Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1981, van Iraakse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. E. Arslan, advocaat te Amsterdam,
de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: drs. [gemachtigde], werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 8 december 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 28 april 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 28 december 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. M. Terpstra. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
M. Osman, als tolk in de Arabische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is een christen uit [woonplaats]. De vader van eiseres is op 10 januari 2009 ontvoerd omdat hij, en de rest van het gezin, christelijk is. Tegen betaling van een bedrag van 10.000 dollar is hij de dag erna vrijgelaten. Op 9 maart 2009 heeft de vader van eiseres een dreigbrief ontvangen van de [naam]. Hierin stond dat hij een bedrag van 30.000 dollar moest betalen. Wanneer hij dat niet zou doen, zou eiseres worden meegenomen. De vader van eiseres heeft het bedrag niet betaald. In de nacht van 11 op 12 maart 2009 zijn er mensen naar het huis van eiseres en haar ouders gekomen en hebben geprobeerd om eiseres te ontvoeren. Nadat de buren een schot hadden gelost, zijn ze vertrokken. De vader van eiseres ontving op
12 maart 2010 een sms waarin stond dat het de volgende keer wel zou lukken. Eiseres is in de nacht van 11 op 12 maart 2010 naar haar buren gegaan, waar zij tot aan haar vertrek op
25 maart 2009 heeft verbleven.
1. Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
2. Artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 luidt thans als volgt:
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
4. In paragraaf C14/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is opgenomen dat - indien zich één van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet - van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht moet uitgaan om de verklaringen alsnog als aannemelijk te beschouwen.
5. De rechtbank stelt voorop dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat, gelet op de in beroep overgelegde identiteitskaart, niet langer wordt getwijfeld aan de identiteit van eiseres. Verder wordt niet betwist dat zij afkomstig is uit [woonplaats] en christen is.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres geen reisdocumenten ter vaststelling van haar reisroute heeft overgelegd. Als reden heeft eiseres hiervoor gegeven dat zij haar paspoort in Turkije aan de reisagent heeft afgegeven en dat zij verder geen reisdocumenten in haar bezit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid het ontbreken van reisdocumenten aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) en uit het beleid volgt dat afgifte van een reisdocument aan de reisagent in beginsel aan de vreemdeling toerekenbaar is. Dit is alleen anders wanneer aannemelijk wordt gemaakt dat de documenten onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat van enige dwang van de zijde van de reisagent sprake was. Tevens volgt de rechtbank verweerder waar deze zich op het standpunt stelt dat eiseres vaag en summier heeft verklaard over haar reis. Niet valt in te zien dat eiseres geen gedetailleerde verklaringen kan afleggen over het vervoermiddel waarmee zij van Irak naar Turkije is gereisd, de omgeving waarin zij in Istanbul gedurende een maand heeft verbleven en over de plaatsen waar zij onderweg is gestopt. Reeds om deze redenen concludeert de rechtbank dat verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres heeft kunnen tegen werpen.
7. Hiermee is aan de orde de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert.
8. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daarbij is met name van belang dat volgens verweerder uit openbare bron blijkt dat de [naam], die, naar eiseres stelt, haar vader op 9 maart 2009 een dreigbrief heeft gestuurd, in 2006 is opgeheven. Eiseres heeft dit niet betwist. Verweerder heeft eiseres daarom kunnen tegenwerpen dat niet aannemelijk is dat haar vader een dreigbrief heeft ontvangen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2010 (LJN: BL3979) volgt dat reeds een enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat van het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen verdragsvluchteling is en daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
10. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat aan haar asielrelaas geen geloof wordt gehecht en zij derhalve niet met beperkte individuele indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar bij terugkeer naar Irak een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dreigt.
11. Eiseres heeft onder verwijzing naar nieuwsberichten, krantenartikelen en rapporten van diverse internationale instanties, waaronder het rapport van The United States Commission On Religious Freedom On Iraq van december 2008, het rapport van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) “Eligibility guidelines for assessing the international protection needs of iraqi asylum-seekers” van april 2009 en het rapport van de United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs van 6 maart 2010, primair aangevoerd dat christenen in Irak te lijden hebben onder de slechte veiligheidssituatie en dat sprake is van gerichte intimidatie en aanvallen tegen christenen, zodat zij bij terugkeer naar dat land reeds vanwege het feit dat zij christen is een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ter zitting heeft zij zich nog beroepen op het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van 27 oktober 2010. Nu dit ambtsbericht van belang kan zijn voor de beoordeling van de onderhavige zaak, houdt de rechtbank hiermee rekening bij haar beoordeling.
12. In het rapport van The United States Commission On Religious Freedom On Iraq van december 2008 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
Violence and Abuses Against Non-Muslim Minorities
Iraq’s non-Muslim religious minorities - particularly Christians, Mandaeans, and Yazidis - have suffered religiously-based attacks and other abuses, and have fled the country, at rates far disproportionate to their numbers, seriously threatening these communities’ continued existence in Iraq. Lacking militias, and in the case of the Mandaeans unable to defend themselves for religious reasons, they are easy prey for extremists and criminals, and they do not receive adequate protection from the authorities. As in earlier years, they also are caught in the middle of a Kurdish-Arab struggle for control of disputed northern areas where the minorities are concentrated and have been targeted because of this.
Christians
The most recent attacks took place in the northern city of Mosul in late September/early October 2008, when at least 14 Christians were killed and many more report they were threatened, spurring some 13,000 individuals to flee to villages east and north of the city and an estimated 400 families to flee to Syria. The United Nations has estimated that this number is half of the current Christian population in Mosul. Those who met with displaced Christians were told that Christians had received threatening text messages and had been approached by strangers asking to see their national identity cards, which show religious affiliation.
The UN recently reported that from January through June 2008 it received 17 reports of attacks and kidnappings, including 10 killings, of Christians throughout Iraq.
According to Christian advocacy groups, since 2004, more than 40 churches and church buildings in Iraq have been destroyed, many in coordinated attacks, and others have been looted or occupied by Muslims. The non-governmental organization, Minority Rights Group International, has reported that many of these attacks have been carried out during services to achieve maximum impact.
Christian leaders have been murdered, tortured, kidnapped, and beaten as a means to intimidate the entire community. There have been reports that in some particularly dangerous areas, some priests stopped wearing their clerical garb for fear of attack.
(..)
Christian laypersons also have been targeted, and congregations are reported to be less than half their pre-2003 levels, either because Christians have left the area or because those who remain are too afraid to attend church. Many churches have closed. In his testimony before the Commission in July 2007, Rev. Canon White, Vicar of St. George’s Anglican Church in Baghdad, recounted that:
“Although some observers have argued that Iraqi Christians are targeted for kidnapping because of their wealth, not their religious identity, relief groups have reported that, in many of these cases, a religious motivation is clear from the threats and ransom notes”.
Threats and attacks have forced many Christians from their homes. A primary example of forced displacement can be found in Baghdad’s previously mixed neighbourhood of Dora, where reportedly only 300 Christian families remained in the summer of 2007, out of the 2,000 that had lived there previously.
13. In het rapport van de UNHCR “Eligibility guidelines for assessing the international protection needs of iraqi asylum-seekers” van april 2009 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
H. Members of religious and ethnic minorities
299. UNHCR had provided in-depth information on the situation of religious and ethnic minorities, including Christians, Yazidis, Turkmen, Shabak, Kaka’i, Sabaean-Mandaeans, Baha’i and Jews, since 2003. Political and religious extremism after the fall of the former regime has had a particularly harsh effect on minority groups, which commonly do not have strong political or tribal networks and represent soft targets for radical elements that consider them as “infidels” or supporters of the Iraqi Government and/or the MNF-I and pressure them to conform to strict interpretations of Islamic rules in terms of their dress, socials patterns and occupations.
Since 2003, members of religious and ethnic minorities have become regular victims of discrimination, harassment and serious human rights violations, with incidents ranging from intimidation and threats to the destructions of property, kidnapping, rape, forced conversion and murder. As a result of sustained attacks on minority groups, their numbers have dwindled significantly since the fall of the former regime in 2003. According to UNAMI HRO, members of minority groups continue to be attacked with “total impunity” and the US Commission on International Religious Freedom said that Iraq’s leaders were tolerating attacks on religious minorities. Criminal groups have also singled out members of certain religious minorities given their vulnerable status and/or their perceived wealth.
300. Minority groups such as the Christians, Yazidis and Shabak in the so-called “disputed aereas”, in particular in Ninewa and Kirkuk Governorates, are on the fault lines of political power struggles among Arabs, Turkmen and Kurds. Various extremist groups target them with intimidation, harassment and even murder to stir ethnic-political tensions and/or further certain groups’ political agenda’s. The UN Secretary-General expressed concern over the alleged attempts to change the demographic make-up in the Governorates of Diyala, Kirkuk and Ninewa. UNAMI HRO received numerous reports of families being forced to sell their property at low prices, and of the confiscation of their agricultural land and economic assets.
301. It further said that it had received reports that members of minority groups were allegedly forced to identify themselves as Kurdish or Arab in order to obtain access to education or health services. An increasing number of threats against leaders of minority groups has been recorded.
302. Targeted attacks on members of the various Christian denominations in Iraq also continued in 2008 and included in particular a series of attacks on churches in Mosul and Kirkuk in January 2008, the kidnapping of four Christian activists form Al-Sakhra Church in Basrah, the killing of a Christian priest in Bagdad on 5 april 2008 and the abduction and subsequent killing of the Chaldean Christian archbishop of Mosul in February/March 2008, as well as a campaign of threats and targeted assassinations in Mosul between August en October 2008, which resulted in the displacement of more than 10.000 Christians. Given the Iraqi Government’s commitment to provide protections to Mosul’s Christians and somewhat improved security conditions, a number of displaced Christians decided to return to their homes; however, many are still too fearfull to return. A renewed attack that led to the dead of two Christian sisters and the wounding of their mother in Mosul on 12 November 2008 and the reported execution-style killing of a Christian man on 15 January 2009 underlined the fragility of the security situation. In December 2008, the Chaldean Auxiliary Bishop Shlemon Warduni of Baghdad warned that (foreign) evangelicals’ activities in Iraq are putting the “Christian minority at risk, exposing it to the unjust accusation of proselytism”.
