ECLI:NL:RBSGR:2011:1943

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 januari 2011
Publicatiedatum
27 april 2013
Zaaknummer
AWB-10_2784
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderopvangtoeslag en gastouderopvang via geregistreerd bureau

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres had een voorschot kinderopvangtoeslag van € 8.629 voor het jaar 2008 ontvangen, maar de Belastingdienst had dit voorschot later herzien en vastgesteld op nihil, omdat er geen Verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder was overgelegd. Eiseres heeft echter op 21 september 2009 alsnog een VOG overgelegd, maar de Belastingdienst bleef bij zijn standpunt dat er geen recht op kinderopvangtoeslag was, omdat eiseres pas vanaf september 2008 kosten zou hebben gemaakt voor de kinderopvang.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang. De rechtbank oordeelde dat het recht op kinderopvangtoeslag niet afhankelijk is van het overleggen van betalingsbewijzen voor de gemaakte kosten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en bepaalde dat de Belastingdienst een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Belastingdienst gelast om het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.

De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst ten onrechte het voorschot had beperkt tot de periode van augustus tot en met december 2008, en dat eiseres recht had op kinderopvangtoeslag vanaf 1 april 2008, de datum waarop de gastouderopvang was aangevangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat eiseres geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage

Sector bestuursrecht
Afdeling 4, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 10/2784KINDER
Uitspraakdatum: 27 januari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge UITSPRAAK ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats] , eiseres,
en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder.

10/2784
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 29 maart 2010 op het bezwaar van eiseres tegen de herzieningsbeschikking voorschot kinderopvangtoeslag 2008.

I.ZITTING

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2011.
Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar broer. Namens verweerder zijn verschenen mr. drs. [A] en drs. [B] .

IIBESLISSING

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan haar vergoedt.

IIIOVERWEGINGEN

3.1 Bij beschikking van 19 juli 2008 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag van € 8.629 voor het jaar 2008 toegekend.
3.2 Bij brief van 15 september 2009 heeft verweerder eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen om het voorschot kinderopvangtoeslag over 2008 terug te vorderen, omdat er geen Verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) van de gastouder van eiseres aan verweerder is toegestuurd.
3.3 Bij brief van 21 september 2009 heeft eiseres alsnog een VOG van de gastouder overgelegd, afgegeven op 27 augustus 2008.
3.4 Bij beschikking van 30 september 2009 is het voorschot kinderopvangtoeslag gewijzigd en vastgesteld op nihil.
3.5 De brief van 21 september 2009 is als bezwaar tegen voormelde beschikking van 30 september 2009 aangemerkt. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is het bezwaar voor het jaar 2008 gedeeltelijk gegrond verklaard.
3.6 Bij beschikking van 13 april 2010 is het voorschot kinderopvangtoeslag 2008 herzien en vastgesteld op een bedrag van € 4.794. Het voorschot is toegekend voor de maanden augustus tot en met december.
3.7 In geschil is of over de maanden april tot en met juli 2008 terecht geen voorschot kinderopvangtoeslag is toegekend.
3.8 Op grond van artikel 6:10, eerste lid, letter b, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Het door eiser ingediende bezwaar is voortijdig ingediend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege heeft gelaten, gelet op het hiervoor vermelde wetsartikel, daar eiseres redelijkerwijs kon menen, dat de beschikking van 30 september 2009 reeds tot stand was gekomen.
3.9 Eiseres heeft aangevoerd, dat zij vanaf 1 april 2008 in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag, omdat de kinderopvang door de gastouder op die datum reeds was aangevangen en zij vanaf die datum betalingen aan de gastouder heeft gedaan.
3.10 Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt dat eerst sprake is van een recht op kinderopvangtoeslag met ingang van 1 augustus 2008 omdat de VOG een dagtekening 27 augustus 2008 heeft, laten vallen.
3.11 Desalniettemin is er volgens verweerder echter geen recht op kinderopvangtoeslag omdat eiseres volgens hem eerst vanaf september 2008 kosten heeft gemaakt terzake van de kinderopvang. Eiseres heeft dit weersproken en verklaard dat in ieder geval vanaf de datum dat het contract met het bemiddelingsbureau is gesloten, kosten zijn gemaakt.
3.12 Artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (tekst 2008) (hierna: de Wet) luidt:
“Een ouder heeft aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.”
3.13 Niet in geschil is dat het gastouderbureau dat door eiseres is ingeschakeld een geregistreerd bemiddelingsbureau is en dat eiseres met dat bureau een overeenkomst heeft gesloten welke op 28 april 2008 is ondertekend. Eiseres heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat met ingang van die datum sprake is van gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet. Dit artikel, noch enig ander artikel uit de Wet, bepaalt dat eerst recht op kinderopvangtoeslag bestaat indien de belanghebbende van de gemaakte kosten betalingsbewijzen kan overleggen.
3.14 Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft verweerder ten onrechte het voorschot beperkt tot de periode augustus tot en met december en is het beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft verklaard dat bij gegrondverklaring van het beroep niet zonder meer kan worden teruggevallen op de oorspronkelijke voorschotbeschikking nu daarbij is uitgegaan van een ingangsdatum van 1 april 2008. Nu voorts de cijfermatige gegevens die nodig zijn voor de berekening van het voorschot in het dossier ontbreken, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien en heeft de rechtbank bepaald dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen.
3.15 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Aldus vastgesteld door mr.G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van de griffier mr.A.M. van Duijvendijk.
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2011.

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. -
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. -
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Afschrift verzonden op: