ECLI:NL:RBSGR:2010:BP9876

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4979 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W.H.B. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete voor verstrekken van sterke drank aan jongeren zonder leeftijdscontrole

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 december 2010 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die was opgelegd aan een discotheek wegens het verstrekken van sterke drank aan jongeren zonder dat hun leeftijd was vastgesteld. De eiseres, de discotheek, had bezwaar gemaakt tegen de boete van € 900,- die was opgelegd op grond van de Drank- en Horecawet (DHW). De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zich op goede gronden had opgesteld. De rechtbank stelde vast dat de discotheek in strijd met artikel 20, tweede lid, van de DHW had gehandeld door aan twee jongens sterke drank te verstrekken zonder dat hun leeftijd was gecontroleerd. De rechtbank concludeerde dat de instructies van de eigenaar van de discotheek met betrekking tot de verkoop van sterke drank aan jongeren onvoldoende waren, aangezien het uitgangspunt van de wet in dit geval genegeerd was. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een situatie waarin aan de eiseres geen enkel verwijt kon worden gemaakt, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 10/4979 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
Discotheek [discotheek]., statutair gevestigd te [P], eiseres,
gemachtigde mr. J. Schoneveld,
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
I PROCESVERLOOP
Bij besluit van 25 september 2009 heeft verweerder eiseres wegens het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van sterke drank aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, een boete opgelegd van € 900,-.
Bij brief van 6 november 2009 heeft eiseres tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 2 maart 2010 is het bezwaar toegelicht op een hoorzitting van de VWS-commissie bezwaarschriften Awb.
Bij besluit van 10 juni 2010 heeft verweerder het bezwaar, overeenkomstig het advies van de voornoemde commissie, ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 juli 2010 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 2 december 2010 op zitting behandeld.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.L. de Graaf.
Tevens waren ter zitting aanweizg [X] en [Y], werkzaam bij eiseres als barkeepers.
II OVERWEGINGEN
1 Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de Drank- en Horecawet (DHW), voor zover hier van belang, is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Ingevolge artikel 44a, eerste lid, van de DHW kan de minister ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet (Besluit DHW) bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens de DHW, de boete die opgelegd kan worden.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit DHW in samenhang met de bijlage bij het Besluit DHW bedraagt de boete voor de rechtspersoon die op de dag waarop artikel 20, eerste lid, van de DHW is overtreden minder dan vijftig werknemers telde € 900,00.
2 Uit het op 14 juli 2009 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, overgelegd als boeterapport op 15 juli 2009, komt, voor zover van belang, het volgende naar voren.
Op 20 juni 2009 omstreeks 23.30 uur hebben controleambtenaren van de Voedsel- en Warenautoriteit een controle verricht in een discotheek, eigendom van eiseres. De controleambtenaren hebben gezien dat bij de ingang van de discotheek een tweetaal mannen stonden die op hun kleding een V-teken droegen (welke teken voor beveiliging staat). Deze twee mannen deden de deur voor de controleambtenaren open en lieten hen binnen. De controleambtenaren liepen de discotheek binnen, na het betalen van entree en het krijgen van een stempel op een van hun handen, zonder zich kenbaar te maken als controleurs van de Voedsel- en Warenautoriteit. De controleambtenaren hebben gezien dat binnen in de inrichting een drietal bars was gesitueerd en dat aan deze bars tegen contante betaling alcoholhoudende dranken werden verstrekt. Op dat moment waren er volgens de controleambtenaren ongeveer tweehonderd personen aanwezig, waarvan een groot gedeelte niet onmiskenbaar de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Bij de links aan de ingang gelegen bar hebben de controleambtenaren een groepje van vijf jongens gezien, die niet onmiskenbaar 16 jaar of ouder waren. Het proces-verbaal vermeldt dat één van de controleambtenaren bij de bar ging staan naast één van die jongens, in het proces-verbaal genoemd als jongen A. De controleambtenaar zag dat jongen A een jong gezicht had, zonder baardgroei, en dat hij een groen t-shirt met spijkerbroek en gympen droeg. Jongen A bestelde een drankje bij de barman. De barman maakte het drankje met "Blue Curaçao" van het merk "Bols", wat een sterke drank met een alcoholpercentage van 21 % als bedoeld in artikel 1, elfde gedachten- streepje, van de DHW is. De barman schonk de "Blue Curaçao" samen met een doorzichtige vloeistof uit een andere fles in een wijnglas en overhandigde dit aan jongen A. Deze gaf aan de barman daarvoor een vijf eurobiljet. De controleambtenaar die naast jongen A stond herkende de geur van de sterke drank "Sambuca", die uit het glas van jongen A kwam. De controleambtenaar zag dat jongen A een slok drank uit het glas nam en zijn duim naar de jongens uit zijn groep stak. Drie andere jongens uit deze groep gaven ieder een vijf eurobiljet aan een andere jongen uit deze groep, in het proces-verbaal genoemd als jongen B. De controleambtenaar zag dat jongen B gekleed ging in een spijkerbroek met gympen en een zwart t-shirt van het merk G-star en dat hij een "babyface", zonder haargroei, had. Jongen B bestelde bij de barman vier maal hetzelfde drankje als het drankje van jongen A. Jongen B overhandigde drie van die drankjes aan de andere drie jongens van de groep. De controleambtenaar zag dat de groep van de jongens A en B nogmaals dezelfde drank bestelde.