14. In het rapport van de United Nations Office for the Coordination of Humanitarian Affairs van 6 maart 2010 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
Highlights/key priorities
• According to figures verified by UNHCR, the total number of internally displaced people (IDP) has risen to 866 families (or 5,196 people) as of 4 March 2010, up from 720 families (4,320 people) on 1 March, representing an increase of 146 families (876 people).
• (…)
• Protection remains an ongoing concern for the Christian families remaining in Mosul, where anecdotal reports indicate that some families continue to receive threatening phone calls and written messages.
15. In het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van
27 oktober 2010 is in paragraaf 2.3, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
De veiligheidssituatie was in deze verslagperiode in bepaalde delen van Irak en opbepaalde momenten nog altijd zeer ernstig. Hoewel meerdere bronnen over de afgelopen jaren, inclusief deze verslagperiode, een (licht) positieve ontwikkeling van de veiligheidssituatie waarnemen,wisselen op de korte termijn verslechteringen en verbeteringen elkaar af. Er kan dan ook niet in zijn algemeenheid voor de gehele verslagperiode worden gesproken van een verbetering of verslechtering van de veiligheidssituatie in Irak ten opzichte van voorgaande verslagperiodes.
Er was ook in deze verslagperiode, met name in Centraal-Irak, sprake van etnischen/of religieus gemotiveerd geweld, politiek geweld en zware criminaliteit. Het geweld kwam voor in de vorm van bomaanslagen, schiet- en steekpartijen,ontvoeringen, intimidatie en andere mensenrechtenschendingen. Over het algemeen kan worden gesteld dat het geweld multi-dimensionaal (etnisch,religieus, politiek, crimineel) en soms willekeurig is.
Ook deed zich opnieuw geweld voor tegen etnische en/of religieuze minderheidsgroepen, zoals christenen of yezidi’s.
Het is echter niet altijd duidelijk in individuele gevallen of een persoon doelwit was vanwege zijn of haar (al dan niet vermoede) religie, etniciteit, werkzaamheden, inkomsten of een combinatie van factoren. Evenmin is steeds duidelijk wie verantwoordelijk was voor individuele geweldsincidenten.
16. In paragraaf 3.4.10.3 van het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Irak van 27 oktober 2010 is het volgende vermeld:
In de grondwet wordt Irak beschreven als een land met verschillende religies en wordt de vrijheid van godsdienst voor religieuze minderheidsgroepen, waaronder christenen, yezidi’s en mandeeërs, gegarandeerd. Discriminatie op basis van religie is verboden. Hoewel zowel de Iraakse federale overheid als de KRG over het algemeen deze grondwettelijke bepalingen respecteerden, werd de positie van religieuze minderheidsgroepen, waaronder naast christenen, yezidi’s en mandeeërs ook Shabak, kaka’i en joden, in Centraal-Irak gedurende de verslagperiode ernstig ondermijnd door gewapende groeperingen.
Er was gedurende de verslagperiode in heel Centraal-Irak sprake van bedreiging,ontvoering en geweld jegens personen of groepen die deel uitmaken van een religieuze minderheid. Onder andere in Kirkuk en Mosul kostten meerdere moordaanslagen op christenen en Shabak aan ten minste 16 personen het leven. Bij een aanslag op een konvooi van bussen met christelijke studenten en docenten in Mosul op 2 mei 2010 viel een dode en raakten meer dan honderd mensen gewond.
Over het algemeen waren de autoriteiten in Centraal-Irak gedurende de verslagperiode niet in staat aan burgers voldoende bescherming te bieden tegen gericht dan wel willekeurig geweld. De veiligheidsorganisaties in de Koerdische regio zijn doorgaans wel in staat bescherming te bieden aan burgers. Volgens bronnen kwam discriminatie van personen behorend tot een religieuze minderheidsgroep door overheidsfunctionarissen zowel in Centraal-Irak als in Noord-Irak voor.
17. Uit de door eiseres ingebrachte stukken kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de situatie van christenen in Irak zorgelijk is. Uit de vele aanslagen op kerken en de aanslag op het konvooi met bussen volgt dat personen zeer regelmatig doelwit zijn enkel vanwege hun religie. Verder blijkt dat de autoriteiten in Centraal-Irak niet in staat zijn om christenen voldoende bescherming te bieden. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom christenen in Irak niet dienen te worden aangemerkt als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan onmenselijke behandelingen en eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alleen vanwege het behoren tot deze groep bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
18. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. De overige beroepgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
19. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. R.A.J. Hubel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2010.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.