ECLI:NL:RBSGR:2010:BT7111
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met grote weerstand tegen contact met de moeder
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 oktober 2010 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, die sinds haar geboorte bij haar pleegmoeder verblijft. De minderjarige heeft een grote weerstand tegen contact met haar moeder, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet verlengen van de uithuisplaatsing zou leiden tot een terugplaatsing bij de moeder, wat niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden gemachtigd om de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen tot 5 augustus 2011, en heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te verrichten naar de contactmogelijkheden tussen de minderjarige en haar moeder.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de rol van de pleegmoeder en de ontwikkeling van de minderjarige. Bureau Jeugdzorg heeft aangegeven dat de minderjarige zich goed ontwikkelt bij de pleegmoeder en dat er geen contact met de moeder geforceerd moet worden, gezien de negatieve ervaringen uit het verleden. De moeder heeft zich verzet tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot 1 mei 2011, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming uiterlijk twee weken voor die datum moet rapporteren over de voortgang van de procedure.
De rechtbank heeft de verzoeken tot vervallen verklaring van eerdere schriftelijke aanwijzingen afgewezen, omdat deze reeds vervallen waren door latere aanwijzingen. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is om het contact tussen de minderjarige en de moeder op een positieve manier te stimuleren, en dat er een onderzoek moet komen naar de mogelijkheden voor contact, rekening houdend met het belang van de minderjarige.