Desgevraagd hebben jongen A en jongen B tegenover de controleambtenaar hun naam, geboortedatum en adres opgegeven en verklaard dat zij 16 jaar oud zijn. Zij hebben verklaard dat zij de barman niet kennen, zij het drankje "Stuiterbal" hebben besteld en dat aan de bar en bij de toegangsdeur niet om een legitimatiebewijs werd gevraagd. Jongen A heeft verklaard dat hij in deze discotheek voor de tweede keer komt en jongen B heeft verklaard dat hij daar voor het eerste keer komt.
Jongen A heeft zich met een geldige Nederlandse identiteitskaart gelegitimeerd, waaruit is gebleken dat hij ten tijde van de controle 16 jaar oud was.
Jongen B heeft zich niet kunnen legitimeren. De controleambtenaar heeft de opgegeven gegevens van jongen B via de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) vastgesteld. Deze gegevens kwamen overeen behalve het opgegeven geboortejaar. Uit de GBA bleek dat jongen B de buurjongen van jongen A is en dat jongen B ten tijde van de controle 15 jaar oud was.
In het proces-verbaal is vermeld dat de controleambtenaren aan de hand van uiterlijke kenmerken, als lichaamsbouw, gelaat, kleding en gedrag, niet konden vaststellen dat deze personen aan wie alcoholhoudende drank was verstrekt onmiskenbaar 18 jaar of ouder waren. De barmedewerkers hebben de leeftijd van deze personen niet vastgesteld op een wijze als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de DHW, zodat niet voldaan werd aan het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de DHW. De controleambtenaren hebben geconcludeerd dat dit een beboetbaar feit als genoemd onder categorie C in het Besluit DHW is.
3 Eiseres heeft primair zich op het standpunt gesteld dat het drankje "Stuiterbal" zwak alcoholisch is. Aangezien er geen sterke drank is verstrekt, is de beschuldiging onjuist.
Subsidiair stelt eiseres dat onvoldoende is vastgesteld om welke personen het ging, omdat de identiteit van één van de personen, genoemd jongen B in het proces-verbaal, niet ter plekke vastgesteld kon worden, aangezien hij zijn legitimatiebewijs niet heeft getoond. Het staat derhalve niet vast dat hij zijn werkelijke naam heeft opgegeven en dat in de GBA de gegevens van de juiste persoon zijn gecontroleerd. De barkeeper heeft bij het eerste drankje van jongen A en jongen B wel degelijk om een legitimatiebewijs gevraagd en dit gecontroleerd. Het is goed mogelijk dat de controleambtenaren dit niet hebben gezien, omdat toen zij binnen kwamen die jongens al aan de bar stonden. De conclusie dat eiseres artikel 20, tweede lid, van de DHW heeft overtreden wordt dan ook niet gedragen door hetgeen de controleambtenaren hebben waargenomen, althans wat ze daarvan hebben neergelegd in het proces-verbaal.
4 Het uitgangspunt van de aan de orde zijnde regeling is dat de leeftijd moet worden vastgesteld voordat tot het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank mag worden overgegaan. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan worden gemaakt indien het een persoon betreft die onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt. Het woord onmiskenbaar houdt, blijkens de memorie van toelichting op de DHW (Kamerstukken II 1997-1998, 25 969, nr. 3, blz. 28), in dat overduidelijk moet zijn dat die persoon de vereiste leeftijd heeft bereikt.
