In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over het recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres had een voorschot kinderopvangtoeslag van € 8.629 voor het jaar 2008 ontvangen, maar de Belastingdienst had dit voorschot later herzien en vastgesteld op nihil, omdat er geen Verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder was overgelegd. Eiseres heeft echter op 21 september 2009 alsnog een VOG overgelegd, maar de Belastingdienst bleef bij zijn standpunt dat er geen recht op kinderopvangtoeslag was, omdat eiseres pas vanaf september 2008 kosten zou hebben gemaakt voor de kinderopvang.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang. De rechtbank oordeelde dat het recht op kinderopvangtoeslag niet afhankelijk is van het overleggen van betalingsbewijzen voor de gemaakte kosten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en bepaalde dat de Belastingdienst een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd de Belastingdienst gelast om het door eiseres betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.
De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst ten onrechte het voorschot had beperkt tot de periode van augustus tot en met december 2008, en dat eiseres recht had op kinderopvangtoeslag vanaf 1 april 2008, de datum waarop de gastouderopvang was aangevangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat eiseres geen kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.