die onder de repressie lijken te bezwijken, nieuw leven in te blazen. Een nobel doel, daar zullen alle aanwezigen vandaag het, naar ik mag hopen, mee eens zijn.
164. Ik wil daarbij graag verwijzen naar de brief van dr. Benschop, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, waarin wordt uiteengezet welk bereik en effect een actie als de onderhavige heeft. 51
165. Juist omdat betogen in Iran niet mag en ook feitelijk onmogelijk wordt gemaakt, tenzij je daarbij gevangenisstraffen, martelingen en zelfs je eigen overlijden, op de koop toe neemt, zal het demonstreren op andere plaatsen volgens het EVRM mogelijk moeten worden gemaakt. Immers, de daarin besloten rechten mogen niet illusoir worden gemaakt.
166. En dan zijn de mogelijkheden om op andere plaatsen je mening kenbaar te maken aan het Iraanse regime natuurlijk beperkt. In Nederland komt daarvoor eigenlijk alleen de ambassade van Iran daarvoor in aanmerking.
167. En dan is van groot belang welke ruimte er in Nederland moet worden geboden om je stem te laten horen.
168. Wij hebben het openbaar ministerie voorafgaand aan de vorige zitting verzocht om informatie over de voorschriften die er gelden voor het demonstreren bij de Iraanse ambassade in Den Haag. Van cliënten hebben wij vernomen dat demonstreren in het gezichtsveld van de ambassade, in tegenstelling tot vele andere landen om ons heen, onmogelijk is.
169. Dat blijkt in ieder geval deels al uit het proces-verbaal met betrekking tot een eerdere demonstratie waaraan [medeverdachte 2] zou hebben deelgenomen. De hekken die daarin worden genoemd maken demonstreren naast de ambassade onmogelijk.52
170. Verbalisant [P 3] heeft ter zitting nog eens bevestigd dat demonstreren in het gezichtsveld van de ambassade niet is toegestaan ‘Je mag niet vóór de ambassade demonstreren’. Dat mag slechts bij de Scheveningse Bosjes.
171. In het kader van deze zitting heb ik u nog een plattegrond van die situatie, afkomstig van de politie Haaglanden, doen toekomen. Daarop is duidelijk te zien dat demonstreren alléén buiten het blik- (en gehoors-) veld van de ambassade wordt toegestaan.53
172. Zeer beperkende maatregelen gelden voor demonstraties in de nabijheid van de ambassade. Eén en ander is opmerkelijk nu het regime in Iran, naar ik aanneem, geen instemming geniet van de Nederlandse overheid. Je zou verwachten dat uitingen van afkeer tegenover een dergelijk regime tenminste de ruimte zouden krijgen van de Nederlandse autoriteiten. De daadwerkelijke opstelling van Nederlandse overheidsvertegenwoordigers, van de burgemeester van Den Haag tot de officier van justitie, geeft echter een geheel andere indruk. Niet de demonstratievrijheid, maar de vertegenwoordigers van het Iraanse regime worden gekoesterd. Demonstranten worden zover mogelijk bij de ambassade vandaag gehouden, en worden bij nadering van die ambassade aangehouden en vervolgd.
173. Reden waarom cliënten geen andere keuze hadden dan zich daadwerkelijk naar de ambassade te begeven om hun standpunten daar kenbaar te maken, gewoon demonstreren voor de deur van de ambassade is feitelijk onmogelijk.
174. En ook de vorm waarin het openbaar ministerie heeft gekozen voor vervolging moet in de proportionaliteitsafweging worden meegenomen.
175. Ik mag wel zeggen dat cliënten met grote ijver zijn vervolgd. Een ijver die gezien de context van de zaak verbazing moet wekken. Het openbaar ministerie heeft natuurlijk de vrijheid om te vervolgen, en voor die vervolging ook zelf de omvang en strategie te bepalen. De indruk die met deze aanpak van de zaak wordt gewekt is er echter niet één waarin belangen zijn afgewogen en naar een passend antwoord is gezocht, maar waarin vanaf het eerste moment duidelijk was dat de strafzaak zou worden gebruikt om aan de Iraanse autoriteiten te communiceren dat de belangen van het regime in Nederland met een maximale inzet zouden worden verdedigd.
176. Cliënten zijn niet alleen geconfronteerd met een zo zwaar mogelijk aangezette tenlastelegging, met een strafbedreiging van 8 jaar gevangenisstraf, maar ook met een detentie van drie dagen en tenslotte met een onverklaarbare haast van de kant van het openbaar ministerie. Werd er in eerste instantie zelfs gedreigd met een supersnelrechtzitting, vervolgens verzet het openbaar ministerie tegen verschillende redelijke onderzoekswensen en een grondige voorbereiding van de zaak, zonder zelf overigens – ondanks aandringen van de kant van de verdediging – veel haast te maken met het verstrekken van het dossier.
177. Ik benijd de positie van de officier van justitie in deze zaak niet, nu ik aanneem dat ook hij het niet prettig zal vinden om in deze zaak eigenlijk de belangen van een dergelijk regime te moeten verdedigen. Wat ik jammer vind is dat daar in zijn opstelling weinig van is gebleken.
178. Gezien de vreedzame manier waarop de demonstratie heeft plaatsgevonden, gezien het ontbreken van andere mogelijkheden om te betogen tegen de vergaande schendingen van de mensenrechten in Iran, gezien het gewicht van de inhoud van de uitingen van cliënten en vanwege de wijze waarop de vervolging ter hand is genomen kan niet worden gezegd dat de vervolging vandaag noodzakelijk of proportioneel te nomen is.
179. Redenen waarom de feiten niet kunnen worden gekwalificeerd en een ontslag van alle rechtsvervolging zal moeten volgen.