5 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder andere de uitspraak van 5 december 2007 in zaaknummer 200702139/1, mag het bestuursorgaan zich voor het antwoord op de vraag of artikel 20, tweede lid, van de DHW is overtreden baseren op ter zake door controleambtenaren ambtsedig opgemaakte processen-verbaal. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen. Dit neemt evenwel niet weg dat die bevindingen de conclusie dat artikel 20, tweede lid, van de DHW is overtreden, moeten kunnen dragen.
6 De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres, naar aanleiding van hetgeen ter zitting bekend is geworden over de samenstelling van het mixdrankje "Stuiterbal", niet langer betwist dat dit een sterke drank is als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de DHW.
Uit de verklaringen van de ter zitting aanwezige barkeepers van eiseres is voorts gebleken dat de portiers van de discotheek de bezoekers die niet onmiskenbaar 16 jaar oud zijn controleren op hun identiteitsbewijs. Op grond van deze controle gaan de barkeepers ervan uit dat iedereen die in de discotheek is binnengelaten minimaal de leeftijd van 16 jaar heeft. De barkeepers controleren aan de bar dan ook niet of een klant 16 jaar oud is, tenzij daarover een twijfel bestaat. De barkeepers controleren identiteitsbewijzen alleen bij het schenken van sterke drank aan jongeren, die niet onmiskenbaar 18 jaar of ouder zijn.
De barkeeper, [X], die het mixdrankje "Stuiterbal" aan jongen A en jongen B heeft verkocht, heeft ter zitting verklaard dat hij jongeren die hij niet kent, op hun identiteits-bewijs controleert, en daardoor deze jongeren onthoudt. Hij heeft echter aangegeven dat zijn verklaring betrekking heeft op de algemene werkwijze van de barkeepers en niet expliciet op de voornoemde twee jongens. Volgens deze barkeeper moet hij jongen A en jongen B hebben gecontroleerd, omdat hij anders aan hen niet het mixdrankje "Stuiterbal" zou hebben verkocht, conform de instructie van de eigenaar van de discotheek.
De rechtbank is van oordeel dat uit de voornoemde verklaring van de barkeeper ter zitting blijkt dat hij deze heeft afgelegd niet uit zijn concrete bekendheid met (de identiteits-bewijzen van) jongen A en jongen B, doch uit zijn kennis van de vaste gedragslijn over hoe te handelen ingeval van twijfel. Derhalve staat hiermee nog steeds niet vast dat deze barkeeper precies de bedoelde twee jongens op hun identiteitsbewijs heeft gecontroleerd.
Gezien het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de in het boeterapport opgenomen verklaringen van de voornoemde twee jongens, dat aan de bar en bij de toegangsdeur niet om een legitimatiebewijs werd gevraagd, te twijfelen. Verweerder heeft dan ook van deze verklaringen mogen uitgaan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaring van de eerder genoemde barkeeper, dat hij de identiteitsbewijzen van jongen A en jongen B zou moeten hebben gecontroleerd conform de geldende gedragslijn, eveneens volgt dat deze barkeeper van mening was dat deze twee jongens niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt. Gelet hierop kan aan de stelling van eiseres, dat niet vaststaat wie jongen B was, omdat hij zich niet heeft kunnen legitimeren, niet de door eiseres gewenste betekenis worden toegekend.
Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat door eiseres in strijd met artikel 20, tweede lid, van de DHW aan de in het boeterapport genoemde twee jongens sterke drank is verstrekt zonder dat hun leeftijd is vastgesteld, terwijl zij niet onmiskenbaar 18 jaar oud waren.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door de eigenaar van de discotheek gegeven instructies met betrekking tot de verkoop van sterke drank aan jongeren die niet onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, kennelijk onvoldoende zijn nu het uitgangspunt van artikel 20, tweede lid, van de DHW in het onderhavige geval genegeerd is. Van een situatie dat aan eiseres geen enkel verwijt kan worden gemaakt, op grond waarvan verweerder van boeteoplegging zou moeten afzien, is derhalve geen sprake.
7 Gezien het vorenstaande is het beroep ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.W.H.B. Sentrop, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. I.N. Powell.
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.